:e Jaargang Donderdag 26 Juni 1930 No. 26 s, de zoon van den graaf, en de zwarte prinses. (SJoO huis was echter geen herberg, maar •oovershuis, waarin vijfhonderd roevers iden. Toen deze dan ook tegen midder- t thuis kwamen, overmanden ze de ten en lieten alleen diegenen in het die zwoeren mee te willen dienen in oversbende. arna klom de rooverhooldman met :e makkers de trap op om den koning in slaapkamer te dooden. Maar die had merkt dat er iets niet pluis was. en was tjn hemd het raam uitgesprongen mde naar hei slot zijns vaders. Nog het aanbreken van den dag kwam hij aan en klopte aan de deur, maar nie- 1 wilde opendoen. =n riep hij: „Vader, doo toch open! Uw jongste zoon is hier!" „Ben jij rakker-M riep de oude graaf boos. greep jzweep van de wand en kwam naar n. tader .je gaat me toch niet sla an 1" zei L „Ik ben immers Uw Koning!" „Zoo, je nu koning geworden?** zei de oude tnig. „Eerst soldaat, toen sergeant, toen jdrig, toen luitenant, toen kapitein en Q koning. En nog erger dan een bede- in zijn hemd. Wacht bengel, ik zal je!" peteen greep hij de rijzweep bij het eind en sloeg ermee op Han9 los, en meer deze riep: „Vader, ik hen uw ko- 1" hoe harder de oude sloeg, zoodat i hooren en zien verging, en Hans naar zijn vaders zin genoeg d had, wierp deze hem een paar lom- Itoe, die hij moest aantrekken, daarna pn de knechten hem een hoorn om, en n hom een zweep in de hand en daar hij weer varkenshoeder, en moest, net EToeger de zwijnjes naar het beuke- li drijven, waar ze zich dik moesten aan de beukenootjes. rst koning, en toen varkenshoeder, daaT Hans niet bij, en bedroefd staarde hij zich voor zich uit, wanneer hij in het t zat en de varkens om hem heen len cn wroetten. Eens op een dag toen aar zoo treurig zat, trad het grijze netje voor hem en zei: „Hans, het gaat et best. ik weet het, en ik wil je helpen, heb je een fluitje, als je daarop speelt, on alle varkens dansen, neem het maar, leb je meer plezier in het hoeden" Hens tikte het mannetje voor het geschenk, >en het verdwenen was, bracht hij de j aan zijn lippen, en zoowaar, alle var- grool en klein, gingen or b n achter- n staan en dansten polka en walsten om, en dat leek zoo bespottelijk, dat de tranen over de wangen liepen van achen. En hij hield niet op met fluiten -eef de dieren al fluitend naar huis en ansten zonder ophouden, tot ze aan ngang van het dorp gekomen waren, ar stond de rijke boer voor zijn deur, en hij de dansende varkens zag, had hij er ook schik in, en riep: „Hans, geef me een van je varkens, ik geef je er hon derd daalders voor!" Hans had er geen bezwaar tegen, en voor de honderd daalders kreeg de rijke boer een big. Den volgenden dag deed Hans evenzoo en zijn slechte dienst stond hem al veel beter aan, maar toen hij 's avonds met de dansende kudde naar huis ging, kwam de rijke boer hem al voor het dorp tegem^t en riep: „Hans, mijn big wil niet dansen!" „Het verlangt naar gezelschap*', zei Hans, phot vindt het vervelend zoo in zijn eentje!" Toen moest de hoer tweehonderd daalders te voorschijn halen, om een tweede big bij de eerste te koopen, want voor honderd deed Hans het niet meer. Maar zoozeer Hans schik had over zijn dansende zwijntjes, zoo weinig waren deze zelf het er mee eens. want Hans liet hun geen tijd-, om beuke nootjes en eikels te zoeken. Ze werden dan ook zienderoogen magerder en de meid, die het toezicht had over het vee, liep naar den graaf op het slot en zeide tot hem: „Heer graaf, met uw varkens is het niet pluis, en wanneer u er niets aan doel, gaat de heele kudde er aan." Dat knoopte de graaf in zijn ooren, want hij had al een vermoeden dat Hans hem een streek gespeeld had, en toen deze den vol genden morgen klokke vier de varkens naar het bosch dreef, sloop de graaf hem heime lijk na, en daar merkte hij ook al heel gauw, waarom zijn kudde er zoo 9lecht aan toe was „Jou deugniet en groote lummel", riep hij woedend, „wil je wel eens drommels gauw dit fluit uit je mond nemenJ" en meteen sprong hij op hem af en trok hem de fluit uit de hand en gaf hem duchtig met de knuppel, A>odat Han3 hooren en zien ver ging. Ditmaal waren 's avonds bij het naar huis drijven de zwijntjes vergenoegd en Hans treurig gestemd. En toen de boer hem weer verleide: „Hans, mijn biggen dansen niet moer,, zei hij knorrig: De mijne hebben het ook verleend! en dreef zijn kudde in den stal. Misschen waren er zoo al zes weken of nog meer vcrloopen, en de ko ningin begon ongerust te worden en zeide tot hare dienaren: „Nu is mijn man al zoo lang weg en hij komt maar niet terug. Als hem naar niets overkomen is! Ik ga zelf op weg om hem te zoeken!' Dadelijk moesten driehonderd ruiters te paard stijgen en van hen vergezeld reed ze naar het slot van den graaf. Onderweg kwam ze door hetzelfde groote bosch, en ook haar overviel de duisternis in de buurt van de rooversherherg. Maar toen ze met haar ruiters de poort binnenreed, werd ze gewaarschuwd door mannen, die tot het ge volg van haar man hadden behoord en door de Toovere gedwongen waren met hen mee te doen. En het was heel goed dat ze de koningin op de hoogte brachten, hoe de roovers gewend waren in twee afdeelingen 's nachts terug te komen, want nu was zij met haar driehonderd man sterker dan een afdeeling van de roovers. Ze legden dan ook hun wapens niet af, maar overmanden de roovers, toen deze achtereenvolgens thuis kwamen. Geen een lieten ze ig het leven, alleen de soldaten van den koning, want die hadden het niet kunnen helpen, dat ze roovers moesten worden. OndPr de vele schatten, die in den roo* versherberg verborgen waren, vond de ko ningin ook de kleeren van haar man, en omdat ze er in het geheel niet verscheurd cf bobloed uitzagen, dacht ze wel dat hij er goed afgekomen was en naar het huis van zijn vader ontsnapt zon zijn. De kleeren werden ingepakt, en toen de zon opging, reisde ze haastig naar het slot van den ouden graaf. Die ontving haar met diepe buigingen, dat kun je denken. Hij hield zelf den stijg beugel vast en hielp haar van het paard en verzocht haar eerbiedig zijn huis binnen ta treden en voor lief te nemen met dat wat hg haar kon aanbieden. Maar de ko ningin dacht niet aan eten of drinken; toen zg binnen waren, vroeg ze hem dadeljjk of hg ook kinderen had. Zeker, mevrouw de koningin", ant woordde do graaf, ,,ik heb twee jongens, waar ik veel genoegen van beleef, ze die nen beide in het leger van den koning ert de een is kapitein en de ander© is vaan drig „En hebt gij niet meer kinderenvroeg de koningin. „Neen", zei de graaf, „he laas niet, ik heb er nog een, dat is een aartsschelm en een deugniet, en ik zal mijn rust niet kennen als ik hem kwijt ben." „Schaam u toch!" zeide de koningin, die wel begreep dat hij haar Hans bedoelde, „wie spreekt er nu zoo slecht over zijn eigen kind! Waar is die zoon dan t Is hij hier of in den vTeemde ,,Hij hoedt de varkens", zei de oud© graaf venijnig", kijk hü drijft z© net het voorplein op!" En de koningin keek uit het raam en zag haar eigen man, in vuile lompen, den horen op den rug, achter de varkens aan slente ren. Dat vond ze heel ellendig om te zien, maar ze bedwong zich en zeide: „En al Ï9 hij nog zoo slecht, een graaf mag toch geen varkenshoeder van zijn zoon maken", en daarop gingen ze aan tafel. Na het eten verzocht de koningin den graaf of ze zijn landerijen eens mocht be kijken Dat was een groote eer voor den graaf en hij wilde haar zelf rondleiden# maar de koningin onderstelde dat hij ge wichtiger dingen te doen had, en gmg liever alleen. De koetsier kreeg bevel re gelrecht met haar naar het bosch te rijden, waar Hans de varkens hoedde. Daar stapt© zo vlug uit en ging dadelijk op hem af.- „Hans, ken je me niet meer vroeg zë 'en klopte hem op den schouder. En Hans keek op en toen hij zijn eigen vrouw zag, lacht© hij verheugd cn zeide „Vrouw, hoo heb jo dat aangelegd, dat Hl me hier gevonden hebt Ze verbelde hem nu hoe alles gegaan was en plaagde hem een beetje, dat zij met driehonderd ruiteTS de roovers de baai was geworden, terwijl hij het met vijfhon derd nog niet klaargespeeld had.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1930 | | pagina 11