UW BOEKHOUDING IN ORDE 71gte Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 28 Juni 1930 Derde Blad No. 21558 RUSTIEKE SCHOONHEID. ANECDOTA LEIDENSIA. EEN WANDELING DOOR DEN LEIDSCHEN HORTUS. NI.VA TA ND PASJA m Buitenl. Weekoverzicht li. De weg naar ,,De Vink" is sinds onheug lijke tijden een geliefde wandelplaats der Leidenaars geweest, 't Behoeft geen ver wondering te baren. Men was buiten de [Witte Poort onmiddellijk in gezelschap van water en weide en statig geboomte, ele menten die in hun eidelooze variatie de aantrekkelijkheid van het Hollandsche landschap vormen. Intusschen heeft de stad zich ook naar de Zuidzijde uitgebreid en thans moet men zijn ter hoogte van Ter Wetering, de bekende villa van wijlen Prof. Kamerlingh Onnes, om tenminste links een vrij uitzicht te krijgen, 't. Is hier evenwel nog ma.r half landelijk. Een aardig weg getje ter weerszijden begroeid met knot wilgen voert het land in, maar er staat een waarschuwend bord aan den ingang. Rechts hebben we den houthandel van 'de firma Noordman, boven welk gebouwen complex zich de gelukkig nog keurig onder houden molen „De Heesterboom" verheft. Het met riet bekleed© molenlichaam is uiterst bevallig van vorm en de kleine ruitjes in den molen maken een geestig effect. Als we onze Hollandsche molens nauwkeurig bekijken blijkt het, dat er evenveel variatie in den bouw is als in die van onze oud-Hollandsche gevels. We zul len dit nog herhaaldelijk opmerken. Slechts vergelijke men nu al vast deze „Heester- (boom" in gedachten even met „De Valk", idie zooals men weet geheel van gele bak steen is en hooger moest zijn dan de eerste met het oog op den vrijen windvang. Zijn we het geheele terrein van den hout- Handel gepasseerd, dan. hebben we links .voor ons het gezicht op den flauwen bocht van den Ouden Rijn prachtig afgesloten 'door het geboomte van Ter Wadding in vollen zwaren zomertooi. Het Galgewater .Wekt hier door zijn breedte nog even herin neringen aan den ouden tijd, toen de groot vorst van Europa'8 stroomen hier machtig zijn wateren naar de Noordzee stuwde De ranke gieken 'en wherries der roeiende jeugd schieten licht en rhythmisch over het. water. Ranke kano's huppelen over de lichte deining. De fabrieksterreinen aan 'de overzijde brengen ons in herinnering de uitgebreide rioleeringswerken welke Leiden onderneemt en de depots van de Shell herinneren er ons aan, hoe Nederland ëen belangrijk aandeel heeft in de wereld- voorziening van petroleum en haar bijpro ducten. Rechts van den weg ontdekken we wel dra een rij moderne landelijke huizen en de tijd is wellicht niet verre, dat de geheele Haagweg tot „de Vink" bebouwd is. Nie mand kan ons evenwel het gezicht op het mooie water benemen, onder den helderen of bewolkten hemel, altijd anders van toon en stemming. Bij de brug over den Kleinen Vliet" blijven we even staan, om naar alle zijden het landschap op te nemen. We ontdekken niet ver van ons af in het land nog een miniatuurmolentje: een z.g. „Aanbren- gertje". Deze „Aanbrengertjes" vond men vroeger in Friesland vele. Zij dienen slechts om een heel klein poldert je of „krite" te bemalen, dat slechts heel weinig in peil verschilt met de omgeving. Het is eigen lijk een „wipmolentje", dus van het type, dat men aan den Maredijk en bij Poelgeest vindt. Aan het draaibare bovendeel is een vrij grooten „staart" bevestigd, welks ver ticale vlak het molentje steeds op den wind houdt gericht. Gewoonlijk hebben deze „Aanbrengertjes" geen vijzel en ook geen scheprad. Ze hebben meestal een verticaal gestelde as met schoepen, die in een kuip draait en door groote snelheid het water centrifugeerend opvoert. Het 'exemplaar, dat u vanaf de brug over de z.g. „Kleine Vliet" kunt zien, is wel bij zonder klein. Wij wandelen nu langs ,,'de Vink" en slaan linksaf den weg in naar Voorschoten. Onze bedoeling is, om over „Alleman* geest" en de „Lammebrugnaar Leiden terug te keeren. Bij „Ter Wadding" blij ven we een oogenblik staan en genieten van de prachtige boschpartij. Aan onzen voet het stille spiegelende water van d° ,-Eine alte Geschichte". Es ist ëine alte Geschichteeen joncman minde een meisje... si conden malkander niet crijghen... en dies kroop het bloed, waar het niet gaan kon. In 't kort: een verhaal van eene schaking. Er was eens in Den Haag een zekere Spanjaard het verhaal speelt in 1595 met name Alfonso Cacho de Cantoulo, die verliefd was op de dochter van den Haag- schen raadsheer Nicolaas Brunincks. Al fonso en Catharina aldus de naam van Bruninck's dochter mochten langs wet tigen weg niet samen de groote stap wagen, die men „huwelijk" noemt en derhalve besloot de Spanjaard het meisken te scha ken. Alfonso, „wezende zooals in de stukken te lezen staat een jong man van matelike stature, bruin van aangesigt en van haar" had den I7en December 1595 des avonds tusschen 5 en 6 uur zijn geliefde, mitsgaders een page en dienst maagd, in een wagen van den wagenaar Heinrich Hintgen, van Den Haag naar Leiden vervoerd en was daar tusschen 7 en 8 uur gearriveerd. Mees Joostensz, de eige naar van de Stads huizinge en herberge, gelegen buiten de Witte Poort in de voor stad binnen de vrydom der stad Leiden, had, nadat hij de valbrug gelicht en ge sloten had, den wagen zien aankomen, waaruit een Jonker en Jonkvrouw stapten, die voor hen, benevens voor den page, de dienstmaagd en den voerman logies begeer den, zeggende: „wyst ons een kamer, maak goed vuur en het eten haast vaardig, wij hebben grooten appetyt". Mees Joos tensz kende den Jonker; hij had hem meer- gTacht, die op deze stille en warme zomer dagen in bijna roerlooze rust ligt. Er drijven hier en daar wat kroostsliertener springt een zilveren vischje omhoog. Aan den overkant een breed gazon mee bloemgewas bezoomt dat zich tegen de stammen van het hoogopgaand geboomte vleit. Achter het hout zeuren de kippen- Omhoog koeren een paar ringelduiven. Mus- schen kwetteren en spreeuwen kweelen. Een merel kweelt een paar verliefde stTophen. Een vinkenpaartje schiet in 't struikgewas 't Is anders opmerkelijk hoe weinig vinken we dezen zomer, ook te Wassenaar zien. Er schijnt een razzia onder deze vriende lijke zangers te zijn gehouden. „Ter Wadding" ligt prachtig tusschen het geboomteeen echte ouderwetsche Hol landsche buitenplaats. De 6tce zelf schijnt heel oud te zijn. „Ter Wadding" wordt reeds genoemd in een naamlijst van goe deren, een z.g. blafferd, van de UtrechtscAc Sint Maartenskerk, die dagteekent uit omstreeks 800. Er lagen toen reeds mansi, d.w.z. hoeven met 12 of meer morgen land, wat niet behoeft te verwonderen als men den huidigen toestand nagaat, zooals die toen ongeveer was: De Rijn een breede stroom, waarin vlak bij de bocht kleinere rivieren uitmondden en langs den Rijn -.-u de „Kleine Vliet" oorspronkelijk Romein- sche heirwegen. Het huis, zooals het er thans staat, dagteekent uit de 18de eeuw en is van 1770. De gevelverdeeling is klas- sicistisch met toepassing van barokvormen. De middenpartij herinnert aan sommige woningen op het Rapenburg met versie ringen van baTokkrulwerk. De klassieke limpan is hier op zeer origineele wijze uit gevoerd, doordat de opgaande zijden van den lagen driehoek geheel tot flauwge- bogen lijnen van allerlei krulwerk zijn ver vormd. In den limpan ziet u als eenige versie ring de klok met den naam van de buiten plaats. Op de hoeken ziet u nog fraaie gebeeldhouwde bekroningen van de dak lijst. Het landelijk karakter van dë buiten plaats wordt nog versterkt door de daar naast gelegen boerderij „Bouwlust", waar van het voorste gedeelte is gemoderniseerd. Het achterste met riet gedekte gedeelte schijnt nog iet-s van den oorspronkelijken staat te vertoonen. De bijgebouwen zijn heel bevallig en doelmatig op het achtererf gegroepeerd. Daarna volgt de fraaie moderne boer derij „Vredebest". Op deze hoogte wenden we ons even öm ën willen we even genieten van het ge zicht, dat we hier op Leiden hebben met zijn hooge statieuze kerken en vele kleine torentjes. Als we nu verder wandelen komen we voor een kort laantje van hoog op gaand hout en struikgewas. We willen even Van den weg afgaan, tien passen maar, een ophaalbrug brengt ons voor 'n boeren erf, waarop een oude woning met riet ge dekt. De raamverdeelmg links is sober en heel goed. Rechts is een „opkamer" boven den kelder. Het water buigt er zich ter zijden omheen, een aardig landelijk plekje. Er valt bij zoo'n doodgewone wandeling heel veel aardigs op te merken, als meü maar nu en dan eens even stilstaat en be wust waarneemt. Als we de huizengroep in de buurt van „Ter Wadding" voorbij zijn krijgt men plotseling een vrij gezicht over de veldendaarbij valt het op hoe mooi dio velden worden afgesloten door het ge boomte van „Berbice" en de Zilverfabriek, waarachter zich de torens van Voorschoten verheffen. Weldra evenwel groeit in de hermen weer ter weerszijden het elzen hakhout met zijn bronzen loover, de knotwilgen waarvan het lancetvovmig blad meer zilverig is, het esschenhoufc, waarvan het vinvormig sa mengestelde blad een friseh groene kleur heeft. Hier eD daar wordt het oog getrok ken door vlierstruiken, die in overvloedi- gen rij dom thans hun groote witte bloei- schermen dragen. En zachtjes klinkt de eolusharp van den zomerwind in 't rui- echen van het ranke riet langs de slooten. De namen van de Hollandsche boerde rijen zouden op zicb zelf een studie waard zijn. Heel oud moet zijn de boerderij „De Hoogkamer", die verscholen ligt in hoog geboomte en aan de zuidzij'de begrensd Je door een heg van bloeiende vlierstruiken. Een laantje van hooge populieren leidt er heen. We zijn zoo vrij dit laantje even in te loopen, waarvan de bodem in dezen tijd bezaaid is met de afgevallen vruchten trosjes, waarvan het zaadpluis uren ver door den wind wordt medegedragen. Soms ziet ge die boodschappertjes uw kamer binnenzweven en ge weet niet, hoever ze reeds hebben gereisd. Eindelijk staat ge voor het huis en ge leest op den gevelsteen „Dit huys is van ouds genaemt De Hoog kamer 1651." Een aardig smal laantje dat naaT links afbuigt, brengt, u voor een ophaalbrug over de „Kleine Vliet", waar de witte wa terlelie droomt tusschen groote groene bla deren. Komt ge in den namiddag, dan zijn de prachtige bloemknoppen alweer geslo ten, maar overdag in de stralende zon prijkt de „Nymphea al ba" in haar volle poëtische pracht. Het is heusch de moeite waard, de laan tjes die naar een boerderij of buitenhuis leiden steeds een eindweegs op te loopen. Men is dan ineens een heel eind verwijderd van het geraas der auto's over den groote a weg en ontdekt allerlei aardige plekjes. De vreugde van één bloem of één vogel, vail één mooi vergezicht loont reeds alle moeite. We hebben nu ongeveer 4 K.M. afgelegd. Een volgende maal verder. RECLAME. VANAF f.5.— PER MAAND. Brieven Bur. van dit Blad onder No. 9334. De Leidsche Hortus heeft in zijn uiterlijk ■wel de finishing touch ondergaan. Het zaaisel voor zooverre niet door de vogels voor hunne spijziging genuttigd, tot flinke planten, met rijk beladen bloemste len uitgegroeid, geeft in borders en andere veel schoons te aanschouwen. De potplanten waaronder velo cistus soorten, hoofdzakelijk uit Zuid-Afrika ge ïmporteerd, geven ons in hun bloementooi een duidelijk beeld der heesterachtige Kaap- sche flora. De kuipplanten welke in de onmiddellijke omgeving van deze groepeering zijn opge steld behooren grootendeels tot onze tropi sche woudreuzen. Het zijn die palmen, welke door hun cli- matisch aanpassingsvermogen, hier enkele zomermaanden onder het schaduwrijke lover der Crataegus monogyna, de Aesculus car- nea, en de Fraxinus juglandi folia, het be schuttend glasdek der kassen voor eenig» maanden kunnen ontberen. Wij treffen op den voorgrond enkele kleine exemplaren van de Phoenix Sp. aan, waar achter ruim uitsloelend in hun waaierach tige bladerdos; de Phoenix canariensis en Ph. rectinata, en de Washingtonia robusta met hun forsche bladstelen de slanke gladde stammen der bloeiende Areca Baueri mei hunne typische bovengrondsche worlelvoet aan ons oog onttrekken. De Chamaerops soorten zijn vrij talrijk vertegenwoordigd, wij zien mooie exempla ren als Cham, gracilis en Cham, gracilis lo- mentosa in hun bescheiden bloementooi. Van de enkele Phormiums, los tusschen deze groepeering geplaatst, zien wij de Ph. alropurpureum, met een ettelijke meters lange bloemstengel prijken. Niet alle palmen kunnen het Nederl. kust zee-klimaat verdragen, zoo is door jaren lange proefneming op den Horlus gebleken, dat de Livistonia auslralis en Liv. chinen- sis, welke de lezer evenmin als de Ceroxlon andicola en andere tusschen de buitengroe- reeringen zal aantreffen ongeschikt zijn om des zomers buiten de kassen geplaatst te worden, daar zij ons klimaat (en eenen male niet verdragen kunnen. Een ander geval is het met de kusttropi- sche palmensoorten waaronder de reeds ge noemde Chamaerops soorten, de Cham, hu- milus en Cham, humilus adpressa, Cham, exelsa en Cham, macrocarpa, evenals de diverse Phoenix en Kentia soorten welke zonder dat het hun maar eenigermate schaadt in den vollen zomertijd eenige maanden in de open lucht doorbrengen. De eerste pogingen om de palmen des zo mers buiten te plaatsen hadden onder de voortreffelijke leiding van den vroegcren Hortulanus Wille plaats: men begon om streeks 1860 daartoe met een paar exempla ren van de Chamaerops humilus buiten te plaatsen. Waar deze proef als geslaagd werd beschouwd, herhaalde men deze nog eens in 188S. echter op grootere schaal. In 1891 besloot men pas de proef uit te brei den tot de overige reeds genoemde soorten. Zijn de Palmen schaduw!levende gewas sen, de Agaven, verkiezen meer de zon. Mochten wij eenige weken terug hier en daar een groepje langs de paden, aardige groepeeringen opmerken, door de groote schaduwrijkheid van bet zwaar geboomte zijn zij alle naar zonniger oord verplaatst, daar waar eerst de kweekbakken opgesteld stonden, prijken nu deze hoogst merkwaar dige planten, hel daarachter bevindende kwoekkascomplex gedeeltelijk maskeerende. In de nabijheid der Victoria Regia kas ge komen, nemen wij hier ook even een kijkje. Een geweldige hitte stroomt ons tegen, brilleglazen beslaan en wij zien.... niets, liet is maar een kort moment, dat deze dub bel oogen hunne dienstbaarheid aan ons weigeren. Na eenige liefkoozingen met een lapje, geven zij ons het genot in volle be wondering te komen voor de ontwikkeling van die kleine zaadjes welke niet grooter dan enkele m.M. zijn uitgezaaid plm. 15 Ja nuari in het tijdsverloop van luttele maan den zich ontwikkeld hebben tot die machtige waterplanten, waarvan zoo veel geheimzin- nings uitgaat en verteld wordt. De blade ren enkele nu al van respectabele om vang 1.50 M., zullen nog wel uitdijen. Waar zij echter in hun moederland ettelijke me ters grooter worden, is hier wel 2 50 de ge middelde grootste doorsnede van het blad. Het is de Victoria Regia met zijn wonder lijke bloemenpracht. Naast deze schoonste Nymphaeacae treffen wij nog enkele andere Nymphaeacae o. a. de var. Trickeri, welke laatste kleiner is en reede met schoone hoe wel kleine rose roode bloemen bloeit. Omstreeks 1801 werden de eerste Victoria Regia planten door een Duilsch plantkundige gevonden. Zij komt zeer algemeen voor in het stroomgebied der Amazone. Het heeft ruim 12 jaar geduurd eer men de zaden met succe3 in Europa heeft geïm porteerd. Bewonderenswaardig is wel zooals het blad mozaiek bij dezo planten zich ont wikkeld. Bij een nauwkeurige beschouwing bemerken wij dat de bladen geen oogenblik stilstaan.. Zij schuiven al groeiende langs en door elkaar in een ongeloofelijke zuiver heid, zonder eenige vergissing. Waar men geen plaats waant dat een nieuw blad zich ontwikkelen kan wordt geleidelijk onzicht baar plaats gemaakt en ziet men na verloop van tijd de nauwe opening op het water zich verwijderen, juist groot genoeg om het zich ontwikkelende blad door le laten. Is onze aandacht dadelijk geboeid geweeel door deze allerschoonste waterplanten, de Nephenlus of bekerptanten vragen ook onze volle aandacht. De vleeschetende planten uit de tropische streken van Amerika en Indië. De bekers met hun geopende klepjes ver lengstukken der bladnerf zijn gedeeltelijk met een scherp zuur gevuld, waarin de in secten door de geur aangetrokken zich he geven om eT niet meer uit te komen. Bij hunne pogingen om uit de beker te kruipen vallen zij steeds terug in het zure vocht dat hen ten leste geheel oplost tot voeding der plant. M. FABER. RECLAME. VOORKOMT TANDBEDERF en'poetst 's morgens en Vavonds met 73 ets.per'/i tube. 25ds p.'A tube. 3849 jonkvrouw mitsgaders de dienstmaagd die middelertijd binnen en bij de jonkvrouw gegaan was, opgeëischt, zeggende jegens de dienaren: indien hij hem zich) te weer stelt zoo schiet hem dood. En na een weinig tijds deed Alfonso de deur op. zeg gende so hij de Procureur-Generaal was, dat hij hem zich) gaarne in zijne ban den en zulks in handen van de Justitie wilde stellen en dat zijne zaken alsdan ten goeden einde zouden komen. De deur zulks geopend zijnd*, drongen de dienaren daar in, mits 't welk de Jonkvrouw een groote yselyke kreet gaf, daarbij voegende: „Wilt gy myn lief kwetsen of dooden, doet my van gelyken", van gelyken ook zeggende „in dien gy hem kwetst, zoo zal ik zelf in uw geweer loopen en my dooden". Waarna de dienaars den v<x>rn. Alfonso bonden; 't welk gedaan zijnde, ging Alfonso zitten op een laag stoeltje en de Jonkvrouw op zijn schoot, slaande haar armen om zynen hals, denselven zeeT kussende en veel vriendelyks uitwerpende en dronken zulks aldaar te zamen nog zes of zeven kannen wijns. Middelertijd vraagde Alfonso den Procureur waar hij hem zoude brengen die hem ten antwoord gaf: op een eerlyke kamer, gelyk ook de Jonkvrouwe vraagde waar men haar zoude brengen 1 daar do Procureur op zeide: „tot mynen huize by myn huisvrouw" op 't welk de Jonkvrouw jegens Alfonso zeide: „och lief, of wy te zamen op één plaatse gevangen mogten bly ven „By raminge om trend ten twee ure in den nacht" is de Procureur met de wagen cn met de gevangenen naar den Haag ver trokken, waarmede een eind gekomen was aan de rol, welke Leiden in deze pericu leus© liefdeshistorie van den Spanjaard Moeilijkheden van allerlei aard. De vacature in het Duitsöhe kabinet is eindelijk weer vervuld: de democraat Dietrich heeft zich ten slotte door rijkskan selier Brüning laten overreden om zijn eigen portefeuille te wisselen voor finan ciën. Naar buiten lijkt het derhalve, dat het (Duitsche kabinet wederom compleet is, doch di't is slechts schijn! Dietrich heeft finan ciën zelfs aanvaard tegen den zin van zijn partij in, die reeds heeft vastgelegd, en dit laatste zeer nadrukkelijk, dat ten opzichte van het program van hun partijgenoot-mi nister alle voorbehoud wordt gemaakt. Niettemin lijkt het er op, dat Brüning van plan is nog een uiterste poging te wa gen. zich een parlementaire meerderheid te verschaffen, doch waar nu ook de Duitsche Volkspartij bezwaar heeft gemaakt tegen de groote lijnen der dekkingspolitiek van het kabinet, moet deze bijkans bij voorbaat als mislukt worden beschouwd. Meer dan ooit is iedere partij met verkiezingen in hel vooruitzicht er op uit, om haar positie bij de kiezers zoo sterk mogelijk te maken; al leen het centrum vormt daarop een gunstige uitzondering ,maar staat machteloos, ge ïsoleerd bijkans! Hoezeer het bij onze Oosterburen weer eens de tijd is der uitersten, is aan den dag getreden bij de jongste verkiezingen in Sak sen, waar de win6t was voor communisten en nationaal-socialislen. De communisten wonnen een zetel op de socialisten, de rechtsche uitersten zagen hun stemmenaan- tal zelfs verdriedubbeld ten koste van de z,g. burgerlijke partijen. Het is een waar schuwing geweest, die de partijen zooveel mogelijk ter harte zullen nemen.... Intusschen nadert de dag, waarop Duitsoh- land weer geheel baas in eigen huis zal zijn, het Saargebied uitgezonderd. Maandag a.s. zal de laaitste vreemde soldaat het bezertte Rijnland verlaten en groote feesten zijn voorbereid om dit heuglijk feit te vieren, die hun hoogtepunt zullen bereiken bij het bezoek van president Hin denburg. In plaats van een vereenigd Duitschland, zal dan zich toonen aan de be vrijde gebieden een hopeloos in zich zeJ verdeeld land. Een schrale troost is voor de Duitschers, dat zij niet alleen met binnenlandsche moeilijkheden hebben te kampen, dat meer landen daarvan last hebben en zelfs mis schien nog in meerdere male, zooals b.v. Engeland. Langzaam maar zeker begint ook daar te lande het oogenblik van verkiezin gen nader te komen, nu het in meerderheid conservatieve Hoogerhuis niet van plan schijnt om zich neer te leggen bij den wil van het Lagerhuis. Dit laatste is wel zeer scherp naar voren gekomen bij het handha ven van twee amendementen op de z.g. ko- lenwet door het Hoogerhuis, die voor regee ring en Lagerhuis volstrekt onaannemelijk zijn en de gansche wet maken tot een soort van aftreksel van de bedoeling van indie ning. Hoe de regeering echter de wet nu er door wil krijgen, is een raadsel; het meest waarschijnlijke is dan ook, dat de wet zal worden teruggenomen om straks te prijken als een der programpunten op het verkie-t zingslijstje! De werkeloosheid blijft onrust barend toenemen en begint de twee millioen reeds bedenkelijk te naderen. Dit schijnt aan te zetten tot nieuwe experimenten, die vooral gezocht worden op den weg van pro tectie. Hetgeen voor de conservatieven een, prachtige voedingsbodem biedt! Ongelukkig voor de volgelingen van Baldwin wordt dit voordeel weer te niet gedaan door een ge vaarlijke scheuring in*de partij. Baldwin, de zijdelingsche aanvallen van lord Beaver- brook en lord Rothermere, de twee welbe kende kranten-magnaten, moe, heeft het tafellaken met hen thans geheel dooT mid den gesneden, ook al zal dit de inwendige kracht der partij natuurlijk niet ten goede komen. Hoewel Baldwin op de conserva tieve bijeenkomst, waar dit geschil is uit gevochten, een grootst mogelijke meerder heid verwierf, gaan er toch achteraf stem men op, die er op wijzen, dat alleen door do slapheid van het beleid van Baldwin deze Alfonsus met des Haagschen Raadsheereii dochter anno 1595 heeft gespeeld. Hondenbelasting. Het bezit van een hond was oudtijds in Leiden afhankelijk van de welgesteldheid van den eigenaar. Arme lieden mochten er geen hond op na houden. Bij gemeente-ver ordening was zulks destijds verboden. Al leen zij, die „ghegoet" waren „tot hondert pont payments tsiaers aen renten" mochten er „wynden" hazewindhonden „spin- joelen" Spanjaarden en jachthonden op na houden. Aldus het Leidsche Keurboek anno 1459. Volgens eene keur van 1476 moest men een hoeveelheid zout in huis hebben om een hond te mogen houden, te weten: „van (zoo) menichen hont als een heeft, soe menige smal tonne souts". Daar loslopende honden, waaronder „veel oude versufte honden ende oick grote quade sorchlicke rekels, die zeer periculeus zijn" voorkwamen, een gevaar opleverden voor de 9tad, werd zoo af en toe een razzia ge houden en werd op eiken gedooden hond een premie gesteld. In 1521 werd de eerste stedelijke hondenslager te Leiden aangesteld en voor dit baantje bood zich aan Claes Arentz. die „stadsteeken en uniform" droeg. In 1603 werd een hondenslager heelemaal uit Zutfen gehaald en voorgeschreven werd, dat deze functionaris „alle dagen open- baerlik gecleet zou gaen met een roexken, geteykent met de leverije of wapen deser stede, twelc hem beneffens de codde (d.w.z. de knods of stok) van stadswege" werd ver schaft. Bij de pest, die in 1604 te Leiden woedde, werd ieder gelast zijn hond bin nenshuis te houden op eene boete van tien gulden. malen in Den Haag gezien en wist, dat hij een Spanjaard was, dien men Fonso of Alfonso noemde. De waard, nieuwsgierig van aard als alle waarden uit de roman- nen uit dien tijd, vroeg Alfonso of de me- jonkvrouwe, die hij bij zich had, zijne zuster was, waarop de Spanjaard antwoord de: „geenzins en dezelve zijn huisvrouw te zijn, als haar geleden omtrent een maand getrouwd, hebbende." Mees Joostensz gaf daarop te kennen: „dat hij niet met allen van gehoord had", waarop Alfonso weder antwoordde„dat het nogthans zulks was als hij zeide, dat het zijn huisvrouw was, dat hij ze omtrent een maand geleden ge trouwd had en dat het heimelyk of stille- kens toegegaan was." Het verhaal van dc stille trouwpartij werd nog eens herhaald en ook de mejonkvrouw deed hetzelve ge stand, zeggende: „dat het haar man was en dat zij malkander eerst ongelang had den getrouwd." Intusschen was de maal tijd voor het jonge paar aangerecht: ,,de spys ter maaltijd bereid zynde, zyn zij geza- mentlyk ter tafel gegaan en maakten mette anderen goede ciere". Na afloop van het diner werd den beiden jongelui „die onlangs getrouwd waren" een slaapkamer aangewezen en Al fonso met de jonkvrouwe teokken zich in hun appartement „opte kelderkamer" terug Maar ziet! „Omtrent een groot uur daar na, ongeveer omtrent of over elf ure, werd aan de schel daarmede men van vooren de valbrug in zijn herberg mag klinken, om ingelaten te worden, gebeld; mits 't welk hij getuige dit citaat betreft het verhoor, dat Mee-s Joostensz door de bur- gemeesteren van Leiden werd afgenomen opstaajide en voor de deur tot achter gaande, om te bezien wie daar mogte we zen, zag hij (getuige) verscheiden bran dende lichten en toen hij (getuige) vraag de, wie zij waren en wat zij begeerden, werd hem geantwoord, dat het de Procu reur Generaal (n.l. Gillis van Flury, Pro cureur Generaal van den Hovo van Hol- lant) was en dat hij begeerde in te wezen. Getuige (nog altijd de waard Mees Joos tensz) gaf daarop ten antwoord, als ver vaard wezende: „Gy moogt een hoop schelmen wezen, dewelke, in wezende, my roven en 't myne ontnemen mogten", daar bij voegende dat hij niet van meening en was, henlieden inne te laten/' De Procureur-Generaal vroeg daarop of tusschen vijf en zes uren niet een wagen dc stad was binnengekomen, waarvan de voerman Heinrich Hintgen heette en daar de wagen, waarin Alfonso en zijn schoone jonkvrouw gereisd hadden, eerst tusschen zeven en acht uur Leiden binnengereden was, antwoordde Mees Joostensz ontken nend. De Procureur-Generaal liet toen in een anderen herberg de Witte Vaan informeeren of Heinrich Hintgen zich daar bevond, maar toen de wacht terugkwam met de boodschap, dat er in de Witte Vaan niets van bekend was, oordeelde de waard van de Stadsherberg het geraden de moge lijkheid in overweging te nemen, dat de voerman die hem tusschen zeven en acht zoo schoone logeergasten gebracht had wel eens dezelfde kon zijn als dien de Procïi- cureur-Generaal op het oog had en inder daad de voerman bleek Heinrich Hint gen te wezen, ,,'t Welk verstaande ai- dus vervolgt het relaas van het getuigen- gehoor de Procureur, naar hij alle zijne dienaren mede binnen had gehaald, de deur v^n de kamer, daar Alfonso in was, met de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1930 | | pagina 9