UehkadoA OimmOiarA^M Het aanvullend onderwijs aan de rijpere jeugd. ZIJN LAATSTE WENSCH 71ste Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Maandag 24 Maart 1930 Derde Blad No. 21479 Rapport der commissie-Van Wijnbergen. PEEKS CL0PPEN8UR0 FAILLISSEMENT^. FEUILLETON. O o Wanneer aanpassing bij den nieuwen toestand? artikel geen bureaucratische moeilijkheden. Daar staat tegenover oen niet onaanzienlijk bedrag van Rijkssubsidie en volkomen vrij heid van inrichting der cursussen al naar gelang de maatschappelijke behoeften dit vragen. Met nadruk wenscht de Staatscommissie in dit verband te verklaren, dat het Cursus onderwijs, naar haar oordeel, niet zal mo gen achterstaan bij het bestaand aanvullend onderwijs. Ook zal het beslaand aanvullend onder wijs en met name het nijverheidsonderwijs in hoedanigheid niet mogen achteruitgaan, wanneer het zal worden beheersoht door de bepalingen der Cursuswet. Tot het verlagen van het peil. dat dit on derwijs na jarenlange ervaring heeft be reikt, zou de Commissie in geen enkel op zicht willen medewerken. De Cursuswet zal, indien zij ook hel thans bestaand aanvullend onderwijs om vat. geen enkele avondschool of cursus dwingen tot verandering van leerplan. Zij biedt wel de gelegenheid tot Tijker variatie in den lesrooster, maar verplicht niet tot on- gewenschte veranderingen in den leergang. Naast de groote vrijheid kenmerkt zich het ontwerp door een stelsel van subsidiee- ring, dat nog in geen enkele andere onder wijswet toepassing heeft gevonden. Er zal uit 's Rijks kas een subsidie worden gegeven op den grondslag van het leerlinguur. De toepassing van de bepalingen der Cursuswet, ook ten aanzien van het Rijks subsidie, op de thans bestaande soorten van aanvullend onderwijs, kan aanvankelijk voor sommige inrichtingen moeilijkheden opleveren. Daarom zal tot wijziging der be staande subsidie-regeling eerst dan behoo- ren te worden overgegaan, wanneer de Cur suswet gedurende eenige jaren in de prak tijk heeft gewerkt. De Overgangs- en Slotbepalingen zijn dan ook op bovenstaande overwegingen gegrond. Voorgesteld wordt in het ontwerp Cursus- wel de artikelen 25 en 26 te doen vervallen, en deze te vervangen door de nieuwe arti kelen 2530. Deze nieuwe artikelen hebben ten doel: A de oprichting van nieuwe cursussen binnen zeer korten tijd mogelijk te maken (art. 30) door den datum van inwerkingtre ding der wet te stellen op 1 Januari 1931; B. de rechtspositie te regelen van het on derwijzen^ personeel, dat werkzaam is aan avondscholen en cursussen, die eigener be weging zullen worden omgezet in cursussen volgens de Cursuswet (art. 27) C. vast te stellen, dat het bestaand aan vullend onderwijs voorloopig in stand kan worden gehouden volgens de thans geldende voorschriften (art. 25). D de gegevens te verzamelen, welke zul len moeten dienen om alle thans bestaande soorten van aanvullend onderwijs in de toe komst aan gelijkluidende wettelijke voor schriften ook ten aanzien van het Rijkssub sidie te onderwerpen (art. 26\ E. den termijn te bepalen, binnen welken uiterlijk bij de Stat.-Gen. 'n ontwerp van wet zal moeten worden ingediend, dat alle thans bestaande soorten van aanvullend onderwijs aan gelijkluidende wettelijke voorschriften, ook ten aanzien van het Rijkssubsidie, on derwerpt (art. 28\ welke termijn wordt ge steld op 5 jaar na het in werking traden der wet. Naast de oprichting van nieuwe cursussen bestaat ook de mogelijkheid om bestaande om te zetten in cursussen volgens de Cur suswet. door de bestaande inrichting op te heffen en te vervangen door een cursus als bedoeld in deze wet. Opheffing eener inrichting van aanvul- Baron van Wijnbergen, voorzitter der commissie. De Staatscommissie van het aanvullen:! onderwijs aan de rijpere jeugd, ingesteld bij Koninklijk Besluit van 7 Maart 1927 No. 5, heeft, ten vervolge op haar 14 Juli 1928 Teeds uitgebracht voorloopig rapport, thans haar rapport aan de Koningin aangeboden. Aan dit rapport is het volgende ontleent: Gebruik makende van de aan haar ver leende bevoegdheid om over de hoofdpunten der door haar ontworpen regeling een voor loopig rapport uit te brengen, slaagde de commissie er in, nog vóór den aanvang van het parlementaire zittingsjaar 1928/1929 een Ontwerp van Wet aan te bieden, dat op zich zelf een afgerond geheel vormde. Minister Waszink diende op 2 Februari 1929 bij de Tweede Kamer een Ontwerp van Wet tot regeling van het aanvullend onder wijs in. waarin hij het voorstel der Staats commissie in zijne hoofdlijnen heeft gevolgd, ook wat de toelichting betreft, doch dat niet meer in het loopende zittingjaar zou wor den behandeld Minister Terpstra berichtte der commissie op 13 November 1929 dat hij voornemens was het ontwerp-cursuswet te wijzigen cn verzocht haar het vervolg op haar Voorloo pig Rapport binnen niet te langen tijd in I? dienen. De Commissie besloot daarop, haar arbeid met kracht voort te zetten om binnen korten tijd aan het verlangen van d^n Minister te kunnen voldoen. Door den Minister van Onderwijs was Ier kennis der Staatscommissie gebracht, dat hem een afzonderlijke invoeringswet niet wenschelijk voorkwam, doch dat hij er de voorkeur aan gaf de Overgangs- en Slotbe palingen in het aanhangige ontwerp op fe nemen. De Commissie zag zich derhalve reeds thans gesteld voor de vraag, die anders in de invoeringswet hare beantwoording zou heb ben gevonden, op welke wijze en op welk tijdstip het reeds bestaand aanvullend on derwijs zich aan den nieuwen, door de Cursuswet geschapen, toestand zou hebben aan te passen. Het aanhangige ontwerp is gebaseerd op bot beginsel, dat de grool9t mogelijke vrij heid moet worden gelaten ten aanzien van de oprichting en inrichting van cursussen. Zij, die de belangen der rijpere jeugd behar tigen, kunnen, indien het ontwerp wet wordt, terstond de handen ineen slaan en nieuwe onderwijsgelegenheden scheppen. Door niets wórden zij in de uitvoering hunner plannen belemmerd Geen stop- lend onderwijs heeft uiteraard voor de aan die inrichting verbonden onderwijzers of leeraren ontslag wegens opheffing hunner betrekking tengevolge. Leerkrachten, die wegens opheffing harer betrekking worden ontslagen en die uiter lijk binnen een jaar worden benoemd tot leider van of onderwijzer aan een cursus, zullen bij het aanvaarden dier benoeming aan den Minister van Onderwijs den wensch kunnen te kennen geven, dat de regeling zal blijven gelden, volgens welke zij laatstelijk iD die vorige betrekking werden bezoldigd. Indien hun nieuwe belooning lager zou zijn dan hun vroeger salaris, ontvangen de leiders en onderwijzers der nieuwe cursus sen uit 's Rijks kas een-persoonlijke toelage ten bedrage van het nadeelig verschil. Wan neer men later de voorkeur geeft aan de be looning volgens de Cursuswet, kan men aan den Minister het verlangen kenbaar maken cm voortaan deze belooning te ontvangen. Als men echter eenmaal afstand heeft ge daan van de oude salarisregeling, kan men daarop niet meer terugkomen. Volgens art. 15 der Cursuswet bestaat er geen aanspraak op pensioen voor den tijd als leider of onderwijzer aan een cursus doorgebracht. Deze bepaling zal op alle leerkrachten van toepassing zijn. ook dus op hen, die de. persoonlijke toelage ont vangen. Artikel 25 bepaalt, dal de bestaande in richtingen voor aanvullend onderwijs voor loopig ongewijzigd kunnen blijven voortbe staan. Deze periode van ongewijzigd voort bestaan wordt benut om de gegevens te ver zamelen. waarvan in artikel 26 wordt ge sproken. Het verzameld materiaal dient weer ter voorbereiding van de algemeene wet, be doeld in artikel 28. Binnen vijf jaren na het in werking tre den der Cursuswet zal, volgens artikel 28 bij de Staten-Generaal een voorstel van wet worden ingediend, waarbij het geheele aan vullend onderwijs aan gelijkluidende wette lijke voorschriften kan worden onderworpen. Een algemeene wet dus, waarvan de Cur suswet de voorlooper is. Indien blijken mocht dat wijzigingen in de Cursuswet wensche lijk zijn, zullen deze bij die wet kunnen worden aangebracht. De Commissie meent dan ook te mogen verwachten, dat, in afwachting daarvan, de wettelijke voorschriften betreffende het niet volledig dagonderwijs zullen blijven gehand haafd en toegepast. Voor het geval op een of ander punt de nieuwe cursussen in eenig opzicht bij het beslaande aanvullend onderwijs mochten ten achter staan, zal door het opnemen van beide soorten het nieuwe en het oude in dp aangekondigde algemeene wet het mindere kunnen en moeten worden opge heven tot het meerdere. Aannemende dat na twee jaren 8000 leer lingen gedurende 40 weken per jaar gemid deld 5 uren les ontvangen, stelt de com missie de kosten van het Rijk. bij een sub sidie van f. 0.10 per leerlinguur, op ten hoogste f. 1.600.000. Bij een gemiddeld sub sidie van f. 0.15 pe'r "leerling stijgen deze kosten tot f. 2 400.000. Waar de oprichting der cursussen gelei delijk vordert en het aantal leerlingen dus langzamerhand toeneemt, kunnen deze kosten in 1931 wel niet hooger zijn dan f. 800.000 en in 1932 dan f. 1.200.000. of dien overeenkomstig f. 1.200.000 en f. 1.800.000 Gebruik makende van de haar door Minis ter Terpstra verleende bevoegdheid om wijzigingen in het aanhangige wetsontwerp voor te stellen, geeft de Commissie twee wijzigingen in overweging: In art, 11, eerste lid, van het ingediend ontwerp wordt bepaald in welke vakken onderwijs aan cursussen kan worden ge geven. Onder de vakken bij algemeenen maat regel van bestuur aan te wijzen zijn uit drukkelijk uitgezonderd die van land- en tuinbouwkundigen aard. Blijkens de Memo rie van Toelichting i9 dit. in afwijking van het voorstel der Staatscommissie, voorname lijk geschied, omdat de land- en tuinbouw- cursussen ressorteeren onder een ander Departement, dat voor dit onderwijs een af zonderlijke regeling heeft vastgesteld. De Commissie heeft echter gemeend het land- en tuinbouw onderwijs in zooverre onder de nieuwe regeling te moeten begrij pen dat de gelegenheid gegeven wordt om aan cursussen ook onderwijs te geven in vakken van land- en tuinbouwkundigen aard. Voor zoover de Commissie bekend is, heeft het feit. dat aan vervolgcursussen les kan worden gegeven in landbouwkunde en tuinbouwkunde, nimmer aanleiding gegeven tot moeilijkheden met het Departement, waaronder het land- en tuinbouwonderwijs behoort. De Commissie kan dan ook niet inzien, waarom thans deze vakken bij het cursusonderwijs moeten worden uitgesloten. Bij haar tweede voorstel ziet de Commis sie zich genoodzaakt terug te komen op het geen zij in haar Voorloopig Rapport heeft be toogd. Daar immers is vermeld, waarom zij niet kon meegaan met het voorstel van een harer leden om aan de gemeentebesturen de verplichting op te leggen voldoende gelegen heid te bieden tot 't ontvangen van cursus onderwijs. Nadere overweging heeft de Commissie thans lot een andere slotsom gebracht. Het gevaar, dot de Commissie aanvankelijk duchtte om den gemeenten nieuwe lasten op te leggen, heeft veel van zijn kracht inge boet, nu inmiddels de wettelijke regeling be treffende de financieele verhouding tusschen Rijk en Gemeente is tot stand gekomen. Ook moet niet uit het oog worden verloren dat het Rijk door het verleencn van een vrij belangrijk bedrag aan subsidie, het dragen der nieuwe lasten met betrekking tot het cursusonderwijs voor de gemeenten aan zienlijk verlicht. Ook de andere naar voren gebrachte bo zwaren zijn niet van zoo overwegend be lang. dat daarom van hot leggen eener ver plichting op de gemeentebesturen zoude moeten worden afgezien Indien een bepa ling als hierbedoeld achterwege blijft, is het inderdaad te verwachten, dat in vele, vooral kleine gemeenten, op dit gebied voor de oudere jeugd niet wordt gedaan Dit nu wenscht de Commissie te voorkomen. Zij heeft daartoe 'n regeling ontworpen, waarbij niet eenige soepelheid, do gemeenten wor den verplicht, om. onder bepaalde omstan digheden cursussen voor aanvullend onder wijs in het leven te roepen. Telkenjare zal de Raad eener gemeente moeten nagaan hoeveel leerlingen in het afgeloopen kalenderjaar de zevende klasse der aldaar gevestigde lagere scholen hebben verlaten, zonder over te gaan naar een in richting voor volledig dagonderwijs of naar een reeds bestaande avondschool of cursus. Aan de hand van hel aldus verkregen cijfer zal de Raad het aantal leerlingen moeten vaststellen, dat zich ten minste zal moeten aanmelden, alvorens tot oprichting van ge meentewege van een cursus, volgens deze niet zal kunnen worden overgegaan. Indien in een gemeente slechts bijzondere cursussen zijn georganiseerd, zou een ge lijksoortige verplichting aan de gemeente be hoeven te worden opgelegd. Alsdan zou echter aan het voor den Raad vast te stellen minimum aantal leerlingen uilsluitend ten grondslag moeten worden gelegd het aantal van hen. die in het afgeloopen kalenderjaar de zevende klasse der in die gemeente ge vestigde openbare lagere scholen hebben verlaten, zonder verder eenig voortgezet onderwijs te ontvangen. Ten einde te voorkomen, dat gemeente besturen het cursus-onderwijs zouden wil- RECLAME. DB KLBBDRRMAKERIJ VOOR BETE R W ERK MAATKLEEDING late KLAS COUPEURS CACHET 6474 len tegenwerken door een voor hunne ge meente te hoog minimum aantal leerlingen voor een cursus vast te stellen, acht do Commissie het wenschelijk om de raads besluiten betreffende het verhoudingscijfer ten aanzien van het cursusonderwijs aan de goedkeuring vaii Gedeputeerde Staten te onderwerpen, met beroep op de Kroon. Op deze wijze zal, naar het oordeel der Commissie, men ook de belangen van do rijpere jeugd kunnen dienen in die gemeen ten, waar laksheid of gebrek aan inzicht in de beteekeni9 van het cursusonderwijs oor zaak zouden zijn, dat een schoone gelegen heid om de ontwikkeling der oudere jeugd te bevorderen, onbewust zou worden gelaten Het lid der Commissie de heer J. v. d. Molen Tzn. kan zich met de tweede voorge stelde wijziging niet vereenigen. Mr. II. Smeenge, Mr. L. Frida Katz en Suze Groeneweg handhaven tegen het ge kozen stelsel. De bezwaren, die in het Voorloopig Rapport tot uitdrukking komen in den gedachtengang van de leden die to zamen vormen de grootst mogelijke minder heid der Staatscommissie. Uitjes? roken: De nalatenschap van II. Voorhoeve. laat stelijk wonende Narcislaan 28 te tYaasc- naar. R.-c. mr. .1. II. van Laer, cur. mr. L. J. van Gelein Vitaninga. Den Haag, Dennen weg I2i B. .1. A. Neervoort, Korte Mare 20a, Leiden. R.-c. mr. J. C. v. d. Burcht van Lichten- bergh, cur. mr. A. I. Romijn RECLAME. 4740 („Ueber den Tod hinaus"). Roman van ANNY VON PANHUYS Uit het Duitsch door W. H. C BOULLAARD (Nadruk verboden.) Of hij zoo goed wilde zijn. om zich gauw :n het bekende costuum te steken, fluisterde von Weiden hem toe, want de professor had zooeven met een anderen heer de villa in de Alleestrasse verlaten en hij had gehoord, dat Berner dezen heer naar het hoiel frankfurter Hof" ging brengen-, hij had wel een omweg ingeslagen, maar zou waar schijnlijk den kortsten weg door de Markt straat terugkeeren. Hij wilde dezelfde gnp pn onlangs herhalen en ging nu de beid? heeren inhalen Als het zoover was. zou hij hetzelfde leeken als onlangs geven Haastig en zonder nader te overleggen had hij ter voldoening aan von Weiden's ver- *oek. snel het costuum aangetrokken, pruik steek verdwenen weer onder den man tel Xauwelijks was hij hiermee klaar, of hij hoorde zacht kloppen op het raam en even- a's een paar dagen geleden kwam hij onge hoord bij hel museum. In de verte dook een gestalte op. vlug liet hij den mantel vallen en zette pruik en heek op zijn hoofd Tol zijn schrik merkte hij opeens, dat hel niet één persoon, maar dat het er twee waren, die uit de Markt straat naderden; een hunner was de pro fessor, wiens smalle, slanke gestalte hij ook in het half duister van de slecht verlichte straat herkende. Een oogenblik weifelde hij. Wie zou die andere heer zijn0 Ware het niet beter zijn mantel weer om te slaan en te verdwijnen? Maar von Weiden, die di£ twee gevolgd had, zag zeker geen gevaar in den tweeden heer. anders had hij zeker het afgesproken feeken niet gegeven. fntusschen was het al te laat geworden om nog van plan te veranderen; trouwens de professor moest hem al hebben gezien, want hij hoorde een schreeuw „Wat oen laffe vent!" dacht hij bij zich zelf en wenkte met beide armen. Een allerakeligste tweede schreeuw was het antwoord; hij zag op hetzelfde moment den professor omvallen en tevens dat zijn begeleider zich over hem heen boog. Toen steeg als een warme golf angst in hem op-, met bevende hand raapte hij den mantel op, trok zich steek en pruik van het hoofd en was met een paar flinke sprongen om den hoek verdwenen Hoe hij thuis was gekomen zou hij nu nog niet hebben kunnen zeggen, hii was blij cIp huisdeur achter zi"h dicht te hehbpn Hef costuum met toebehoo- ren smeet hij in een hoek van zijn kast .Ta, zoo was hef geweesf. zoo had het zich toegedragen, waf von Weiden .pen grapje" noemde en wat nu bleek een ontzettende laagheid te zijn geweest. Een geluk was het. dat Ada die altijd hee! vroeg naar bed ging. van de heele geschie denis niets wist Zie zoo. nu waren alle knoopjes er af ge knipt. De jas. kniebroek en schoenen met gespen zou hij morgen heel in de vroegte verbranden, steek en pruik ook; hij wilde die dingen, die bij een slechte daad dienst hadden gedaan, niet meenemen naar zijn vaderland. De knoopjes behield hij als sou venir aan de oude dames. Het moesten er twee dozijn zijn. Langzaam begon hij te tellen, maar bracht het niet verder dan drie en twintig. Hij had zich zeker verteld en begon weer van voren aan, maar weer mankeerde er een. Een derde maal overtellen leverde hetzelfde re sultaat op. Toen nam hij de jas en keek of er nog ergens een knoopje vergeten was neen. ook dat niet. Dan was het zeker op den grond gevallen, wat hij misschien niet had bemerkt, omdat hij zoo met zijn gedachten bezig wa« Hij stond op en zocht met be hulp van de tafellamp, maar hij kon het knoopje nergens vinden. Vrouw Retter moest er morgen maar eens naar zoeken, en na de knoopjes zorgvuldig te hebben opgeborgen ging hij naar bed In den voormiddag na de begrafenis van den professor zou notaris Stern tot de ope ning van het testament overgaan en begaf zich daartoe naar de Alleestraat. De overledene had zijn geheele. op de Ber- lijnsche Spreebank gedeponeerde vermogen aan zijn vrouw nagelaten, onder verplich ting om aan Else bij haar huwelijk een be hoorlijken uitzet mee te geven en een toerei kende som gelds uit te keeren. Voorts zou zijn dochter na den dood harer moeder hot nog'resteerende vermogen erven. Maurer kreeg een legaat van vijfduizend mark, „voor zijn trouwe diensten." „Ik zal mij natuurlijk dadelijk met de Spreebank in verbinding stellen, om vast te stellen hoeveel geld daar voor u gedepo neerd is." sprak de advocaat, toen hij van de weduwe afscheid nam. Deze knikte heel vluchtig, want het inte resseerde haar werkelijk nog niet in het minst, wat het bedrag der nalatenschap van haar man was. Haar leed was nog te groot. Overigens wist ze, dat de som ongeveer een kwart millioen mark bedroeg, wat haar een zekere geruststelling gaf van voor geldzor gen gevrijwaard te zijn. Het ophouden van het aanzienlijke salaris, dat haar man als directeur van het museum kreeg, zou na tuurlijk in het huishouden zeer merkbaar zijn, want het weduwenpen9ioen, waarop zij recht had. was slechts onbeduidend Maar niettemin zou zij zonder zorgen en overeen komstig haar stand kunnen blijven leven en zich niet behoeven te bekrimpen. Deze zekerheid rleed haar zeer wel dadig aan. Maar zij mocht zich niet lang vleien met deze zekerheid Reeds den volgenden morgen kwam de notaris wederom in het huis van mevrouw Berner. „Mevrouw, ik weet, dat het voor de nage laten betrekkingen van belang is", begon hij. „heel spoedig bekend te geraken met de financieele omstandigheden waarin zij zich bevinden; daarom heb ik onverwijld telegra fische inlichtingen ingewonnen en ben nu in staat, u die te verschaffen." Mevrouw Berner had den bezoeker pen stoel aangeboden en zat tegenover hem Zij was vandaag, hoewel een beetje bleek, heel mooi en haar kapsel zat keurig, want trots haar leed had zij beslag gelegd op de dien sten van een kapster De advocaat dacht ;n stilte, dat die vrouw tegenover hem nog menig mannenhart sneller dan gewoonlijk zou doen kloppen en dat het geenszins uit gesloten was. dat zij voor de tweede maal voor het altaar zou treden. „Maar mijnheer Stern, zoo'n haast had dat niet", was mevrouw Berner'9 antwoord, „want origeveer weet ik toch wel hoeveel mijn man heeft nagelaten. In elk geval ech ter, vind ik uwe bemoeiingen heel vrien delijk." De advocaat hoog en zei: „Ik ben er altijd voor om mijn cliënten zoo spoedig mogelijk op de hoogte van hun zaken te brengen en wil u daarom mededeelen, dat het op de Spreebank gedeponeerde vermogen van wij len uw man honderdduizend mark be draagt.' Een schaduw van een glimlach, meer was het niet. trok over mevrouw Berner'? lip pen. toen zij antwoordde „Maar mijnhe-r Stern, nu maakt u toch een foutl Een die naar van het recht mag zich eigenlijk noo.t verspreken." De advocaat keek de vrouw in het diep zwarte rouwgewaad verbaasd aan- Het verheugt mij. mevrouw, dat mijn woorden u lichtelijk konden doen glimlachen, man- eerlijk gezegd begrijp ik niet wat ti bedoelt met te zeggpn dat ik een fout maak en dit een dienaar van het recht zich feitelijk mei mag verspreken ...Maar mijnhepr Stern, dat is toch hel duidelijk U vertplt mij namelijk dat mi.n man honderdduizend mark heeft nagelaten „Zeker dat heb ik gezegd „Ja. maar dat is toch niet mogelijk' me vrouw Berner's trekken versomberden zich, „dat is toch een vergissing" „Ik moet ronduit bekennen mevrouw dat ik ook verwacht had pen hooger bedrag to vernemen hij wilde doorspreken, maar mevrouw Berner viel hem in de rede: „Welnu, indien men u dat bedrag noemde, dan heeft de bankbeamhtp die het telegram zond, zich vergist.*' (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1930 | | pagina 9