wacht te houden. Maar toen hij den volgen
den morgen afgelost zou worden, vond men
niets meer dan zijn kleeren en een hoopje
beenderen, de rest had de zwarte prinses
opgegeten.
Dat was geen prettige boodschap voor
den koning. Maar er hielp geen lieve moe
der aan! Hij moest den wil van zijn dochter
ten uitvoer brengen, wanneer niet nog een
grooter ongeluk zijn rijk treffen zou. Er
werd dus een tweedo soldaat op wacht ge
zet. die ook door de prinses opgegeten werd
en daarna een derde en een vierde, tot er
ten slotte geen soldaat meer te vinden was,
die de wacht op zich wilde nemen. Toen
loofde de koning een groole belooning uit,
aan dengene. die een nacht bij de baaT
van zijn dochter door durfde brengen en
daarmee verlokte hij nog heel wat men-
schen, die dan ook allemaal het leven er
bij lieten.
Eindelijk trok ook dat niet meer en de
koning dacht al dat hij verloren was, hoe
wel er nog maar drie dagen aan hel jaar
ontbraken, want voor alle schallen der we
reld was er niemand meer te bewegen, bij
de prinses de wacht te houden Bovendien
werd het volk onrustig en dreigde den ko
ning af te zette-., wanneer hij den post in
de kerk niet ophief. Daar kwam op 't laatste
oogenblik de brief van den generaal en zoo
werd Hans uitverkoren voor de wacht. Of
hij wilde of niet, hij werd naar de kerk ge
bracht en de koning sloot eigenhandig de
deur achter hem dicht.
Binnen in de kerk brandden twee kaar
sen op het altaar en daarvoor stond de open
kist met de zwarte prinses erin. Toen het
tegen elf uur liep begon Hans het bedenke
lijk te vinden en hij besloot uit de kerk te
vluchten. Maar voor de deur hield een klein
mannetje met een grijzen baard hem legen.
„Hans" zei het mannetje, „je moet niet
vluchten, maar verstop je in het orgel Denk
eraan, dal je geen woord zegt, als de prin
ses je roept".
Hans volgde dien raad op en klauterde in
bet orgel, en hij zat nauwelijks in zijn
schuilplaats, of de koningsdochter verhief
zich en keek rond naar den schildwacht
en toen ze hem niet zag, begon ze hem te
zoeken en met klagende stem te roepen:
„Schildwacht! Schildwacht! Waar ben je?
Och schildwacht, heb toch medelijden!"
Maar Hans bewoog zich niet. Eindelijk
klauterde de prinses op het orgel, kreeg den
soldaat in hel oog, en wilde hem net grijpen
om hem te verscheuren, toen het twaalf
uur sloeg en de prinses weer naar haar kist
terug moest keeren.
De oude koning juichte, toen Hans den
volgenden morgen gezond en vroolijk uit
de kerk naar buiten kwam, en de schatmees
ter moest hem op slaanden voet driehon
derd daalders uitbetalen. En er werd beslo
ten dat hij ook den tweeden nacht de wacht
zou houden.
Weer werd Hans beangst en bevreesd bij
het zien van de zwarte prinses, en weer wil
de hij vluchten, maar weer hield hel grijze
mannetje hem tegen. Ditmaal moest Hans
zich achter het altaar verbergen.
Om elf uur stond de prinses op en verliet
haar rustplaats, en met smeekende stem
Tiep ze: Schildwacht! Schildwachll Waar
ben je? Och, schildwacht, heb toch mede
lijden!"
En toen niemand antwoordde, riep ze:
„Nu ben ik alweer bedrogen, en ik heb toch
zoo'n vreeselijken honger, Schildwacht!
Als ik je krijg, eet ik je op!" De heele kerk
zocht ze af ook het orgel, en ten slotte kwam
ze aan het altaar. Net toen ze den jongen
zag, 9loeg het twaalf uur en of ze wou of
niet, ze moest naar haar kist terug, want
klokke twaalf was haar macht gebroken.
Den volgenden morgen opende de koning
zelf de deur, om te zien, of Hans er weer
goed af gekomen was, en toen hij zag dat
dat inderdaad zoo was, drukte hij hem de
hand en prees hem zeer en zeurde zoo lang
tot Hans beloofde ook nog den derden nacht
de wacht te houden, weer voor drie hon
derd daalders. Het kleine grijze mannetje
had Hans echter den raad gegeven, wanneer
hij ook den derden nacht zou moeten waken
brood en wijn en gebraad mee naar de
kerk te nemen.
Op een bank bij het altaar zette Hans
#it alles neer.
Boven in de bergen
Is het soms heel koudl
Leord' op school klein muisje,
Piep, bij Meesier Oud.
Maar op weg naar huis toe,
Zag hij een giraf
Piep is heel niet bang, hoorl
Bang^ijn vindt hij laf.
Op zijn achterpootjes
Zit hij keurig op
En vraagt dan eerbiedig
Met een 9chuinen kop.
Zeg. meneer Giraffe,
Is 't daar boven koud?
'k Ruilde met uw lengte
Stellig voor geen goud!
Hè, wal moet u rillen
Boven in de lucht!
'k Heb heusch medelijden!
Klinkt het met een zucht.
Na verloop van een korten tijd trad het
grijze mannetje op hem toe, en sprak: „Dit
maal moet je onder de kist kruipen, en wan
neer de prinses eruit komt en je in de kerk
zoekt, spring jij uit je schuilhoek en gaat op
haar plaats in de kist liggen. Zeg vooral
geen woord, en wees verder niet bang, er
zal je niets overkomen
Hans was het mannetje erg dankbaar
voor zijn goeden raad, en volgde dien pre
cies op. Nauwelijks had de koningsdoch
ter haar rustplaats verlaten, of hij kroop
le voorschijn en ging in de kist liggen, en
hij trok er zich niets van aan, dat ze luid
klagend door de kerk riep: „Schildwachll
Schildwacht! Waar ben je toch? Ik ben
zoo ongelukkig! Wanneer ik je le pakken
krijg, oct ik je met huid en haar op!"
Omdat echter de zwarte jonkvrouw den
soldaat nergens vinden kon, ging ze weer
naar haar kist terug, om daar in te gaan
liggen ais hel twaalf uur zou geslagen heb
ben. Daar zag ze dat de plaats al ingeno
men was, en ze raasde en tierde, en dreigde
Hans le verscheuren, als hij niet heel gauw
uil die kist kwam, maar Hans had de woor
den van het kleine grijze mannetje goed
onthouden en verroerde geen vin. Plotse
ling sloeg het twaalf uur en toen de twaalfde
slag weggestorven was, veranderde de prin
ses plotseling voor zijn oogen en werd
blank van het hoofd tot de voeten. Vrien
delijk reikte ze hem de hand en sprak tot
hem: „Ge hebt me verlost,nu ben ik uit
de klauwen van den duivel bevrijd, en weer
net als de andere menschenkinderen. Sta
op, dan kunnen we gaan eten, want ik heb
honger."
En Hans stond op cn ze alen van het
En als er gevaar dreigt,
Komt u niet gauw weg!
Mij kan niemand vinden
Bij de groene heg.
Kleintje, zegt Giraf nu,
Ik zie om mij heen,
Als een torenwachter,
't Is geen grapje, neen!
Alles zie ik naad'ren,
Zelfs het minst gevaar,
Mij kan niels verrassen.
Ik ben altijd klaar.
Om mij ter verweren,
'k Heb dus heel veel voor
Op zulk klein gedierte.
Knoop dat in je oot!
Kleine Piepje knikt eens,
Heelt de les verstaan
En is in een wipje
Op den loop gegaan.
brood en het gebraad en dronken van d
wijn.
Met zonsopgang werd de kerkdeur ope
gesloten en zie, daar kwamen Hans en
prinses eruit en gingen recht naar den oud
koning. Die wreef zich de oogen en kne
zich in zijn ooren, want hij dacht dat
droomde. Toen hij echter zag, dat hij zi
niet vergiste en dat zijn eenige dochter v<
lost was, wist hij niet wat te doen v
blijdschap. Hij omhelsde en kuste eeïst
prinses, en viel daarna haren bevrijder c
den hals. Toen moesten ze samen mee na
het paleis en daar werd de bruiloft geviel
En omdat de koning al oud was, liet hij
regeering verder aan Hans over. Op ei
morgen zeide de jonge koningin tot hei
„Hans, als je je ouden vader eens ging o
zoeken. Heb je daar geen zin in?" „Ja, z
Hans, „daar heb ik zeker wel zin in, ma
ik dacht, dat je 't me misschien kwalijk z
nemen, en dat het rijk ook moeilijk zoo la:
zonder koning kon."
„Dat komt er niets op aan, beste Han
gaf de koningin ten antwoord, „ik laat
graag gaan en ik zal ook het rijk wel z
lang voor je besturen." Hans liet vijfhond:
soldaten komen, besteeg een prachtig paa
en ging op weg naar hel slot van zijn vadt
Onderweg moest hij door een uilgestrs
bosoh, waar geen eind aan scheen le koir.c
Hans dacht al, dat hij den nacht buiten zi
moeten doorbrengen, toen hij plotieling ei
helder verlichte herberg voor zich zag. N
tuurlijk ging hij verheugd mat zijn soldah
naar binnen en nadat ze gegeten tn f
dronken hadden, legden ze zich ter rusl
(Slot volgt.)