AGENDA. Dingdag. Pieterskerk: Luslrumconcert. Solisten Mevr Offers en do heeren Fellkamp en Mens. 9 uur nam. Oegstgeest (IrenctJaarverg. Wijk. verpleging voor allo gezindten. 8 uur nam. Woensdag. Stadszaal: Feestconcert Sempre Cres cendo. Solo-violiste Noëla Cousin. 8.30 nam. De avond-, nacht- en Zondagsdienst der apotheken wordt van Maandag 23 tot en Zondag 20 Juni a.s. waargenomen door de apotheken: G. F. Reyst, Steenslraat 35, telef. 136; A. J. Donk, Doezastraat 31, telef. 1313. Pelinck, president der arrondissements rechtbank te Assen, prof. dr. L. Polak Daniëls uit Groningen, mr, dr. C, H. Beek huis, raadsheer bij het Gerechtshof te Leeu warden, mr. J. H. Telders, landsadvocaat te Den Iiaag en mr. II. Heuvelink, president der Arrondissementsrechtbank te Dordrecht. Na een korte begroeting voegen zich de Algemeene Reuniecommissie, de Senaten der bevriende Corpora en de reünisten achter de Luslrumcommissie en gaat het in optocht lamps do- feestelijk versierde Stationsweg, Steenstraat, Prinsessekadc, Kort Rapenburg, Rapenburg W.Z. langs do Academie, die luidruchtig wordt begroet, langs Steen- schuur en Breeslraat naar het feestgebouw, de Stadsgehoorzaal, waar de stoet wordt ont bonden. Volgens goede oude gewoonte spreekt de praeses-Collegii, de heer A, Ruys hior de begroelingsrede uit. Rede van den Praeses-Collegii De heer A. Ruys. Wanneer iemand na lange jaren van af wezigheid terugkeert in een oude omge ving en zoekend rondloopt om zooveel mo gelijk in blijde herkenning in zich op te nemen, dan zal er steeds één ding zijn, dat zijn onbegrensde vrougde tempert en dat is hel feit, dat liij op de bekende plaatsen niet meer dezelfde personen aantreft die in zijn herinnering daarmede verbonden zijn. En zoo, meende ik, moest het ook u gegaan zijn toen gij aan den trein begroet werd door velen die u onbekend waren. Maar niets heb ik daarvan bespeurd en slechts blijdschap straalde op ieders gelaat. Ja, als vanzelf sprekend zijt gij ons gevolgd naar deze plechtige vergadering en daar door gaaft gij te kennen, dat gij ons van het eerste oogenblik af reeds niet als vreem den hebt beschouwd en met trolsche blijd schap conslaleeren wij, dat gij u reeds met ons verbonden hebt gevoeld als leden van één zelfde corps. Mijne Heeren Reünisten, wederom slaat een nieuwe generatie van Leidsche studen ten voor u en zij sproken er hun dank over uit, dat een zoo groot aantal oud-leden op dezen feeslelijken dag gekomen is En zij roepen u toe, dat gij welkom zijt in Leiden, dat te uwer eere zich in feestgewaad ge stoken heeft, bijzonder welkom ook in ons midden Bij de plechtige opening van de viering van het 71ste lustrum der Leidscho Universiteit spreken wij het voor u uit. dat wij ons verheugen op de dagen gedurende welke wij met U zullen mogen samen zijn. Wat in die vijf achter ons liggende jaren gebeurd is op te sommen, U te vertellen van de groote en kleine gebeurtenissen, die ons Corps in dien tijd hebben verblijd of met zorgen vervuld, het zou mij te ver voeren en het zou te veel vragen van Uwe oplettendheid, want daarvoor zijt gij niet gekomen! En dan gij kent ze uit Uw eigen tijd. Slechts een gebeurtenis wil ik memoree- ren, waarvan het beiang niet alleen geldt voor onze generatie, maar ook voor de velen, die na ons zullen komen: ik bedoel het verschijnen van het met zooveel liefde geschreven boek over de Geschiedenis van het Leidsche Studenten Corps. Dat toch mijne heeren heeft ons eens te meer een sterk besef gegeven, dat de bete kenis van het Corps niet slechts afhankelijk is van de vaak onzekere factoren in het he den. maar dat het een groote kracht kan puttpn uit zijn onvergankelijk verteden, uit de tradities en de mores, die uit vroeger da gen tot ons zijn gekomen. Maar meer nog dan de schoone bladzijden uil dit boek spreekt dit lot ons uit het feit. dat gij allen hier gekomen zijt Uw komst inpakt hetgeen als geschiedenis ons bereikte tot een leven de en krachtige werkelijkheid En tevens worden wii doordrongen van het verant woordelijk besef, dat ook wij. evenals gij eens aan een deel van die geschiedenis arbeiddet Maar meer nog zegt ons uw tegenwoordig heid. Het bewijst ons, dal het Corps iets voor u geweest is. Dat het u iets heeft meegegeven, dat zich weliswaar moeilijk laat omschrij ven. maar waarvan gij de waarde in uw la tere leven hebt erkend. En dal, mijne heeren, sterkt ons in onze overtuiging, dat het Corps iets anders is dan een toevallige vereeniging van sommige jonge lieden, die te Leiden studeeren; méér dan een club van enkelen, die wat gezelligheid en wal vertier zoeken, maar dat het is en was een onmis baar onderdeel van de Academische oplei ding. En daarom, mijtis heeren is het Corps de liefde, welke gij het toedraagt ten volle waard. Want uit liefde tot uw Corps zijt gij gekomen en het wordt ons blij te moede, wanneer wij ons bewust worden, dat zoo- velen, ook al werden zij over de gansche aarde verspreid, zijn trouw gebleven aan het oude vaandel met de vijf-pijlen en veilig voelen wij ons Corps in de kracht, die van die liefde uitgaat. Maar waartoe zou ik hierover spreken met u, die door uw tegenwoordigheid alleen reeds do waarheid mijner woorden beves tigt! En ook zijt gij hier niet gekomen om ernstig te vergaderen, maar niets liever wilt gij dan u bevrijden van elke knellende band; vol ongeduld wacht gij op het oogen blik, waarop voor u eerst werkelijk het Lustrum gaat beginnen Herinneringen ophalen wilt gij. Leven wilt gij in de oude vertrouwde sfeer van vroeger. Zooeven hebt gij reeds vele be kenden de hand geschud; menigen vriend hebt gij uit de verte vluchtig gezien, wien ge dit nog moet vragen of dat.nog moet vertellen en de uren, die gij hier zult door- brengen zijn zoo kort en zoo kostbaar. Maar onder de vele gezichten zult gij een enkel gelaat tevergeefs zoeken, welks trek. ken u zoo helder voor den geest staan. Het gelaat van hen, die hier niet gekomen zijn. omdat het leven hun deze paar dagen van verpoozing niet heeft gegund en hen vast houdt door een drukken werkkring in het moederland of in verre overzeesche gewes ten. En wellicht zult gij met zachte wee moed een oogenblik hen gedepken, die vroeger nimmer bij uwe samenkomsten plachten te ontbreken, maar die in de af- geloopen jaren aan hun vriendenkring ont vielen. Maar temeer bevoorrecht zult gij uzelve voelen, dat het u wel mogelijk was om weer te kceren naar de stad, waar ge uw meest bewogen jaren hebt doorge bracht en waarvan het afscheid immer zoo moeilijk valt. Ja I Want langzaam dringt het tot u door, dat ge weer in Leiden zijt! En nauwelijks kunt ge het meer beseffen, dat ge geaar zeld hebt, voordat ge tot dit besluit geko men was. Maar toch, uw aarzeling was bo- grijpelijk. Wat zou er worden van de schoone beelden uwer herinnering t Waren zij niet veiliger geborgen in Uw harl en zou het met hen niet gaan als met een mooi boek, dat gij eens gelezen hebt en dat ge dan plotseling vertoond ziet op een film, die U dwingt de schoone beelden Uwer eigen fantasie op te geven voor de brutale realiteit die anderen U voorzetten! Want veel. wist gij reeds, zal er veran derd zijn. Hoe Zal Leiden zelf er uitzien? Zult gij (het kunnen verdragen de Breestraat te moeien aanschouwen zonder de trolsche gevel van haar eeuwenoud-Stadhuis. En hoe veel gemoedelijker en rustiger is het Lei- den van Uw herinnering dan do drukke en moderne stad van thans. Bang waart gij ook, dat gjj het Corps niet meer zoudt vin den zooals gij het eens verlaten hadt; dat veel dat U dierbaar was voor den modernen tijdgeest heeft moeien wijken. Maar Uw aar zelingen, Uw bedenkingen, hebt gij over wonnen. De aanwezigheid i9 er liet resul taat en het bewijs van. En ervaren zult gij, dat alles, wat veranderd i9 slechts uiterlijk heden betreft. Dat in diepste wezen geen verschil beslaat tusschen vroeger en nu. En het wonder zult gij dan aanschouwen, dat gij na vele jaren hier nauwelijks weerge keerd, den verstreken lijd zult voelen als iets, dat niet meer telt en dat gij hier weer thuis zult zijn als waart gij nimmer wegge weest. Moge het tenminste zoo zijn Mijne Heeren Reünisten, opdat gjj zooals wij allen vurig wenschen, aan dit Lustrum steeds met groote voldoening zult kunnen terugdenken. Velen Uwer, wij weten het, hadden ge hoopt bij dit Lustrum weder de oude Mas kerade in eere hersteld te zien, mogelijk als reactie op de al tc groote abstractie, waarin het Openluchtspel zich dreigde te ontwik kelen. Niettemin hopen wij, dat gij het spel dat wij kozen, zult kunnen waardeeren als een poging om den belangrijken en dieperen inhoud van 'n spel, te combineeren met het feestelijk vertoon, dat een Maskerade in de stad placht te brengen. Want al le veel dreigde het te worden vergeten, dat een feest van- de Academie ook een (eest moet zijn voor Leiden zelf. En Leiden's Burgers hebben getoond ons streven te waardeeren. want spontaan heb ben zij hun stad gestoken in eon feestelijk gewaad. Bewezen hebben zij hiermede, dat Leiden ondanks haar snel voortschrijdende ontwikkeling 9teeds is gebleven de Stu dentenstad bij uitnemendheid en zij hebben tevens getoond, dat zij nog bezield zijn met denzelfden geest als de Leidsche Burgers van drie en een halve eeuw geleden, die hel bezit van een Academie op zoo hoogen prijs stelden, dat zij deze kozen boven vrijdom van belasting. Ter eere van die Academie vieren wij heden feest De Leidsche Academie, de eer ste in het land, wijd en zijd beroemd jn de geheolc wereld, maakt haar grootheid en haar roem niet onze glorie uil? En is het niet het trolsche en blijde ge voel, dat gij eens tot Leiden's Academie burgers behoorde, dat een onuilwischbaar stempel heeft gedrukt op heel uw verder leven. Want het is uw Leidsche tijd, die op de vorming van uw geheele persoonlijk heid den meeaten invloed heeft gehad. De tijd ook, waarheen ge immer met de meeste liefde uw herinneringen laat teruggaan, en zuiverder en scherper zullen die herinnerin gen terugkomen in deze omgeving, waar mee ze zoo innig verbonden zijn. Uzelre zult ge weerzien, zooals gij hier kwaamt een beetje links en onhandig wellicht, maar overvol van een vurig en veelbelovend en thousiasme. De eerste jaren, welke dan volgen zullen u weer voor den geest staan, waarin gij verrukt van de vele nieuwe mo gelijkheden die gij ontdekte, rusteloos zoe kend uw weg ging, telkens van koers ver anderend. Op deze onderzoekingstochten hebt gij uw Corpegenooten leeren kennen, fn dezen tijd hebt gij u vrienden voor het leven gemaakt. Maar allengs hebt gij Uw keus gedaan, werd gij rustiger en bedachtzamer. In deze jaren vroeg het Corps het meest van U en velen Uwer bekleedden functies, waarin een beroep werd gedaan op Uw verantwoorde lijkheidsgevoel; maar tegelijkertijd met dit hoogtepunt van Uw Corpsleven kwam het einde.van Uw studie-tijd reads in zicht en voor ge het recti t besefte had reeds het afscheidsuur geslagen. Maar toen ge weg- gingt met weemoed in het hart, wist ge dal de jaren, die achter U lagen niet voor niets waren geweest .want iets hadt ge meegenomen, van den eigen Leidschen Geest en aan het groote vuur hadt gij de lakkei aangestoken, die U zou voorlichten op Uw levenspad; en die vlam hebt gij zorgvuldig brandende gehouden. Wél laaide zij bij sommigen op tot een nieuw machtig vuur, terwijl zij bij anderen slechts werd tot een smeulende aschhoop, maar weinigen hebben haar waarde zoo laag geschat dat ze haar gansc'n lieten dooven. En een ieder weet nog wel den weg te vinden, die leidt naar de plaats waar hij zijn fakkel zoo noodig opnieuw kan doen ontbranden; dat zoovelen van U, dien weg heden zijn gekomen, dat stemt lot blijde en oprechte vreugde. Welaan dan, Mijne Heeren, Ihans is het oogenblik gekomen, waarop gij maanden lang met slceds stijgend ongeduld hebt ge wacht. Gedurende vijf korte dagen zullen de lange jaren van uw studententijd voor U herleven; laat ons in den aanvang dan het lied aanheffen zonder hetwelk gij U dien lijd niet denken kunt, ons geliefd Io-Vivat Nadat allen uit volle borst hel oude stu dentenlied enthousiast hadden meegezongen, bedankte jhr. A. Roëll namens de reünisten voor de feestelijke ontvangst. Aan zijn rede is het volgende ontleend; Rede van Jhr. Rolll. Het is voorzeker geen gemakkelijke taak, Mijnheer de Praeses Collegii, ten overslaan van het uitgelezen gezelschap dat hier ver- cenigd is, te antwoorden op de schoone toespraak, waarmede gij de Reünisten bij den aanvang der lustrumfeesten hebt ver welkomd. Maar aantrekkelijk is die taak in bijzon dere mate, wijl zij mij reeds aanstonds de gelegenheid biedt u oprecht en hartelijk dank te zeggen voor de warme en welsprekende woorden, waarmede gij ons hebt begroet en voor de sympathieke gevoelens, die uit uw welkomstwoord spraken. Doch bovendien: Uit den overvloed des harten spreekt de mond. En hoe zou ons hart niet overvloeien van dank en erkentelijkheid voor de schitterende ontvangst, die ons bij het binnenkomen in de aloude veste werd bereid, een ontvangst, die ons reikhalzend doet uitzien naar al het goede, dat ons in de komende dagen te wachten staat. Uw rede tintelde van de vreugde, die de studenten bezielt, nu zij de feestweek heb ben zien aanbreken en zich met ons mogen laven aan de onuitputtelijke genietingen, die, nog meer dan in gewone tijden het geval Is, over de Sleutelstad zal worden uitgestort. En ik kan U de verzekering geven, dat die vreugde vollen weerklank vindt in ons aller gemoed. Want hoe hebben ook wij ons bij voor- haat verheugd op het wederzien van de Oude Alma Mater, op het terugvinden vtan vrienden en kennissen van weleer, op de ontmoeting met de tegenwoordige spes pa triae, op het aanhalen en versterken van de banden, die met en in ons geliefd Studenten corps werden gevlochten, maar die in de koude Maatschappij met haar dikwijls ho- pelooze beslommeringen en onverbiddelijke eischen op zoo meedoogenlooze wijze aan verslapping blootstaan. En dan kunt ge begrijpen, hoe het ons Reünisten te moede is, nu wij, aangekomen in de bevlagde en schoon versierde stad, die davert van het feestgejoel, aanstonds de geliefde kleuren weder zagen van onze ge zelschappen en disputen, en begeleid door een jubelende studeptenschaar, achter ons Corpsvaandel, langs de beminde straten en grachten aan het grijze Academiegebouw werden voorbiigevoerd om ten slotte aan te landen in dit middelpunt van de feest vreugde. Dc Reünist werpt dan alle zorgen van zich af, gevoelt zich weder jeugdig met de jeugd, jubelt en davert en looft den gulden tijd. waaraan hij het voorrecht dankt in Uw midden te mogen verkeeren en zich voor eenige dagen weder den vroolijken student van vroeger te mogen gevoelen. Een nurks zou hij zijn doch nurksen reünieeren niet indien hij dan alles met een critisch oog ging bekijken, indien hij zich stootte aan nieuwe mores, die de ge bruiken van zijn tijd hebben vervangen; in dien hij het verwonderlijk vond als hij an dere liederen hoort dan in zijn tijd werden gezongen, als hij ziet dat andere genoegens den boventoon voeren dan in zijn tijd wer den nagejaagdals hij in een woord ervaart, dat het corps thans gansch andere banen bewandelt dan waarop korter nf langer ge leden zijn eigen schreden werden geleid. Neen, gij hebt er op gewezen. Mijnheer de Praeses, en de Reünisten gevoelen het zeei goed, dat ook de studentenwereld de evo lutie medemaakt van den voortsnellenden lijd met al zijne wisselingen, en, als zij dan ook hopen en vertrouwen hier hun oude Corps terug te vinden, dan is hunne ver wachting geen andere dan deze, dat ook voor de tegenwoordige generatie op de getrouw heid aan de leus „Victus Concordia Fides" geen inbreuk wordt toegelaten. Victus, Concordia, Eides Als ik die leus op de lippen neein, dan denk ik, naast de vreugde aan de vriend schap, aan de banden, die hier te Leiden worden geknoopt, banden zooals er in het latere leven niet meer worden gevlochten. Bulwer dien wij in onzen jeugd version- den, maar met wien de tegenwoordige jon- gelingschap evengoed als met van Lennep en Sir Walter Scott is het voor veel beters? allang heelt afgerekend, Bulwer zegt ergens, dat er een leeftijd is, waarop het gevoel van vriendschap als het ware een hartstocht is. Ziet, dit woord kwam mij in de gedachten, toen ik. met de Leidsche feesten in het verschiet, zat te mijmeren overwat ik aan den omgang met de Leidsche vrienden heb te danken, over de overgave waarmede men tegenover hen zijn hart uit stortte, in den stillen avond zijn geheimste gedachten*en wenschen ontsluierde, maai ook over de openhartigheid waarop men el kander zoo dikwijls op onzachte en onge zouten wijze de waarheid zeide, kortom over de lessen, die ik voor mijn volgend leven uit dien omgang heb geput. Ik hoop van harte, jeugdige Vrienden laat de Reünisten U al dadelijk zoo mogen noemen dat het nog zoo is, want wan neer liet volle leven met zijn ijzeren greep beslag op U zal gaan leggen, beslag op al Uwe krachten en vermogens, dan zult ook gij het ervaren, hoeveel steun en bemoedi ging er is te putten uit het opwekkende woord, den goeden raad. den krachtigen handdruk van den ouden academievriend, ook al is zijn weg een gansch anderen kant uitgegaan dan die U zal worden afgepaald. Helaas, ér zijn er talloozen heengegaan, uit vroegeren en uit tateren lijd. Geen reü nist, die in zijn vriendenkring geen ver liezen te betreuren heeft. En ook sedert het vorige lustrum heeft de onverbiddelijke dood er velen weggenomen, die toen nog opge wekt en vroolijk ter feestviering opgingen. Die gedachte stemt droef, ook waar alles om ons heen tot jujehen en tot jubelen roept Maar ik breng geen wanklank in de feest viering, als ik u vraag ook in deze blijden stond de vroeggeslorven vrienden te herden ken en aan hunne nagedachtenis een woord van 9tillc en weemoedige hulde te mogen brengen. En hoevelen zijn er niet afwezig, die in verre gewesten den naam van ons land en den roem der Universiteit hooghouden en heden in gedachten met ons zijn! Ik denk in het bijzonder aan degenen, die in onze Koloniën onder vaak moeilijke om standigheden hun verantwoordelijken arbeid verrichten en ik zou u wel machtiging wil len vragen aan den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, zelf een verdien stelijk oud-corpslid, de telegrafische verze kering te mogen geven, dat Reünisten en Studenten zich heden meer dan ooit één ge voelen met dc vrienden van overzee. Ja, de gelederen dunnen, hoe ouder wij worden, hoe meer wij ons hiervan reken schap geven. En daarom moet voor de ouderen het wachtwoord aaneensluiting zijn. Aaneensluiting onderling, maar ook met het opkomende geslacht. Ziet, wat ik vooral van de feesten hoop is dil, dat de vriendschaopelijken omgang van oud en jong het gevoel van saomhoorigheid zal versterken, dat steeds de trots is geweest vnn de Leidsche Universiteit en dat door de uitwisseling van beproefde ervaringen met jeugdige idealen menige hand za( worden gelegd, waarop wij, Reünisten, als wij in onze haardsteden zijn teruggekeerd. met vol doening mogen terugzien en waarop gij, Studenlen, tot in een verre toekomst zult kunnen bouwen. Zoo kom ik van de vriendschap tot do verbroedering, waarop voor de komende da gen de stoutste verwachtingen van de Reu- nisten zijn gevestigdd Verbroedering allereerst met de Leidsche burgerij, aan wier voorzaten wij het nog steeds danken gij hebt er, mijnheer de praeses reeds op gewezen dat zij, gesteld voor de keus tusschen materieel voordeel en ideéel belang, aan dit laatste de voorkeur hebben gegeven en aan wie wij het dus in de voornaamste plaats verschuldigd zijn, dat wij dit 71ste lustrum mogen vieren. Dat was deselijds een breed gebaar van den „Leienaar", maar do ingezetenen in el hun geledingen zijn de eeuwen door deze breede opvatting blijven huldigen en hebben zich als .het ware in dienst gesteld van hunne Universiteit op eene wijze, waarvan, mijnheer de praeses door i| met recht werd getuigd, dat zij Leiden de Academie stad hij uitnemendheid heelt doen worden. Het is mij een voorrecht aan u, mijn heer de burgemeester, le mogen verzoeken den feestgroet van de Reünisten te willen overbrengen aan uw getrouwe burgerschaar. En het verheugt mij in het bijzonder dit verzoek tot u, mr, van de Sande Bakhuyzen, te mogen richten, omdat van alle qualilei- ten en waardigheden, die gij de uwe moogt noemen, dc titel van oud-Leidenaar", in den zin van burger zoowel als van sludent, de schoonste is. die u siert. Verbroedering ook, als ik dit bescheiden- lijk mag vragen, mei de hooglceraren van onze geliefde Academie, voor wier voortref felijk onderwijs wij dankbaar zijn en dank baar zullen blijven, maar tegen wie wij, zij hel al met denzelfden eerbied, toch niet met dezelfde vrees opzien als voorheen. Onder hen bevinden zich verscheiden tijd- genooten, van wie ik overtuigd ben. dat zij al hun Collega's hebben opgewekt in deze dager, toga en baret aan de wilgen le ban gen en het alleen maar te bedenken, dat zij geen professor zouden zijn geworden als zij geen student waren geweest. Verbroedering verder met de vertegen woordigers der bevriende corpsen. Indien men. zooals ik, door nauwe aanraking, ook een andere Hoogesohool dan de Leidsche heeft leeren liefhebben dan weet men, dat alle Corpsen slechts loten zijn van eenzelf den stam en dat er, bij allen onderlingen wedijver, toch veel meer is dat vereenigt dan dat verdeelt. Wij hopen van harte, M H dat uwe medewerking aan onze feest viering niet alleen officieel, maar ook »n bovenal collegiaal zal zijn De Reunist'n nemen u reeds heden in hun vrienden kring op. En verbroedering, tenslotte, met de leden van het L, S C Ik behoef u. na hetgeen ik reeds gezegd heb. mijnheer de praeses, zeker niet noe eens uitdrukkelijk te verze keren dat wij uwe opwekking om met hel Corps fepst le vieren, met gretige handen aanvaarden Wij geven ons op genade of ongenade aan u over. Wij zullen niet al leen onzen monden, al zal het ook hieraan niet ontbreken, maar ook onzen oogen en ooren den vollen kost geven en alles in ons opnemen wat strekken kan om den band met het Corps te bevestigen en te verstrek ken. Hel zal de omgekeerde wereld zijn. Nist ,,zooal9 do ouden zongen, zoo piepten de jongen", maar zooals de jongen zingen zul len, zoo zullen de ouden piepen, en hoe ouder zij zijn, hoe meer het op piepen zal gelijken. Maar ik houd er mij van verzekerd, dat, aangewakkerd door het vuur van uw jeugd, het piepen der ouden zich alras weder lot zingen zal ontwikkelen en dat zoo het ge meenschappelijke gezang van oud en jong zal aanzwellen tot één machtig koor van vreugde, van vriendschap, van verbroede ring. Wees gij, mijnheer de praeses, van dat koor de bezielde en bezielende leider. De Reünisten volgen u door dik en door dun. Een spontaan „Io Vivat" weerklonk ander maal door de stad. Hierna trok de stoet verder naar de socië teit „Minerva", waar in de Collegiumkamer het Collegium de gelukwenschen van de Senaten der bevriende erkende corpora en vele anderen in ontvangst nam, terwijl in de Commissiekamer de Commissie van Orde on Vertegenwoordiging recepieerde voor de honorairen. der Sociëteit, Na alloop dier recepties, Weid de presi dent der Sociëteit, de heer B. H. Everts in de groote Conversatiezaal opnieuw een toe spraak tot de reünisten, waaraan wij het volgende ontleenen: Rede van den heer B. H. Everts. Nadat de Praeses-Collegii U zoo juist in het Feestgebouw heeft toegesproken, zij het mij thans vergund, namen9 de Commissie van Orde en Vertegenwoordiging U allen in deze vertrouwde omgeving van harte wel kom te heeten. Het is een zeer verblijdend teeken, Mijne Heeren Oud-Leden van Sociëteit Minerva, dat gij U in zoo grooten getale opnieuw onder de bescherming van Minerva gesteld hebt, zij het dan ook voor korten tijd; im mers hieruit blijkt, dat in uwe herinnering voortleven de onvergetelijke uren, die gij in deze zaal, in dit gebouw hebt doorgebracht; hieruit blijkt, dal uw onverzwakt enthou siasme voor de Sociëteit elke hinderpaal uit den weg heeft geruimd en U den weg heeft geopend tot hernieuwe vreugde en jolijt op de eerste Sociëteit der Nederlanden! Er zijn er onder U, die zich aan het einde van elk jaar trouw opmaken om in de Sleutelstad hun Club-diës te gaan vieren en door het in stand houden van deze goede ge woonte blijven zij tevens in contact met de 9tudenten-maatschappij in bet algemeen en met het Sociëteitsleven in het bijzonder; zij blijven op de hoogte van de gebeurtenissen, die zich in de loop van een jaar hier af spelen. Maar ook zijn er onder U, die, hetzij door hun werkkring, heizij anderszins, niet in de gelegenheid zijn, een dergelijke escapade jaarlijks te ondernemen; zij moeten gelaten een Lustrum afwachten, om hun opgekropt gemoed te kunnen luchten en om hun jaar- gsr.ooten en vrienden herinneringen op te haien uit lang vervlogen dagen. Voorname lijk voor hen is het, dat ik hier in het kort de belangrijkste gebeurtenissen van de afge- ioopen vijf jaren wil vermelden. Spr, wijddo hierbij in het bijzonder eenige woorden van weemoedige hulde aan de na gedachtenis van de heeren L. Bienen, direc teur der Sociëteit en Guslaaf Ammerlaan die gedurende bijna 85 jaar kellner was. Spr. vervolgde dan: Bij het binnentreden vanmiddag zal onge twijfeld het eerste geweest zijn, wat gij U hebt afgevraagd en onderzocht: wat is er hetzeltde gebleven en wat 19 er veranderd, niet alleen wat het Gebouw zelf betreft, maar ook en in de eerste plaats, wat do mentaliteit der tegenwoordige Leden aan gaat. En dan geloof ik, dat het als een ge ruststelling zal klinken, wanneer ik U zeg, dat er ongetwijfeld veranderingen zijn le con9tateeron maar dat de oude mos onaan getast is gebleven,waaraan de onderlinge band haar onstaan te danken heeft. Het is herhaalde malen gebleken, dat op de Societeil een band wordt gevormd, dio op sommige oogenblikken op ondubbel zinnige wijze lot uiting komt, die maakt, dat de Leden zich Een voelen. Wat de verstandhouding met de burgerij en met de burgersocieteit Amicitia in het bijzonder betrelt: deze was bij voortduring bijzonder goed, hetgeen vooral door weder- zijd9che gastvrijheid op feestdagen tot uiting kwam. Er zou ongetwijfeld nog meer te vertellen zijn van de geschiedenis der laat9te vijf jaren, maar ik weet, dat gij hier gekomen zijt, om redevoeringen aan te hooren, die tenslotte slechts theorie blijven; ik weet, dat gij gekomen zijt voor de practijk, om het leven op de Sociëteit nog eens mee le maken om vriendschapsbanden van vroeger nau wer aan te halen om een paar dagen te be leven van onbezorgde feestvreugde in een omgeving, die U lief is en die er toe bij draagt. dat ge U zonder eenige moeite weer verplaatsen kunt in uw eigen studententijd en dat ge U des te gemakkelijker kunt aan passen aan het tegenwoordige studenten leven. Ik twijfel er niet aan, of gij allen voelt dezer dagen in U de levenslust en het ent housiasme van een jong student en ik eindig dan ook met de hoop uit le spreken, dat ook op U weer van toepassing zullen zijn do schoonen woorden: Gebruikt jelijt. terwijl gij zijt in uwe jonge jaren! Hedenavond te 7 uur verzamelen de reu- nisten zich met hun gasten aan een maal tijd in het feestgebouw, terwijl er voor de corpsleden een collation op de sociëteit zal zijn gevolgd door een concert. Het verkorte programma tooi morgen luidt; 1.30: eerste opvoering van „De vlie gende Hollander" op de Kaag; 2 uur: ope ning Lunapark: 4.30: thé dansant in de bar van het feestgebouw; 7 uur: diners van de gezelschappen „Colonel Colt" en „India 2—1

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1930 | | pagina 2