UehkadoA OimmOiarA^M
Het aanvullend onderwijs
aan de rijpere jeugd.
ZIJN LAATSTE WENSCH
71ste Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Maandag 24 Maart 1930
Derde Blad
No. 21479
Rapport der commissie-Van Wijnbergen.
PEEKS CL0PPEN8UR0
FAILLISSEMENT^.
FEUILLETON.
O
o
Wanneer aanpassing bij den nieuwen toestand?
artikel geen bureaucratische moeilijkheden.
Daar staat tegenover oen niet onaanzienlijk
bedrag van Rijkssubsidie en volkomen vrij
heid van inrichting der cursussen al naar
gelang de maatschappelijke behoeften dit
vragen.
Met nadruk wenscht de Staatscommissie
in dit verband te verklaren, dat het Cursus
onderwijs, naar haar oordeel, niet zal mo
gen achterstaan bij het bestaand aanvullend
onderwijs.
Ook zal het beslaand aanvullend onder
wijs en met name het nijverheidsonderwijs
in hoedanigheid niet mogen achteruitgaan,
wanneer het zal worden beheersoht door de
bepalingen der Cursuswet.
Tot het verlagen van het peil. dat dit on
derwijs na jarenlange ervaring heeft be
reikt, zou de Commissie in geen enkel op
zicht willen medewerken.
De Cursuswet zal, indien zij ook hel
thans bestaand aanvullend onderwijs om
vat. geen enkele avondschool of cursus
dwingen tot verandering van leerplan. Zij
biedt wel de gelegenheid tot Tijker variatie
in den lesrooster, maar verplicht niet tot on-
gewenschte veranderingen in den leergang.
Naast de groote vrijheid kenmerkt zich
het ontwerp door een stelsel van subsidiee-
ring, dat nog in geen enkele andere onder
wijswet toepassing heeft gevonden. Er zal
uit 's Rijks kas een subsidie worden gegeven
op den grondslag van het leerlinguur.
De toepassing van de bepalingen der
Cursuswet, ook ten aanzien van het Rijks
subsidie, op de thans bestaande soorten van
aanvullend onderwijs, kan aanvankelijk
voor sommige inrichtingen moeilijkheden
opleveren. Daarom zal tot wijziging der be
staande subsidie-regeling eerst dan behoo-
ren te worden overgegaan, wanneer de Cur
suswet gedurende eenige jaren in de prak
tijk heeft gewerkt.
De Overgangs- en Slotbepalingen zijn dan
ook op bovenstaande overwegingen gegrond.
Voorgesteld wordt in het ontwerp Cursus-
wel de artikelen 25 en 26 te doen vervallen,
en deze te vervangen door de nieuwe arti
kelen 2530.
Deze nieuwe artikelen hebben ten doel:
A de oprichting van nieuwe cursussen
binnen zeer korten tijd mogelijk te maken
(art. 30) door den datum van inwerkingtre
ding der wet te stellen op 1 Januari 1931;
B. de rechtspositie te regelen van het on
derwijzen^ personeel, dat werkzaam is aan
avondscholen en cursussen, die eigener be
weging zullen worden omgezet in cursussen
volgens de Cursuswet (art. 27)
C. vast te stellen, dat het bestaand aan
vullend onderwijs voorloopig in stand kan
worden gehouden volgens de thans geldende
voorschriften (art. 25).
D de gegevens te verzamelen, welke zul
len moeten dienen om alle thans bestaande
soorten van aanvullend onderwijs in de toe
komst aan gelijkluidende wettelijke voor
schriften ook ten aanzien van het Rijkssub
sidie te onderwerpen (art. 26\
E. den termijn te bepalen, binnen welken
uiterlijk bij de Stat.-Gen. 'n ontwerp van wet
zal moeten worden ingediend, dat alle thans
bestaande soorten van aanvullend onderwijs
aan gelijkluidende wettelijke voorschriften,
ook ten aanzien van het Rijkssubsidie, on
derwerpt (art. 28\ welke termijn wordt ge
steld op 5 jaar na het in werking traden der
wet.
Naast de oprichting van nieuwe cursussen
bestaat ook de mogelijkheid om bestaande
om te zetten in cursussen volgens de Cur
suswet. door de bestaande inrichting op te
heffen en te vervangen door een cursus als
bedoeld in deze wet.
Opheffing eener inrichting van aanvul-
Baron van Wijnbergen, voorzitter der
commissie.
De Staatscommissie van het aanvullen:!
onderwijs aan de rijpere jeugd, ingesteld bij
Koninklijk Besluit van 7 Maart 1927 No. 5,
heeft, ten vervolge op haar 14 Juli 1928
Teeds uitgebracht voorloopig rapport, thans
haar rapport aan de Koningin aangeboden.
Aan dit rapport is het volgende ontleent:
Gebruik makende van de aan haar ver
leende bevoegdheid om over de hoofdpunten
der door haar ontworpen regeling een voor
loopig rapport uit te brengen, slaagde de
commissie er in, nog vóór den aanvang van
het parlementaire zittingsjaar 1928/1929 een
Ontwerp van Wet aan te bieden, dat op zich
zelf een afgerond geheel vormde.
Minister Waszink diende op 2 Februari
1929 bij de Tweede Kamer een Ontwerp van
Wet tot regeling van het aanvullend onder
wijs in. waarin hij het voorstel der Staats
commissie in zijne hoofdlijnen heeft gevolgd,
ook wat de toelichting betreft, doch dat niet
meer in het loopende zittingjaar zou wor
den behandeld
Minister Terpstra berichtte der commissie
op 13 November 1929 dat hij voornemens
was het ontwerp-cursuswet te wijzigen cn
verzocht haar het vervolg op haar Voorloo
pig Rapport binnen niet te langen tijd in I?
dienen.
De Commissie besloot daarop, haar arbeid
met kracht voort te zetten om binnen korten
tijd aan het verlangen van d^n Minister te
kunnen voldoen.
Door den Minister van Onderwijs was Ier
kennis der Staatscommissie gebracht, dat
hem een afzonderlijke invoeringswet niet
wenschelijk voorkwam, doch dat hij er de
voorkeur aan gaf de Overgangs- en Slotbe
palingen in het aanhangige ontwerp op fe
nemen.
De Commissie zag zich derhalve reeds
thans gesteld voor de vraag, die anders in de
invoeringswet hare beantwoording zou heb
ben gevonden, op welke wijze en op welk
tijdstip het reeds bestaand aanvullend on
derwijs zich aan den nieuwen, door de
Cursuswet geschapen, toestand zou hebben
aan te passen.
Het aanhangige ontwerp is gebaseerd op
bot beginsel, dat de grool9t mogelijke vrij
heid moet worden gelaten ten aanzien van
de oprichting en inrichting van cursussen.
Zij, die de belangen der rijpere jeugd behar
tigen, kunnen, indien het ontwerp wet
wordt, terstond de handen ineen slaan en
nieuwe onderwijsgelegenheden scheppen.
Door niets wórden zij in de uitvoering
hunner plannen belemmerd Geen stop-
lend onderwijs heeft uiteraard voor de aan
die inrichting verbonden onderwijzers of
leeraren ontslag wegens opheffing hunner
betrekking tengevolge.
Leerkrachten, die wegens opheffing harer
betrekking worden ontslagen en die uiter
lijk binnen een jaar worden benoemd tot
leider van of onderwijzer aan een cursus,
zullen bij het aanvaarden dier benoeming
aan den Minister van Onderwijs den wensch
kunnen te kennen geven, dat de regeling zal
blijven gelden, volgens welke zij laatstelijk
iD die vorige betrekking werden bezoldigd.
Indien hun nieuwe belooning lager zou
zijn dan hun vroeger salaris, ontvangen de
leiders en onderwijzers der nieuwe cursus
sen uit 's Rijks kas een-persoonlijke toelage
ten bedrage van het nadeelig verschil. Wan
neer men later de voorkeur geeft aan de be
looning volgens de Cursuswet, kan men aan
den Minister het verlangen kenbaar maken
cm voortaan deze belooning te ontvangen.
Als men echter eenmaal afstand heeft ge
daan van de oude salarisregeling, kan men
daarop niet meer terugkomen.
Volgens art. 15 der Cursuswet bestaat er
geen aanspraak op pensioen voor den tijd
als leider of onderwijzer aan een cursus
doorgebracht. Deze bepaling zal op alle
leerkrachten van toepassing zijn. ook dus
op hen, die de. persoonlijke toelage ont
vangen.
Artikel 25 bepaalt, dal de bestaande in
richtingen voor aanvullend onderwijs voor
loopig ongewijzigd kunnen blijven voortbe
staan. Deze periode van ongewijzigd voort
bestaan wordt benut om de gegevens te ver
zamelen. waarvan in artikel 26 wordt ge
sproken. Het verzameld materiaal dient weer
ter voorbereiding van de algemeene wet, be
doeld in artikel 28.
Binnen vijf jaren na het in werking tre
den der Cursuswet zal, volgens artikel 28
bij de Staten-Generaal een voorstel van wet
worden ingediend, waarbij het geheele aan
vullend onderwijs aan gelijkluidende wette
lijke voorschriften kan worden onderworpen.
Een algemeene wet dus, waarvan de Cur
suswet de voorlooper is. Indien blijken mocht
dat wijzigingen in de Cursuswet wensche
lijk zijn, zullen deze bij die wet kunnen
worden aangebracht.
De Commissie meent dan ook te mogen
verwachten, dat, in afwachting daarvan, de
wettelijke voorschriften betreffende het niet
volledig dagonderwijs zullen blijven gehand
haafd en toegepast.
Voor het geval op een of ander punt de
nieuwe cursussen in eenig opzicht bij het
beslaande aanvullend onderwijs mochten ten
achter staan, zal door het opnemen van
beide soorten het nieuwe en het oude
in dp aangekondigde algemeene wet het
mindere kunnen en moeten worden opge
heven tot het meerdere.
Aannemende dat na twee jaren 8000 leer
lingen gedurende 40 weken per jaar gemid
deld 5 uren les ontvangen, stelt de com
missie de kosten van het Rijk. bij een sub
sidie van f. 0.10 per leerlinguur, op ten
hoogste f. 1.600.000. Bij een gemiddeld sub
sidie van f. 0.15 pe'r "leerling stijgen deze
kosten tot f. 2 400.000.
Waar de oprichting der cursussen gelei
delijk vordert en het aantal leerlingen dus
langzamerhand toeneemt, kunnen deze
kosten in 1931 wel niet hooger zijn dan
f. 800.000 en in 1932 dan f. 1.200.000. of
dien overeenkomstig f. 1.200.000 en
f. 1.800.000
Gebruik makende van de haar door Minis
ter Terpstra verleende bevoegdheid om
wijzigingen in het aanhangige wetsontwerp
voor te stellen, geeft de Commissie twee
wijzigingen in overweging:
In art, 11, eerste lid, van het ingediend
ontwerp wordt bepaald in welke vakken
onderwijs aan cursussen kan worden ge
geven.
Onder de vakken bij algemeenen maat
regel van bestuur aan te wijzen zijn uit
drukkelijk uitgezonderd die van land- en
tuinbouwkundigen aard. Blijkens de Memo
rie van Toelichting i9 dit. in afwijking van
het voorstel der Staatscommissie, voorname
lijk geschied, omdat de land- en tuinbouw-
cursussen ressorteeren onder een ander
Departement, dat voor dit onderwijs een af
zonderlijke regeling heeft vastgesteld.
De Commissie heeft echter gemeend het
land- en tuinbouw onderwijs in zooverre
onder de nieuwe regeling te moeten begrij
pen dat de gelegenheid gegeven wordt om aan
cursussen ook onderwijs te geven in vakken
van land- en tuinbouwkundigen aard.
Voor zoover de Commissie bekend is,
heeft het feit. dat aan vervolgcursussen les
kan worden gegeven in landbouwkunde en
tuinbouwkunde, nimmer aanleiding gegeven
tot moeilijkheden met het Departement,
waaronder het land- en tuinbouwonderwijs
behoort. De Commissie kan dan ook niet
inzien, waarom thans deze vakken bij het
cursusonderwijs moeten worden uitgesloten.
Bij haar tweede voorstel ziet de Commis
sie zich genoodzaakt terug te komen op het
geen zij in haar Voorloopig Rapport heeft be
toogd. Daar immers is vermeld, waarom zij
niet kon meegaan met het voorstel van een
harer leden om aan de gemeentebesturen de
verplichting op te leggen voldoende gelegen
heid te bieden tot 't ontvangen van cursus
onderwijs.
Nadere overweging heeft de Commissie
thans lot een andere slotsom gebracht. Het
gevaar, dot de Commissie aanvankelijk
duchtte om den gemeenten nieuwe lasten
op te leggen, heeft veel van zijn kracht inge
boet, nu inmiddels de wettelijke regeling be
treffende de financieele verhouding tusschen
Rijk en Gemeente is tot stand gekomen.
Ook moet niet uit het oog worden verloren
dat het Rijk door het verleencn van een vrij
belangrijk bedrag aan subsidie, het dragen
der nieuwe lasten met betrekking tot het
cursusonderwijs voor de gemeenten aan
zienlijk verlicht.
Ook de andere naar voren gebrachte bo
zwaren zijn niet van zoo overwegend be
lang. dat daarom van hot leggen eener ver
plichting op de gemeentebesturen zoude
moeten worden afgezien Indien een bepa
ling als hierbedoeld achterwege blijft, is het
inderdaad te verwachten, dat in vele, vooral
kleine gemeenten, op dit gebied voor de
oudere jeugd niet wordt gedaan Dit nu
wenscht de Commissie te voorkomen. Zij
heeft daartoe 'n regeling ontworpen, waarbij
niet eenige soepelheid, do gemeenten wor
den verplicht, om. onder bepaalde omstan
digheden cursussen voor aanvullend onder
wijs in het leven te roepen.
Telkenjare zal de Raad eener gemeente
moeten nagaan hoeveel leerlingen in het
afgeloopen kalenderjaar de zevende klasse
der aldaar gevestigde lagere scholen hebben
verlaten, zonder over te gaan naar een in
richting voor volledig dagonderwijs of naar
een reeds bestaande avondschool of cursus.
Aan de hand van hel aldus verkregen cijfer
zal de Raad het aantal leerlingen moeten
vaststellen, dat zich ten minste zal moeten
aanmelden, alvorens tot oprichting van ge
meentewege van een cursus, volgens deze
niet zal kunnen worden overgegaan.
Indien in een gemeente slechts bijzondere
cursussen zijn georganiseerd, zou een ge
lijksoortige verplichting aan de gemeente be
hoeven te worden opgelegd. Alsdan zou
echter aan het voor den Raad vast te stellen
minimum aantal leerlingen uilsluitend ten
grondslag moeten worden gelegd het aantal
van hen. die in het afgeloopen kalenderjaar
de zevende klasse der in die gemeente ge
vestigde openbare lagere scholen hebben
verlaten, zonder verder eenig voortgezet
onderwijs te ontvangen.
Ten einde te voorkomen, dat gemeente
besturen het cursus-onderwijs zouden wil-
RECLAME.
DB KLBBDRRMAKERIJ
VOOR
BETE R W ERK
MAATKLEEDING
late KLAS COUPEURS
CACHET
6474
len tegenwerken door een voor hunne ge
meente te hoog minimum aantal leerlingen
voor een cursus vast te stellen, acht do
Commissie het wenschelijk om de raads
besluiten betreffende het verhoudingscijfer
ten aanzien van het cursusonderwijs aan de
goedkeuring vaii Gedeputeerde Staten te
onderwerpen, met beroep op de Kroon.
Op deze wijze zal, naar het oordeel der
Commissie, men ook de belangen van do
rijpere jeugd kunnen dienen in die gemeen
ten, waar laksheid of gebrek aan inzicht in
de beteekeni9 van het cursusonderwijs oor
zaak zouden zijn, dat een schoone gelegen
heid om de ontwikkeling der oudere jeugd
te bevorderen, onbewust zou worden gelaten
Het lid der Commissie de heer J. v. d.
Molen Tzn. kan zich met de tweede voorge
stelde wijziging niet vereenigen.
Mr. II. Smeenge, Mr. L. Frida Katz en
Suze Groeneweg handhaven tegen het ge
kozen stelsel. De bezwaren, die in het
Voorloopig Rapport tot uitdrukking komen
in den gedachtengang van de leden die to
zamen vormen de grootst mogelijke minder
heid der Staatscommissie.
Uitjes? roken:
De nalatenschap van II. Voorhoeve. laat
stelijk wonende Narcislaan 28 te tYaasc-
naar. R.-c. mr. .1. II. van Laer, cur. mr. L.
J. van Gelein Vitaninga. Den Haag, Dennen
weg I2i B.
.1. A. Neervoort, Korte Mare 20a, Leiden.
R.-c. mr. J. C. v. d. Burcht van Lichten-
bergh, cur. mr. A. I. Romijn
RECLAME.
4740
(„Ueber den Tod hinaus").
Roman van ANNY VON PANHUYS
Uit het Duitsch door W. H. C BOULLAARD
(Nadruk verboden.)
Of hij zoo goed wilde zijn. om zich gauw :n
het bekende costuum te steken, fluisterde
von Weiden hem toe, want de professor had
zooeven met een anderen heer de villa in de
Alleestrasse verlaten en hij had gehoord,
dat Berner dezen heer naar het hoiel
frankfurter Hof" ging brengen-, hij had wel
een omweg ingeslagen, maar zou waar
schijnlijk den kortsten weg door de Markt
straat terugkeeren. Hij wilde dezelfde gnp
pn onlangs herhalen en ging nu de beid?
heeren inhalen Als het zoover was. zou hij
hetzelfde leeken als onlangs geven
Haastig en zonder nader te overleggen had
hij ter voldoening aan von Weiden's ver-
*oek. snel het costuum aangetrokken, pruik
steek verdwenen weer onder den man
tel Xauwelijks was hij hiermee klaar, of hij
hoorde zacht kloppen op het raam en even-
a's een paar dagen geleden kwam hij onge
hoord bij hel museum.
In de verte dook een gestalte op. vlug liet
hij den mantel vallen en zette pruik en
heek op zijn hoofd Tol zijn schrik merkte
hij opeens, dat hel niet één persoon, maar
dat het er twee waren, die uit de Markt
straat naderden; een hunner was de pro
fessor, wiens smalle, slanke gestalte hij ook
in het half duister van de slecht verlichte
straat herkende.
Een oogenblik weifelde hij. Wie zou die
andere heer zijn0 Ware het niet beter zijn
mantel weer om te slaan en te verdwijnen?
Maar von Weiden, die di£ twee gevolgd had,
zag zeker geen gevaar in den tweeden heer.
anders had hij zeker het afgesproken feeken
niet gegeven.
fntusschen was het al te laat geworden
om nog van plan te veranderen; trouwens
de professor moest hem al hebben gezien,
want hij hoorde een schreeuw
„Wat oen laffe vent!" dacht hij bij zich
zelf en wenkte met beide armen.
Een allerakeligste tweede schreeuw was
het antwoord; hij zag op hetzelfde moment
den professor omvallen en tevens dat zijn
begeleider zich over hem heen boog.
Toen steeg als een warme golf angst in
hem op-, met bevende hand raapte hij den
mantel op, trok zich steek en pruik van het
hoofd en was met een paar flinke sprongen
om den hoek verdwenen Hoe hij thuis was
gekomen zou hij nu nog niet hebben kunnen
zeggen, hii was blij cIp huisdeur achter zi"h
dicht te hehbpn Hef costuum met toebehoo-
ren smeet hij in een hoek van zijn kast
.Ta, zoo was hef geweesf. zoo had het zich
toegedragen, waf von Weiden .pen grapje"
noemde en wat nu bleek een ontzettende
laagheid te zijn geweest.
Een geluk was het. dat Ada die altijd hee!
vroeg naar bed ging. van de heele geschie
denis niets wist
Zie zoo. nu waren alle knoopjes er af ge
knipt. De jas. kniebroek en schoenen met
gespen zou hij morgen heel in de vroegte
verbranden, steek en pruik ook; hij wilde
die dingen, die bij een slechte daad dienst
hadden gedaan, niet meenemen naar zijn
vaderland. De knoopjes behield hij als sou
venir aan de oude dames. Het moesten er
twee dozijn zijn.
Langzaam begon hij te tellen, maar bracht
het niet verder dan drie en twintig. Hij had
zich zeker verteld en begon weer van voren
aan, maar weer mankeerde er een. Een
derde maal overtellen leverde hetzelfde re
sultaat op.
Toen nam hij de jas en keek of er nog
ergens een knoopje vergeten was neen.
ook dat niet. Dan was het zeker op den
grond gevallen, wat hij misschien niet had
bemerkt, omdat hij zoo met zijn gedachten
bezig wa« Hij stond op en zocht met be
hulp van de tafellamp, maar hij kon het
knoopje nergens vinden. Vrouw Retter moest
er morgen maar eens naar zoeken, en na de
knoopjes zorgvuldig te hebben opgeborgen
ging hij naar bed
In den voormiddag na de begrafenis van
den professor zou notaris Stern tot de ope
ning van het testament overgaan en begaf
zich daartoe naar de Alleestraat.
De overledene had zijn geheele. op de Ber-
lijnsche Spreebank gedeponeerde vermogen
aan zijn vrouw nagelaten, onder verplich
ting om aan Else bij haar huwelijk een be
hoorlijken uitzet mee te geven en een toerei
kende som gelds uit te keeren. Voorts zou
zijn dochter na den dood harer moeder hot
nog'resteerende vermogen erven. Maurer
kreeg een legaat van vijfduizend mark, „voor
zijn trouwe diensten."
„Ik zal mij natuurlijk dadelijk met de
Spreebank in verbinding stellen, om vast te
stellen hoeveel geld daar voor u gedepo
neerd is." sprak de advocaat, toen hij van de
weduwe afscheid nam.
Deze knikte heel vluchtig, want het inte
resseerde haar werkelijk nog niet in het
minst, wat het bedrag der nalatenschap van
haar man was. Haar leed was nog te groot.
Overigens wist ze, dat de som ongeveer een
kwart millioen mark bedroeg, wat haar een
zekere geruststelling gaf van voor geldzor
gen gevrijwaard te zijn. Het ophouden van
het aanzienlijke salaris, dat haar man als
directeur van het museum kreeg, zou na
tuurlijk in het huishouden zeer merkbaar
zijn, want het weduwenpen9ioen, waarop zij
recht had. was slechts onbeduidend Maar
niettemin zou zij zonder zorgen en overeen
komstig haar stand kunnen blijven leven
en zich niet behoeven te bekrimpen.
Deze zekerheid rleed haar zeer wel
dadig aan.
Maar zij mocht zich niet lang vleien met
deze zekerheid
Reeds den volgenden morgen kwam de
notaris wederom in het huis van mevrouw
Berner.
„Mevrouw, ik weet, dat het voor de nage
laten betrekkingen van belang is", begon
hij. „heel spoedig bekend te geraken met de
financieele omstandigheden waarin zij zich
bevinden; daarom heb ik onverwijld telegra
fische inlichtingen ingewonnen en ben nu
in staat, u die te verschaffen."
Mevrouw Berner had den bezoeker pen
stoel aangeboden en zat tegenover hem Zij
was vandaag, hoewel een beetje bleek, heel
mooi en haar kapsel zat keurig, want trots
haar leed had zij beslag gelegd op de dien
sten van een kapster De advocaat dacht ;n
stilte, dat die vrouw tegenover hem nog
menig mannenhart sneller dan gewoonlijk
zou doen kloppen en dat het geenszins uit
gesloten was. dat zij voor de tweede maal
voor het altaar zou treden.
„Maar mijnheer Stern, zoo'n haast had dat
niet", was mevrouw Berner'9 antwoord,
„want origeveer weet ik toch wel hoeveel
mijn man heeft nagelaten. In elk geval ech
ter, vind ik uwe bemoeiingen heel vrien
delijk."
De advocaat hoog en zei: „Ik ben er altijd
voor om mijn cliënten zoo spoedig mogelijk
op de hoogte van hun zaken te brengen en
wil u daarom mededeelen, dat het op de
Spreebank gedeponeerde vermogen van wij
len uw man honderdduizend mark be
draagt.'
Een schaduw van een glimlach, meer was
het niet. trok over mevrouw Berner'? lip
pen. toen zij antwoordde „Maar mijnhe-r
Stern, nu maakt u toch een foutl Een die
naar van het recht mag zich eigenlijk noo.t
verspreken."
De advocaat keek de vrouw in het diep
zwarte rouwgewaad verbaasd aan- Het
verheugt mij. mevrouw, dat mijn woorden u
lichtelijk konden doen glimlachen, man-
eerlijk gezegd begrijp ik niet wat ti bedoelt
met te zeggpn dat ik een fout maak en dit
een dienaar van het recht zich feitelijk mei
mag verspreken
...Maar mijnhepr Stern, dat is toch hel
duidelijk U vertplt mij namelijk dat mi.n
man honderdduizend mark heeft nagelaten
„Zeker dat heb ik gezegd
„Ja. maar dat is toch niet mogelijk' me
vrouw Berner's trekken versomberden zich,
„dat is toch een vergissing"
„Ik moet ronduit bekennen mevrouw dat
ik ook verwacht had pen hooger bedrag to
vernemen hij wilde doorspreken,
maar mevrouw Berner viel hem in de rede:
„Welnu, indien men u dat bedrag noemde,
dan heeft de bankbeamhtp die het telegram
zond, zich vergist.*'
(Wordt vervolgd).