haar vlug uit z'n zak en wreef ze lusschen
z'n vingers. Dadelijk stond de leeuw voor
hem, en zei „Vlug op m'n rug, we .hebben
geen lijd te verliezen! Dertig mijlen hebben
de veulens al afgelegd!" En toen de jongen
zat, liep hij als een stormwind, en de haren
vlogen den jongen om het hoofd, en toen de
zon begon onder te gaan, had ook de leeuw
de veulens ingehaald, en de jongen hen lot
staan gebracht.
„Zoo, spaar nu sporen en zweep niet, en
laat ze loopen, wat ze kunnen, dan kun je
nog op tijd zijn," riep de leeuw; en de
jongen deed wat hem gezegd was, en gaf zijn
paard de sporen, dal het bloed hem uit de
flanken stroomde, en sloeg op de andere
veulens met de zweep los dat de stukken
er af vlogen, en was kwart voor acht op de
wei Aan uitrusten was niet te denken, hij
joeg de veulens steeds sneller voort, en toen
de klok acht sloeg, was hij onder de poort
en de poorldeur, welke de oude dicht wierp
had hem bijna den hiel verpletterd.
„Dat was hoog tijd," riep de jongen buiten
adem, en liep naar binnen; de oude echter
ging naar de veulens, en sloeg ze met den
bezemsteel, dat het was om medelijden mee
te krijgen.
„Spaar ons toch, wij kunnen het niet
helpen", smeekten de veulens, „we waren
al dertig mijlen weggeloopen, maar hij
•kwam ons op een leeuw nagesneld en heeft
ons inderhaast teruggebracht".
Toen de heks dit hoorde, hield ze op
met slaan en keerde mopperend naar de
kamer terug. Af aar nu ging de jongen naai
den stal om een paard voor zich uit te
zoeken, en het dochtertje van de heks ging
met hem mee. In den stal stonden veel
paarden, en het eene was al mooier dan
hei andere. Maar heelemaal achterin, in
een afzonderlijk hoekje, stond een 111a1-
gere schimmel op hooge pooten.
„Da-t is mijn moeder's rijpaard" ,zei het
kleine meisje" en het loopt zoo snel als
de wind".
Nu wist de jongen al genoeg en ging
weer naar binnen naar de oude heks.
Den volgenden morgen zei de heks:
„Nu jongen, welk paard wil je hebben als
telooning?"
„Den schimmel in den hoek", antwoordde
de jongen.
„Ach, wat moet je nou met dat beest?
dat is immers het meenemen niet waard
Kijk toch eens hoe mager en vuil het er
uit ziet! Nee, met dat dier kan ik je
niet laten gaan. De menschen zouden er
heel wat van zeggen, als ik je zoo'n paard
als belooning gaf.'
De jongen bleef echter op zijn stuk staan
<en toen moest de heks er zich wel in schik
ken, of ze wilde of niet
Maar toen hij uit den stal was gegaan
haalde zij vlug een boor. en boorde daar
mede deD schimmel gaten door alle vier
■zijn hoeven. Daarop nam ze een rietje en
zoog hem al het merg uit zijn beenderen,
en deed het in een aarden pot. Vervolgens
iiam ze meel, mengde dat door het merg en
bakte hiervan een koek, en dien stopte ze
den iongen onder zijn kleeren, opdat hij on
derweg wat te eten zou hebben Hierna
haalde ze twaalf lammeren uit den stal.
bond ze met de achterpooten aan een touw
cn hing ze over den schimmel.
„Daar heb je je loon" zei ze, en de
(jongen zei haar goedendag, en liep naast
den schimmel onder de poort door nnnr
buiten. Hii wilde liever niet op het paard
zitten, want het liep zoo stiif en zae er zoo
zwak uit. alsof ziin dood nabii wa^. Ook
vond hij het wel vreemd, dat het telkens
met zijn tone naaT ziir kleeren likte ..Wat
wil je toch. schimmeltje". vroecr de jongen
ïnet medeliiden. en de schimmel begon te
praten en zei' ,Tk steek m'n tone uit om
die koek te krijgen, want de oude heks
heeft raii met een riet al het mere uit mijn
beenderen eezoeen. toen er meel door ee-
daan. en hiervan een koek gebakken." „Eet
Ihem dan maar op" zei dc jongen „want
dnn komt ie ie eevliik toe
Nauwelijks had de schimmel den koek op.
gegeten of de oude kracht kwam in zijn
beenderen terug en de jongen sprong op
zijn raar en hij stoof weg. Niet lang daarna
kwamen ze in het bosch, en al spoedig vie
len de twaalf wolven, waarvan de oude
jjageT gesproken had. hem aan. Maar de
(jongen sneed <met een scherp mes het touw
Het zonnetje ging onder,
De kind'ren zijn naar bed
En Moeder heeft met naaiwerk
Zich bij hel vuur gezet.
Ze zit daar in gedachten
En denkt aan allemaal:
De trui van Piet mist knoopen,
De broek van Henk wordt vaal.
De jurk van Jo heeft plooien.
Die Jo niet mooi meer slaan,
Ze moet ook nog verwijden
De jas van Adriaan.
En Adriaan en Jopie
En Henk en kleine Piet,
Ze slapen vast als rozen,
Geen die baar bezig ziel.
in tweeën, en de twaalf lammeren vielen
op den weg en dc twaalf wolven stoven er
op aan en aten ze op Toen ze hiermee
klaar waren, was de schimmel echter al zoo
ver wegj dat de heks geen macht meer over
hem had, en de jongen had hem dus heel
huids in veiligheid voor de wolven ge
bracht.
Nu maakte hij dat hij in het jagershuisje
kwam. Daar bond hij den schimmel aan de
deurpost vast en liep zelf naar binnen,
haalde de prinses, zette haar voor op het
paard, bond den schimmel los, sprong er
zelf ook op, en liet hem loopen wat hij kon.
Toen hij weg was, maakte de driebeenige
schimmel, net als vroeger, een vreeselijk
lawaai, en rustte niet, voordat de oudo
toovenaar er aan kwam geloopen en vroeg:
„Waarom schreeuw je zoo? Wat is er ge
beurd
„De jongen is weer hier geweest en heeft
de prinses geroofd".
„Zijn ze al ver?" „Nee, ver zijn ze nog
niet, we kunnen ze nog wel inhalen, ga
maar op mijn rug zitten". En de toovenaar
op den rug van den driebeenigen schimmel
den jongen achterna! „Draaf, schimmeltje,
draaf, schimmeltje!" riep de jongen, toen
hij den toovenaar zag. Maar de schimmel
draafde heelemaal niet en stapte kalm ver
der. En zoo was het ook niet te verwonde
ren dat de oude jager hen inhaalde.
„Roover!" riep hij den jongen toe, „heb
ak je niet gezegd, dat je het niet nog eens
een keer zou wagen om de prinses te ste
len Nu zal mijn schimmel je vertrappen".
Maar terwijl hij dal zei, riep de schimmel
met de vier poolen den anderen toe: „Zusje,
gooi hem af!"
Toen gooide de driebeenige schimmel dei.
ouden toovenaar op den grond, en die met
de vier pooten kwam hem te hulp, en ze
vertrapten hem met hun hoeven.
Toen nu de toovenaar gedood was, zette
Geen die haar hoofd ziel knikken,
Zoo moe, zoo vrees'lijk moe.
Geen die haar in komt fluist'ren:
Ga oo)c maar slapen, toe!
Dal Moedertje moet zorgen,
Wie trekt 't zich eig'lijk aan?
't I9 jammer: zooveel kind'ren,
Die dat i\pg niet verstaan.
En als z'eens zouden missen
Hun Moesje, teer en trouw.
Dan, ja dan krijgt zoo'n kindje
Door al 't verdriet berouw-.
Want als ze zullen welen,
W&t Moedertje verricht,
Dan zijn het groole-menschen,
Met groote-menschen-plicht.
TRUUS SALOMONS
de jongen de prinses op den driebeenigen
schimmel, hij bleef zitten waar hij zat, en
samen reden ze naar het Koninkrijk, waar
de vader van de prinses koning was. Die
was zeer verheugd, dat hij zijn eenige doch
ter weer terug had, en toen hij hoorde, dal
de jongen haar verlost had, liet hij dadelijk
met groote pracht en heerlijkheid bruiloft
vieren.
Spoedig daarna stierf de oude koning, de
arme varkenshoeder volgde hem op, cn
heerschte naar recht en billijkheid over zijn
onderdanen.
Op een dag dacht hij weer aan zijn beide
schimmels, en ging naar den stal waar ze
stonden. Toen sprak de schimmel met vier
pooten tot hem: „Mijn zusje en ik hebbed
jou geholpen, help jij ons nu ook! Sla ons
met je zwaard den kop af!" „Ik denk erj
niet aan" zei do jonge koning, „ik heb julliq
wel te lief, en zoo beloont men zijn vrien
den niet„Ja, als je het niet doet", zei de
schimmel", dan zal hel eene ongeluk na het
andere je treffen."
Dat wilde de jonge koning nu ook niet,
daarom trok hij het zwaard uit de scheede
en sioeg de beide schimmels de koppen af.
En onmiddellijk stonden een schoone prins
en prinses voor hem die hem vriendelijk
bedankten dat hij hen verlost had. Dezelfde
oude jager, die de koningin naar den hoogen
boom verbannen had, had hen in paarden
veranderd.
Nu echter waren zij en hun heele rijk uit
de beloovering verlost, en de groote bosschen
waar de oude jager zijn macht uitgeoefend
had, waren nu steden en dorpen, en meren
geworden en behoorden tot 'het gebied van
de prins en de prinses.
Nog een tijd lang bleven ze bij den jongen
koning en zijn vrouw, daarna gingen ze
naar hun eigen rijk terug. En alle vier
leefden ze nog lang, gelukkig en tevreden.