HEEREN BAJU DE VERDWENEN DEORA 1\** Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 19 April 1930 Vierde Blad No. 21501 OPOFFERING. FEUILLETON. Ze zaten in hun ouderwetsche, doch ge makkelijke leunstoelen tegenover elkaar, in de eenvoudige, gezellige huiskamer van 't oude huis, waar zij bijna vijftig jaar alle tier en leed hadden gedeeld en waar hun kaderen waren geboren Beiden, de man en de vtouw. hadden zilver-witte haren, en hun vriendelijke rimpelige gezichten getuigden van opoffering en liefde Nu, ze hadden zich toen ze beiden nog jong en flink waren, dan ook menige opoffering getroost om bon zeven kinderen, waarvan er drie jong fjstorven, en twee dochters getrouwd en ver weg waren, tof goede, godvruchtige menschen op te voeden. En dit waren de vier kinderen werkelijk geworden, ook de twee zoons, die, nog ongetrouwd in het ouderlijke huis woonden. En over deze jjons, vooral over Arnold, den jongsten. het nakomertje, maar die nu toch reeds ruim 36 jaar tetde, hadden de oudjes 't op dezen tl'oensdag vóór Paschen. Neen, ik vind dat hij er de laatste week niet goed uitziet, zei de oude vrouw. - En hij eet bijna niets, en hij doet wet alsof hij heel vroolijk is, maar 't gaat niet rao harte. Neen, man, er is iets niet in ode met den jongen. Kom, oudje, niets dan verbeelding, lachte de oude heer. Jelui moeders zijn altijd nog zoo bezorgd voor die groote jon- gens, alsof 't nog papkindjes zijn. Neen, vreet je wat 't is .vervolgde hij. een nieuwe pijp stoppend, de jongen heeft natuurlijk bel hoofd vol plannen voor onze gouden bruiloft en natuurlijk ook voor Louis aan slaand huwelijk Jij en ik vijftig jaar ge trouwd, oudje: denk toch eens aan: vijftig jaar Ie zamen. Wie had ooit kunnen dpn- ken dat we dezen flag nog te samen zouden mogen vieren I Ja, Onze Lieve Heer heeft het altijd vèl met ons gemaakt, sprak de vtouw. Maar toch denk ik er nu dagelijks aan, dat re reeds over een goede veertien dagen onzen oudste moeten missen. Je spreekt er over alsof de jongen dooc of zijn ongeluk tegemoet gaat. lachte de oude heer Denk toch eens aan het ge luk dal den jongen te beurt valt. Op zijn leeftijd chef van zoo'n reuzenzaak en dan in Brussel! En dan die prachtige huwelijks mis, die hij met zijn vrouwtje zal maken 1 Naar Zwitserland en Italië I Hebben wij zoo kunnen doen, toen wij pas getrouwd varen? Neen, de jongen is een boffer, dat is hij. En zit nu maar niet langer te piekeren over dat wat bleeke gezicht van Arnold en donk liever aan de heerlijke dagen, die we tegemoet gaan. Eerst Paschen, daarna Louis' huwelijk en ons gouden feest! Nu. wat jij? Terwijl de ouders zoo aan 't spreken wa ren, had er ook op dit zelfde oogenblik een fesprek plaats op het bankierskantoor van Velzen en Co, waar Arnold Borghof, de jongste zoon der oude lieden, als kassier Werkzaam was 't Was mijnheer van Velzen :ell, die met zijn compagnon over den kas sier sprak. We spelen beslist een zeer gewaagd spel met hem te houden, /ei hij Hij schijnt de laatste maanden sterk te specu- leeren, en vandaag of morgen loopt 't mis, en... AI9 hij nu als gewoon employé hier werkte, nu dan kon 't er nog door. maar de rerleiding is zoo groot voor een kassier. Ja. zeker, dat slem ik volkomen toe. be gon de compagnon, maar toch geloof ik niet dat Borghof. ook al verliest hii bii het Wculeeren, zich aan het geld van anderen vergrijpen, daarvoor kennen we hem toch reeds lang genoeg En wii welen dat hij een verbazend groot pliehlseevoel bezit en a'lüd stipt accuraat is in alles En dan nog wat. van Velzen. speculeert niet tegenwoor dig iedereen in de marken? RECLAME fiiiiuuuyutu 111 uit VANAF f.6— PEB MAAND. Brieven Bur van dit Blad onder No 9334 Juist wilde mijnheer van Weizen zijn compagnon weer antwoorden, toen er be scheiden op de deur van het kantoor werd getikt en op het binnen" van den ban kier stond Loui9 Borghof, Arnold's oudere broeder, op den drempel O, pardon heeren, begon hij, eenigs- zins verlegen, ik wist niet, dat e. maar ik dacht mijn broer nog hier te vinden Neen, natuurlijk kunt u niet weten, dat dit kamertje op dit oogenblik mijn privé- kanloor is, lachte de bankier Mijn bureau wordt geverfd en daarom sloegen we onze tenten hier op Uw broer zit nu zoolang in het andere lokaal. Maar, begon hij op meer ernstigen toon, nu u toch eenmaal hier bent en niemand ons op dit oogenblik zal kunnen storen, wilde ik u graag eens ge vraag doen, Is het u en uw ouders ook be kend. dat uw broer de taaiste maanden speculeert? Verbaasd keek Loui9 Borghof den bankier aan Wat, Arnold speculeert! riep hij verschrikt. Maar daar weten wij niets van I Kunt u mij ook misschien zeggen, waarin hij speculeert? Men zegt zoowat in alles; nu eens in de suiker, dan in de tabak, en vooral in marken, antwoordde de bankier En u be grijpt, dat dit zeer gevaarlijk is voor iemand zoonis hij, die daarvan geen zier verstand heeft. Maar daar moet hij oogenhlikkelijk mee ophouden, voordat hel te laat is, sprak de oudere broer op afkeurenden toon Hoe komt hij daar toch toe? Maar ik zal hem er een flink over onderhouden. Nog vandaag zal ik. zonder dat mijn ouders het merken, met hem spreken. Want ik zou niet willen, dat vader zoo iets hooide. Arnold is de jongste van ons allen, en zij stellen zoo'n oneindig groot vertrouwen in hem. Dat moet zoo blijven, weet u Vooral omdat ik de oudjes kort na Paschen ga verlaten. O ja, dat hoorde ik. sprak mijnheer van Velzen. U wordt chef en zal da spoedig naar Brussel moeten vertrekken Ja, maar eerst stap ik hier in het huwelijksbootje en daarna maken mijn vrouwtje en ik een huwelijksreisje naar Zwitserland en Italië, antwoordde Louis En toen lachend: Ik heb gelukkig nooit ge speculeerd, van daar dat ik me nu de weelde van zulk een prachtreis kan ver oorloven 'k Kwam eigenlijk juist hier om Arnold, die ik nog dacht hier te vinden, te vragen wat contanten hier in de safe te bergen, maar dat kan nu morgen ook nog wel. Toen groette Louis Borghof de beide heeren, bedankte nog eens voor de waar schuwing en beloofde weer dat hij zijn best zou doen om Arnold op den goeden weg terug te brengen, Dan zal dat een dubbe! prettige Paschen voor hem zijn, zei hij. Het ware te wenschen, dat Arnold zoo flink en verstandig was als zijn broeder, begon weer de bankier, toen Louis was heengegaan Om hem en zijn brave ouders zou ik het bepaald jammer vinden, als w» den jongsten Borghof moesten ontslaan. Want dat gebeurt de eerste de beste keer als er iets aan de kas ontbreekt. Kom, kom zoo erg zal het wel niet loopen, antwoordde zijn compagnon. Laten we nu eerst kalm afwachten, welke goeden invloed de oudere broeder op den jongsten heeft. En't is bijna Paschen, dan kijkt ieder hoe 't er in zijn binnenste uitziet en dan komen zooveel zaken, die verkeerd zouden loopen, weer in het rechte spoor Nu, we zullen er 't beste van hopen, sprak de bankier. Terwijl nu de heer van Velzen en zijn compagnon over de Borghofs spraken was Louis in gepeins verzonken naar huis ge gaan Arnold is zeker boven op zijn kamer? vroeg hij zijn moeder loen hij haar en zijn vader had begroet. Neen. hij is nog niet thuis, antwoordde de oude heer Zeker veel te doen op 't kantoor, tegen Paschen. Ja, dat is wel mogelijk, vader, zei Louis 'afgetrokken. Even later hoorde hij de sleutel in het slof van de voordeur omdraaien en daarna stapte Arnold Borghof, een flinke, krachtige jonge man, maar nu met een doodsbleek gezicht het vertrek binnen. Louis en zijn moeder keken hem aan. De moeder angstig, dat haar lieveling nu wer kelijk heel ziek was, snelde op hem toe en vroeg: Wat heb je toch, mijn jongen? Je ziet zoo bleekl "k Voel me werkelijk niet a! te best, moeder, antwoordde Arnold met een ver- geefsche poging om dit zoo onverschillig mogelijk te zeggen Maar Louis, die niets had gezegd, maar zijn broer in al zijn bewegingen gadesloeg, bemerkte hoe zijn stem beefde en hoe hij zijn anders zoo vroolijke open oogen voor moeder's angstigcn blik hield neergeslagen Kom ga een oogenblik liggen, begon nu de vader. Je bent misschien wat moe en overwerkt Zeker druk geweest de laatste dagen, hè jongen? Ja, vader. Dit klonk als een bange zucht, zoodat nu ook Louis zijn broer medelijdend aankeek, hem bij den arm nam en tot hem zei: Kom, Nol, laat mij je eens naar je kamer brengen, als in den tijd toen je nog een kleine jongen was enondeugend was geweest. 't Was alsof Arnold de laatste woorden maar al (e goed begreep, want hij liet zich bijna willoos naar zijn kamer leiden. Daai gekomen viel hij op een stoel neer. verborg het hoofd in de handen en barslle in hevig snikken uit Louis liet hem eerst uitsnikken en daarna op zijn broer toeloopend en hem stevig bij den arm pakkend, begon hij: Kom. kerel, je weet dat je mij vertrouwen kunt Kom, vertel op, wat is er met je gebeurd? Heb je gespeculeerd en veel verloren? Kom, zeg op, hoeveel wel? Je ziet. dat ik meer weet, dan jij denkt Vertel dus dadelijk alles en zonder omwegen. Doe je dat, dan is alles nog in orde te maken zonder dat de goede oudjes er iets van te weten komen. Want 't zou hun dood zijn, Nol. als ze wisten, dat jij, hun Benjamin, iets had gedaan dat niet goed is, geloof dat maar. Hun vertrouwen in jou is zóó groot, en als dit vertrouwen werd ge schokt dan.God alleen weet, wat er dan zou gebeuren; NolDan dan zou den zij misschien hun gouden bruiloft niet meer beleven, waarvan zij zich zóóveel heb ben voorgesteld, waar ze zich. als Iwee kin deren. op hebben verheugd.... Toe,broer, vertel me dus alles, en ik, ik zal alles doen om je te helpen Maar ik ben niet meer te helpen, barst te de jongen uit. Ik ben verloren! Ik ben een dief: een diep rampzalige dief- Misschien zit ik morgen reeds in de gevangneis Maar zeg dan toch. wat je deed! riep Louis, zijn handen wringend. Zeg het dan toch! Wien heb je bestolen? En hoe ben je er toe gekomen? Toe. houd nu eens op met snikken en vertel eens alle9; misschien is het nog goed te maken. Neen, dat kan niet meer, antwoordde nu Arnold Maar, bij God, Louis, mijn plan was niet om te stelen. Luister, dat ik speculeerde, weet je nu, en dit is werkelijk zoo. 't Was een der heeren van het kantoor, die me er toe overhaalde om 't nu een9 in de suiker te probeeren; de prijzen waren stij gende, en voor tweeduizend gulden zou ik binnen eenige dagen het dubbele terug krij. gen. En ik, ik liet me door hem overhalen en nam aandeelen. Maar daar ik zelf slecht bij kas was. leende ik het geld uit de kantoor- kas, denkende dit binnen enkele dagen te rug te geven. Maar ziet. nu stonden giste ren en ook vandaag de aandeelen ver be neden pari.. En 0, mijn God, vóór Goe den Vrijdag wordt de kas nagekeken, dus reeds morgen en dandan is er twee duizend gulden te kort. En men zal mij, den dief naar de gevangenis brengenl O, Louis, wie had dat ooit kunnen denken, ik een dieft Met meer medelijden dan strengheid keek Louis zijn jongeren broer aan Daarna sprak hij met tri'lende stem: Nu zie je waar dat vervloekte speculeeren op uitloopt Zeg, waaron deed je dat? Waarom niet geluis terd naar Vader's woorden, als hij ons ver telde van brave lieden, die alleen door spe culeeren slecht werden en zich vergrepen aan geld van anderen. En ben je niet ge- nceg gewaarschuwd door 9lechte voorbeel den? Foei. Nol, hoe heb je zoo iets vreese- lijks kunnen doen? Heb je nu ondervonden, waartoe je door zooiets kunt komen? Nu, nu ben je een dief geworden! En hoe zal je je leven eindigen? Ja,"k weet het. kermde Arnold. Het eenige, dat mij uit de gevangenis kan houden is. te sterven. Daar denken w? nog lang niat aan. sprak streng de oudere broeder. We moe ten er nu eerst aan denken, hoe we onze brave oudjes voor schande kunnen bewaren, en dat hun naam en de onze niet wordt geschandvlekt Eneven dacht Louis na en toen begon hij met een stem. die bijna op snikken leek: Nooit, nooit mo- geD de goede oudjes weten, dat jij, hun Benjamin, zoo iets deed. En luister nu goed. Nol, 't is alleen om hunnentwille, dat ik je redden zal. Toen hij dit zeide stroomden hem de tranen langs de wangen En we moeten hen dit jaar een prettige Pasehen en een gelukkig gouden feest bezorgen, dat zullen wij. Nol! Nu haalde hij uit den binnenzak van zijn jas een portefeuille en nam daaruit eenige bankbiljetten. Hier is hel geld, Nol, dat ik voor mijn huwelijksreis had bestemd, ging hij voort, neem het en breng zoo gauw je kunt het geld, dat je uit de kas nam, terug. Misschien heeft men nog niets bemerkt.Kom neem het, 't is om de eer van de oudjes, die on besmet moet blijven. Neen, die opoffering is te groot, Louis snikte de jongste. Neen, ik mag dat geld niet aannemen. Je hebt je zooveel voorge steld van die huwelijksreis en die zoudt ge nu niet kunnen maken! Neen, ik mag het niet aannemen Denk je soms dat ik een huwelijksreis wil maken, als ik weet dat mijn brave oudere van verdriet wegkwijnen, omdat hun zoon in de gevangenis zit!, sprak Louis op stren gen toon.Neem het dus aan en gauw ook, en houd je dan flink en zie dat je hef nog heden, zoo dit mogelijk is, ongemerkt terug geeft. Neen, dat Louis een edel en braaf karak ter had. dat wist Arnold al vanaf den tijd, toen hij nog een kleine jongen was. Maar dal hij zich zoo kon opofferen, en hem. den dief, hel geld te geven dat voor zijn huwe lijksreis bestemd was, om de prachtige reis naar Italië te maken, waarop Louis en zijn aanstaand vrouwtje zich reeds, maanden lang, hadden verheugd, en die zij nu niet zouden kunnen maken. Toen hij aan dit alles dacht, vooral aan Louis' groote op offering duwde hij bijna ruw diens hand terug. Neen, Louis, ik kan en mag het niet van je aannemen! riep hij uil. Had je het geld voor iets anders bestemd, dan zou ik dit doen en ik zou zóó sparen, dat ik het ie later terug zou kunpen geven. Maar nu het voor je huwelijksreis is bestemd, mag ik het niet doen Neen, je moogt het mij niet geven, ook terwille van Marie niet- Wat zal zij wel denken Marie zal niets denken, ab ik haai vertel, dat we dadelijk na ons huwelijk naar Brussel moeten afreizen, opdat ik zoo spoe dig mogelijk den tegenwoordigen chef af kan lossen. Ze weet immers, dat de man ziekelijk is en dat ik daarom in zijn plaats kom Met deze wootden trachtte Louis zijn broeder te bewegen het geld aan te nemen en het in de kas terug te brengen, voordat men het tekort zou bemerken En toen hij eindelijk Arnold zoover gekregen had dat deze de bankbiljetten in zijn portefeuille bergde, ging hij met een voldaan gevoel, dat al'es nu in orde kwam, en dat de ouders 'n gelukkige Paschen en een heerlijke gouden bruiloft zouden hebben, naar beneden. Aan hef prachtige reisje, dat hij nu niet kon maken, dacht hij heelemaal niet. Hij voelde zich zelf zóó licht en zóó gelukkig, alsof hem dien dag een buitengewoon geluk was ten deel gevallen In die stemming ging hij dien namiddag ook naar het huis van zijn bruid En nog dienzelfden dag vertelde hij haar, dat er voorloopig van de huwelijks reis naar Zwitserland en Italië niets kon komen omdat hij bericht had ontvangen, om dadelijk na ziin huwelijk, of nog eerder als dit kon. naar Brussel te komen Maar uitstel is geen afstel, begrijp }e. Miesje? Nu zullen we dil het volgend jaar doen hè? Als God het wil, ja. antwoordde Marie. En toen lachend: Maar we maken nu toch een huwelijksreis Lou: we gaan toch naar Brussel I Een prachtreis hoorl RECLAME. Als het rustclooze klokje Eindelijk net rustuur slaat. Als de rustelooze werker Na zijn dagtaak rusten gaat,., vindt (Tij thuil zijn stoeUyn vrouwtje En zijn vuurtje en zijn thee. Een Din pijpje DOUWE ÈGÖER.TS Completeert net rust idee. Ciinya Oeorenboi ECHTE FRIESCHE 20 SO CT. PER ONS verschaft U wolken, van genot. 8670 Paschen was gekomen. En 't was een heerlijk en gezegend feest. Vooral in het huis der Borghofs. De oudjes waren zoo dankbaar en zoo gelukkig dat zij nu ook weer te samen het feest der Opstanding mochten vieren. En toen zij op Paaschmor- morgen met hun twee jongens en hun aan slaande schoondochter naar de kerk gingen, voelden beiden zich nog gelukkiger, omdat hun kinderen even braaf en godvruchtig wa. ren als zijzelf Met trotsch keek de vader naar de groote mannen, zijn jongens, ep ook de moeder keek met welgevallen naar hen, vooral naar Arnold, haar lieveling, haar Benjamin. En Arold, die zich zelf nog zoo héél schuldig gevoelde, en dit niet mocht laten blijken, zooals Louis hem dien morgen nog eens op het hart had gedrukt, keek. met tranen van dankbaarheid in de oogen op zijn ouderen broeder die hem had gered, en de oudjes een heerlijk Paaschfeest had be zorgd, en hij fluisterde hem toe: Later kan ik je wèl het geld terug betalenmaar wat je voor mij on de oudjes deed, is niet te betalen Jawel, fluisterde Louis temg. de eenige en beste betaling zal zijn, dat jo nooit meer zal speculeeren, zelfs niet met de marken. Je ziet tot welke ellende zoo iets je brengen kan. Wat. zeiden jullie iets? vroeg de oude heer, die wat doof werd En wat kijken jullie ernstig. Ja vader, antwoordde Louis, Arnold vindt het zoo jammer, dat we nu die prach tige huwelijksreis niet kunnen maken. Maar die doen we nu een jaar later. Uitstel 19 geen afstelI Maar ons huwelijk en uw gou den bruiloft stellen we niet uit hoor! O. neen! riepen vader en moeder Borg hof tegelijk uit dat zal een heerlijk feest worden, maar toch wel jammer voor jelui, dat je nu dat reisje moest opofferen Het is geen opoffering als je daardoor anderen kunt helpen en gelukkig kunt maken, zei Louis met een knipoogje tot zijn broeder. Arnold keek hem met groote dankbaar heid in zijn Mik aan en dacht: Wat is ■hij edel en goed. (Nadruk verboden.') Door E PHILIPS OPPENHEIM. Geautoriseerde vertaling van Mr. G. KELLER 0 ..Maar er is toch wel een onderscheid, Louis?" «Heb geduld, dan kunt u zelf oordeelen." De auto stopte voor een zeer eenvoudig c*fé in een zijstraat, die op den boulevard Ml ep Louis liet den chauffeur vertrekken cd keek een paar maal links en rechts: Zijn omzichtigheid leek me tamelijk overbodig, ^ant de straat was slechts karig verlicht en er viel geen sterveling te bespeuren. Daarop hij het café binnen, mij wenkende hem te volgen ..Kijk niet te veel rond", fluisterde hij mij tee. „er komen hier heel wat luidjes. die lie- yer niet in den kijker loopen Mijn eerste indruk van de inrichting was e*n gevoel van teleurstelling Mijn vertrou wen in Louis begon te wankelen Op stuk Van zaken leek mij het einde van onze Echtelijke expeditie alledaagsch genoeg, ik Was eenvoudig terecht gekomen in een dier ^richtingen, waarover de op klanten be luste gidsen van den boulevard met inge houden adem spreken en welke men alleen wanneer men nog zeer jong is interessant kn vinden, zij het ook slechts voor een °ogenbIik De ge]ijk9traatsche verdieping het café welke wij doorliepen, leek op duizend anders café's in alle deelen van Parijs. De vloer was met zand bestrooid, de bezoekers waren van geringen stand, ruw uitziende kerels, die bier dronken of van een bittertje genoten, vrouwen waarvan er een instinctmatig een anderen kant uitkeek en waarvan het schrille gelach niets muzikaals had Het was alles zeer laag bij den grond en het boezemde mij niet de minste belang stelling in Maar Louis ging mij voor door een draaideur naar een trap en baande zich vervolgens een weg door een paar gordij nen. Hij bereikte door een korte gang een andere deur waarop hij met zijn vuist zacht klopte. Ze werd onmiddellijk geopend en een portier keek ons met flegmatieken blik aan. Hij droeg het gebruikelijke uniform, maar was zoo forsch van gestalte als ik mis schien nog nooit had gezien „Er zijn in het restaurant geen tafeltjes meer vrij. monsieur", zei hij dadelijk. „Er is volstrekt geen plaats meer." Louis keek hem een oogenblik kalm aan. Hoewel ik niets er van kon bemerken, leek het mij toch dat er een of ander teeken tus- schen hen werd gewisseld Tn ieder geval sloeg de portier, zonder verder een woord te zeggen, aan en ging een paar passen ach teruit. ..Maar uw vriend monsieur?" vroeg hij zacht. .Dat komt in orde", antwoordde Louis zacht We zullen dat met monsieur Carvin wel klaarspelen." Wij stonden op een soort van portaai, maar op dat oogenblik werd een deur in de verte geopend en kon men licht zien en ge roezemoes van stemmen hooren Een man verscheen uit het vertrek en kwam met snelle schreden op ons af. Het was een heer van middelbare lengte, gekleed in een ge woon wandelcostuum, met een zwarte das, waarop een diamanten doekspeld prijkte. Hij had dikke lippen, een tanige snor en een zijner oogen loensde Hij stak Louis beide handen toe, uitroepende: „Mijn beste Louis, het doet me genoegen je weer eens te zien!" Louis nam hem ter zijde en zij voerden enkele oogenblikken een fluisterend gesprek. Een paar maal keek de eigenaar van het restaurant want daarvoor hield ik hem in mijn richting en ik wa9 vrijwel over tuigd. dat ik het onderwerp van hun ge sprek uitmaakte. Toen zij klaar waren gaf Louis mij een wenk en wij gingen alle drie naar de deur met Louis in het midden. „Dil is", zeide hij mij, „monsieur Carvin. den directeur van het café des Deux Epingles Hij heeft mij uitgelegd hoe moei lijk het is om zei f9 maar een hoekje in zijn restaurant onbezet te vinden, maar hij zal probeeren een tafeltje voor ons vrij te maken Monsieur Carvin boog en zeide: „Voor mijn vriend Louis heeft men wel wat over. Maar geloof mij, mijnheer, het publiek vindt mijn klein restaurant erg aan trekkelijk en het biedt zoo bitter weinig ruimte, helaas." Haast tegelijk dat hij dit zeide betraden wij de zaal Deze was grooler dan ik had gedaeht, maar de stijl van de ver siering en het geheele aanzien van de ruimte verschilde hemelsbreed met het ca'é in de gelijkslraatsche verdieping De tint, waarin al'es was gehouden, was een bee'je somber voor pen Fransch restaurant en de verlichting was wat minder schel De wan den waren bekleed met een soort van don ker mahonie en het plafond was beschilderd met een groote allegorische voorstelling, waarvan ik echter aanvankelijk de bijzon derheden niet kon onderscheiden De bezoe kers. die bijna geen plaats onbezet haddpn gelaten, waren allen goed gekleed en oogen- schijnlijk behoorden zij tot de groote we reld. Toeristen waren er niet onder. Enkele heeren droegen een jacket, maar zij waren overigens in de puntje9 gekleed. Ik gevoelde reeds dadelijk, dat de zaak een eigen atmos feer had Ik zou deze niet nader kunnen omschrijven, maar ongeacht de mededee- lingen van Louis daaromtrent, wist ik al. dat zij haar eigenaardige clientèle had en dat binnen zijn vier muren een publiek zat, dat in menig opzicht toch anders was dan het publiek dat gewoonlijk de nachtcafé's van Parijs bezoekt Monsieur Carvin bracht ons zelf naar een tafeltje dat tegen den muur stond en niet ver van den uitgang verwijderd was. In de vestiaire waren wij bevrijd van hoed en jas Een minzame mattre d'hote! boog zich naar ons toe met de vraag, of wij soupeeren wilden en een sommelier stond naast hem op onze orders te wachten. Car vin wenkte hen zich te verwijderen. „De heeren hebben vermoedelijk al ge soupeerd". merkte hij op Een flesch Pom- mery. Goüt Anglais, en een paar biscuits Is dal voed. Louis?" Wij haasten ons daaraan onze goedkeu ring te herhtpn. Monsieur Carvin werd door een bezoeker aan het andere einde van de zaal weggeroepen en snelde heen Louis wendde zich tot mij Er lag een zonderlinge uitdrukking in zijn oogen „Wel is u teleurgesteld?" vroeg hij. „Ziet u hier niets ongewoons? Is het voor u niet anders dan elders?" „Volstrekt niet", antwoordde ik. „Eén ding is mij in het bijzonder opgevallen Ik vind het nog al zonderling, dat een dergelijk chic restaurant op de bovenverdieping is ing»>- richt, terwijl beneden een café van bet min ste allooi wordt gehouden. Staan zij onder één directie?" „Hier boven", zeide hij. „komen de heeren. beneden de bedienden. Maar kijk eens goed rond, mijnheer, en zeg mij dan eens of dit geen ander publiek is dan men in de andere nachtcafé'9 vindt." Ik volgde zijn raad en inderdaad kreeg ik na de bezoekers wat nauwkeuriger te heb ben opgenomen den indruk dat we hier ni*t in gezelschap waren van mensohen, die bun leven met nietsdoen verlummelden, maar dat zij ondanks de schijnbare zorgeloosheid en vroolijkheid, waarmee wj van het oogenblik genoten, allen een levenstaak hadden of ge had hadden, dan wel nog moesten aanvaar den. Vooral een dame die aan een tafeltje tegenover mij was gezeten, met blond haar en een marmerbleek gelaat, trok daarbij mijn aandacht. Ik vond hef een bijzonder opvallende persoonlijkheid Haar blauwe oogen lagen diep m hun kassen en zaj scheen geen poging gedaan te hebben om de donkere kringen er onder weg te schminken, zoodat ze nog sprekender waren Een prach tige collier van turkooizen sierde haar bloo- ten hals. een wonderlijke ster van edel gesteenten was in haar haar gestoken Haar klecdij was van de nieuwste mode Haar stem had iets kwijnends, maar zij was er niet minder bekoorlijk om Naast haar zat een groote kerel met pikzwarte snor bleek en met kleine wallen onder de oogen Zijn kleedij was wal al te modieus eD de kleinoo- diën. welke hij droeg, waren wat te o> vallend „Zeg eens" vroeg ik. „wie is die heer?*' Louis boo^ zich naar mij toe en zoo zacht mogelijk fluisterde hij mij toe:

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1930 | | pagina 13