LEGKAART. AN SCHAAPHERDERS EN GANZENHOEDERS B Ilic-r hebben- jullie weer een9 oen legkaart. Deze stelt voor: Negen apen in een boom. Kun je ze er alle negen in krijgen? De achtergrond is voorde duidelijkheid gestreept, maar die gestreepte snikjes moet je natuur lijk wegknippen. Veel pleizer met de aapjesl De meesten van jullie zullen als zij bui- p wandelden, wel eens een header met schaapjes en zijn hond zijn tegenge- |men. De schapen de meeste zijn wit, [mag er wel eens een enkel zwart onder pr loopeD worden soms vergezeld van jnmetjes. Steeds volgen zij het voorste laap, den belhamelals hij den weg over- lekt, doen zij dit allemaal. Joo'n kudde schapen levert altijd een rdig gezicht op. Geen nood, dat één der irvoeters afdwaalt, want zoodra er wat Verblijven, pikt de herder een kluitje rde met het schopvormige uiteinde var. p stok op en werpt dit in de richting van achterblijvers. Onmiddellijk sluiten zij [b dan bij de overigen aan. de hond bewijst trouwe diensten ca het den viervoeters wel aan hun tapenverstand te brengen, dat zij met ken achterblijven. In Drente komt het nog voor, dat do ?der een lange kous breit. Dat is een schilderachtig gezicht: zoo'n sen aap in die mooie natuur, soms midden de beide of bij een hunnebed, in gezet- tap van zijn schapen en zijn hond- pok in andere landen worden de schapen) al is dit dan ook sora9 op andere re dan bij ons andaag wil ik jullie daar eens van ver- len. n het Zuiden van Frankrijk, tusschen de ier de Garonne en het bergland der reneeën, strekt zich een groote, dorre kte uit, die de Landes heet. Ik geloof, jullie er niet graag zouden willen nen. Ik ook niet, hoorl Het is er erg stonig en er groeit niet veel meer dan grof soort gras, heide en hier en da-ar e struiken en denneboomen. Alleen in nabijheid der dorpen zijn eenigc be- iwde velden. laar wonen menschep en dus ook meis- en jongens en ik denk, dat die het er it kunnen uithouden en er ook wel pfe- zullen hebben op hun tijd. k weet niet, of het nu nog zoo is, want ben zelf nooit in die streek geweest, tór ik heb wel eens gelezen, dat een jongen in de Landes een eigenaardig leven leidt. Eiken morgen, zoodra het licht wordt-, klimt- hij op zijn hooge stelten, die hij aan zijn beencn vastmaakt. In de rechterhand neemt hij een nog langeren stok met een knop cn in de linker houdt hij zijn hoorn. .Waarom V' hoor ik jullie al vragen. Wel, hij is schaapherder en trekt er met zijn kudde op uit. Die stelten heeft hij noodig, omdat de streek erg zandig en weinig begaanbaar is. Bovendien kan hij zijn kudde dan goed overzien. Als de jeugdige schaapherder moe wordt, steekt hij zijn langen stok in den grond, steunt er op en rust zoodoende op een «oort van driepoot uit Zoo kan hij kousen breien of allerlei houtfiguren met zijn zak mes snijden. Zoodra er esn schaapje mocht afdwalen, blaast hij op zijn hoorn en de viervoeter komt onmiddellijk op het sein aanloopen. Ik wil dit stukje niet besluiten, vótr er nog iets aan toe te voegen over de Chi- neezen en hun ganzen, maar eerst zullen wc het even over ganzenhoeders in het algemeen hebben. Ik geloof niet, dat wij in ons land nog ganzenhoedera of -hoedster* hebben en die slechts uit de sprookjes kennen. Als ik ganzen gezien hob, was dit altijd óf op eer boerderij, 6f in een weiland, maar ik heb e.T nooit een hoeder of hoedster bij aan getroffen. In China en wellicht ook in andere landen bestaan ze echter nog wel. Nu weten jullie allemaal, dat in China niet alleen de menschen zelf, maar boven dien veel dingen heel anders zijn dan bij ons. Denk alleen maar een9 aan kleeder- draeht en haargroei. Doch ook in hun zeden en gewoonten zijn de menschen er ver schillend van ons. Wij zijn misschien spoedig geneigd, ze ,,gek" te vinden, maar dat is toch eigenlijk dom, want die gewoonten en gebruiken, welke ons zoo vreemd voorkomen, worden door hen als heel gewoon beschouwd, ter wijl zij waarschijnlijk wel eens zullen den ken, dat wij, Europeanen, er al heel zonder linge manieren ophouden, ,,'s Lands wijs, 'e lands eer 1" zegt het spreekwoord dan ook en het is wel eens aardig van zoo'n heel ander land en zijn gebruiken wat meer te hooren. Zoo hebben de Chineezen een manier van ganzen hoeden, die onze bewondering op wekt. De ganzenhoeder drijft zijn ganzen in een kudde vóór zich uit door de straten en verkoopt ze op die «manier aan de lief hebbers WanneeT nu zoo'n gansje het in haar bol haalt, op haar ééntje een eindje te gaan wandelen, hoeft de ganzenhoeder maar zqn stok met een haak uit te steken, den haak ora den nek der gans te slaan en de voortvluchtige veel sneller terug te halen dan zij er van door is gegaan. Dikwijls maakt de ganzenhoeder nog oen ander gebruik van zijn stofc Het gebeurt n.l. maar al te vaak, dat hij moe wordt en een grooten, gemakkelijken steen zoekt om uit te rusten en een dutje te doen. Soms blijft hij geruimen tijd slapen. Dan worden de gansjes ongedurig en gaan stil letjes aan den wandel. Wanneer dit ge beurt, houdt de Chineesche ganzenhoeder er een bijzondere manier op na om zijn gansjes te tellen. Weet je, hoe hij dat doet Eerst zoekt hij een muur in de buurt en dan leidt hjj zjjn kudde daarheen. Nu legt hij zijn stok langs den muur, echter op zoo'n afstand daarvan, dat er juist een gans tusschen den muur en den stok door kan loopen. Hij drijft nu de kakelende gansjes langs dit paadje. Eén voor één loopen ze dus achter elkaar en dit is niet moeilijk, want de ganzen volgen net als de schapen steeds hun aanvoerder. Zoo kan de Chinee>che ganzenhoeder dus gemakkelijk tellen, of er geen van zijn ganzen ontbreekt. In sommige deelen van China leert de ganzenhoedeer zijn kudde bjj hem te komen, zoodra hij fluit. Nauwelijks hooren de gan zen dit, of z\j komen er al kakelende aan gewaggeld, som3 zelfs aangefladderd, en verzamelen zich om hun hoeder, juist als schapen om den herder doen. ZoodTa zjj er allen zjjn, steekt de ganzen hoeder zijn hand in een zakje of mandje en strooit een handvol graankorrels in het rond, die zij gretig oppikken. Is het dus wonder, dat zij het fluitsein gauw kennen? Wie komt er nu niet vlug aangeloopen, als hij weet wat lekkers te zullen krijgen? Of zouden de kinderen dat misschien niet doen? I

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1930 | | pagina 13