DE PRINSES OP DEN BOOM dat het je spijt," zei zijn moeder na een kort, doch ernstig gesprek. George hield zijn hoofd wat opzij en scheen na te denken. ,,Ikke weet niet zeker, of 'l mij spijt," zei hij eindelijk. „Jaantje was heel stout! Als ze mij niet zoo stijf had vastgehouden, had ik Jaap na kunnen loopen. Ik ik weet eigenlijk niet zeker, of 'tmij spijt van Jaantje." „Dan zal Móeder je alleen laten, tot het je spijt. Arme Jaantje! Ze is altijd zoo lief voor George, ze houdt zooveel van hem en hij heeft haar geslagen!" „Met het spijt me. Moeder." riep liet jongetje pu, getroffen door de woorden van zijn moeder en hij ging onmiddellijk naar Jaantje toe. Even later kwam hij met een stralend gezichtje terug. ,,lk denk niet, dat ze het weer zal doen, Moeder," zei hij. „Ze heeft ook spijt en nou ds alles heclemaal goed!" George mocht nu weer naar beneden en mevrouw Swaters ging naar Hanna om de bekentenis van haar dochtertje aan te hoo- ren. Het meisje verbloemde haar ongehoor zaamheid niet. doch het was de predikants vrouw niet mogelijk hoos op haar te zijn; ze had zichzelve al genoeg gestraft! Wat Jaap betrof, hij moest met de afre kening wachten, tot dominee Swaters weer thuis zou zijn. Dit gebeurde eerder dan verwacht werd. want dien avond stapte de predikant tol aller verbazing de kamer binnen. (Wordt vervolgd). o De jongen slak de haren in zijn zak, be dankte den beer en zwierf weer drie dagen door het bosch. Daar kwam hij een leeuw tegen, en toen de jongen van angst in een boom wou klimmen, riep het wilde hier hem toe: „Doe dat maar niet. blijf beneden, ik zal je niets doen!" „Dat is wat anders," zei de jongen en toen vertelde hij den leeuw, waarom hij zoo door het bosch rondzwierf. „Dan be'n je er dicht bij," antwoordde de leeuw. „Een goed uur hieT vandaan, zit de prinses in het jagershuis. Ga er maar naar 4oe, en wanneer je in levensgevaar komt en me noodig hebt, hier heb je drie bosjes haren van me, wrijf die dan lusschen je vingers, dan kom ik je uit elk gevaar red den." Daarmee gaf hij den jongen de drie bosjes haren en draafde verder het bosch in. De jongen echter liep flink door om het jagers huis vlug te bereiken. Met duurde dan ook niet lang, of hij zag Jict door de boomen heen ,en even later had hij de deur open gestoolen, stond in de kamer en zag de prinses voor zich slaan. „Jongen, waar kom jij vandaan?" riep ze verbaasd. „Waar ik vandaan kom?" ant woordde de jongen, „denk je dat ik alleen daar boven blijf en jou bij dien boozen loo- venaar laat? Maar geef me nou eerst eens gauw wat te eten en dan gaan we er van door naar je vader." „Och. m'n jongen", zei de prinses ver drietig, „dat gaat zoo maar niet. De oude jager, die me bewaakt, is wel den heelen dag in het bosch, maar hij heeft een schim mel op drie poolen in den stal, en die weet alles en vertelt het hem dadelijk als we ge vlucht zijn En als hij dat weet, haalt hij ons vlug genoeg in". De jongen echter trok zich daar weinig van aan. at en dronk, en toen hij verzadigd was, nam hij de prinses bij de hand en liep met haar weg uit het jagershuis. Toen ze een eindje weg waren, schreeuwde de driebecnige schimmel in den stal moord en brand, en hield niet op. lot de oude jager kwam en vroeg wat hem scheelde. „Iemand heeft de prinses gestolen", riep de schimmel. „Zijn ze al ver weg?" vroeg de jager. „Ver nog niet", antwoordde de schimmel, „ga maar op m'n rug zitten dan haal je ze gauw genoeg in". Toen de jager de prinses en den jongen in het oog kreeg, riep hij boos: „Waarom heb je mij mijn prinses gestolen?" „Waarom heb jij ze mij ontstolen?" gaf de jongen uit dagend ten antwoord. „O, ben jij het", zei de oude jager, „-nu, dan zal ik het je voor ditmaal vergeven omdat je toen medelijden had en me te drinken gegeven hebt Maar waag het niet nog eens om me mijn prinses weg te halen, want dan zal deze driebeenige schimmel je moeten vertrappen. En dan kom je er niet levend af". Toen nam hij den jongen de prinses af, zette haar voor zich op 't zadel en reed met haar naar het jagershuis terug. De jongen echter sloop hun voorzichtig na, en toen de oude loovenaar weer naar het bosch gegaan was, ging hij opnieuw het huis binnen en zei legen de prinses: „Hoor eens, ik red je loch! AI9 ik maar zoo'n schimmel had als de oude toovenaar. Ik zal onder het bed kruipen, en dan vraag jü hem, wan- ne'er je naar bed gegaan bent, hoe hij aan dien schimmel op drie poolen gekomen is". Dat vond de prinses best, en de jongen kroop onder het bed. en wachtte tot het avond werd en de jp.ger thuiskwam. „Vadertje", zei de prinses vertrouwelijk, toen de toovenaar naar bed gegaan was, en ze krauwelde hem zachtjes tusschen zijn ruige haren, „vadertje, hoe ben je toch aan dien driebeenigen schimmel gekomen? Dat is een heerlijk paard, het is verstandiger dan een mensch en het loopt sneller dan de wind" „Dat zal ik je vertellen, mijn dochtertje" zei de oude jager, en lachte over heel zijn Icelijke gezicht, want hij vond hel krauwe- len pleizierig. .die schimmel 'heb ik in drie dagen verworven". „Kan iedereen dan zoo'n paard verdie nen?" vroeg de prinses. „Zeker", antwoordde de jager, wanneer hii verstandig is, lukt hem dal wel. Een uurtje hier van daan woont een boerin en dat is een booze heks. Ze heeft de mooiste paarden uit den omtrek, en wie in staat is hare veulens drie dagen lang te hoeden, mag tot belooning het beste paard uit den stal uitzoeken; vroeger gaf ze nog twaalf lammeren op den koop toe, maar mij heeft ze die niet gegeyen. En zoo kwam het. dat de twaalf wolven, die in het bosch wonen, op me af kwamen, toen ik met mijn schim mel wegreed en omdat ik geen lammeren had om ze voor te werpen, snelden ze mijn schimmel achterna, en voor ik over de gren9 wa9, waar zij niet over mogen, hadden ze hem den rechtervoet afgebelep, en sindsdien heeft hij er maar drie. „En als iemand die veulens niet hoeden kan?" vroeg de prinses. „Met zoo een loopt het slecht af", ant woordde de oude jager. „De heks, slaat hem het hoofd af. en er zijn veel zoo aan hun eind gekomen". Nu wist de jongen genoeg; de prinses vroeg dan ook niet meer, en ze sliepen alle drie tot 's morgens toe. Den volgenden morgen, toen de jager weer naar het bosch was gegaan, kroop de jon gen onder het bed uit. at en dronk met de prinses en ging daarna op weg naar de hoeve van de heks. waarover de jager des nachts gesproken had Het duurde dan ook niet lang, of hij zag het huis voor zich, en toen hij bij de poort was, kwam de heks hem ook al tegemoet en zei„Wat moet je hier V' „Uw veulens hoeden", antwoordde de jongen. „Goed" zei de heks, „ik zal je in dienst nemen, en als je met de paarden eiken avond pre cies om acht uur binnen bent, mag j*» na drie dagen het paard, dat je in mijn 6tal het best aanstaat, hebben. Dat is dan je loon. Maar kom je later thuis, dan loopt het slecht met je af. „Best", zei de jongen, „maar het loon is mij te gering. Ik wil be halve het paard nog 12 lammeren op den koop toe." „Dat heb ik vroeger gedaan", zei de heks, „maar de tijden zijn slechter geworden, en twaalf lammeren kunnen er niet meer ai." Toen de heks zag, dat hij op zijn stuk bleef slaan, bromde ze: „Toe dan maar, hij krijgt ze toch evenmin als het paard." Maar hardop zei ze- „Afgesproken, twaalf lamme ren krijg je ook." En morgen vroeg breng je mijn drie veulens naar de wei." En zoo deed de jongen. Nog voor de zon '8 morgens opkwam, sprong hij op den rug van het sterkste veulen en reed naar de weide. Het duurde precies een half uur, voor hij er was. „Om half acht moet je weer op breken," dacht hij bij zich zelf; daarna liet hij de veulens grazen en ging achter een sleedoornboschje liggen om al het lekkers op te eten, dat de oude heks hem in mand gepakt had. Daar was wittebrood en gebraden vleesch en worst, maar lekkerste was een halve flesch brandei Toen hij die aan de lippen gezet ha< de eerste slok door zijn keelgat gegleden vond hij het zoo heerlijk, dat hij dron); dronk, tot hij alles op had. In de brai wijn had de oude heks echter een sli drank gerlaan. Zoo kwam het, dat hij in diepen slaap viel.. Toen hij eindelijk weer wakker was, w hij zich de oogen en keek om zich heen. daar was van de drie veulens niets mei zien, ze waren wcggeloopen. En hij kla: en jammerde en sloeg zich met de hand het hoofd. Eindelijk herinnerde hij zich wolf: „Als je in nood bent. moet je de bosjes haar tusschen de vingers wriji heeft hij gezegd," en meteen haalde haren van den wolf uit zijn zak en w ze tusschen zijn vingers. Dadelijk slonc wolf naast hem en zei: „Wat is er. jon kan ik je helpen?" „Ach, mijn veulens weggeloopen." jammerde de jongen, „en je me niet helpt, beste wolf. dan slaa oude heks me vanavond mijn hoofd af! „Ze zijn al tien mijlen ver," zei de „ga'gauw op mijn rug zitten, en wannee ze ingehaald heb en hen voorgekomen moet je met de drie toornen, die je in hand hebt, drie kruizen voor hen slaan; moeten ze blijven staan, of ze aan grond vastgegroeid waren." Toen klom de jongen op den rug van wolf, en die liep zoo hard. dal den jon de haren om het hoofd wapperden, en duurde ook niet lang. of de wolf had voorsprong op de veulens, de jongen s met de toornen driemaal een kruis, cd konden niet voor- of achteruit „Nu mot met hen naar huis rijden." zei de -wolf, komt er nog net op tijd" Dat liet de jongen zich geen tweern zeggen, hij klom op den rug van hel slt ste veulen, draafde met hen naar de w terug en kwam daar nog vóór zeven aan Hij liet de dieren een poosje uitbla en grazen, en ging om half acht met naar huis, waar hij op tijd aankwam De oude heks sperde de oogen wijd 0 toen ze den jongen met de veulens op zag aankomen Maar ze bedwong zich hem vriendelijk de hand. en zei: „Je een flinke jongen, je bevalt me bracht ze hem in de kamer en gaf eten en drinken. Maar lerwiil hij at. lie! naar de stal en bewerkte de veulens de bezemsteel ..Kon je dan niet weglooi ongehoorzame dieren." riep ze hoos. zijn tien mijlen geloopen." riepen de v lens, „maar hij kwam ons op een wolf terna gereden en heeft ons weer tcru bracht." „Een wolf." zei de heks ver* derd, „dat is vreemd Dan moeten we krachtiger middel gebruiken." En den genden morgen gaf ze den jongen de fli voor driekwart met brandewijn gevuld op weg. Die smaakte hem weer zoo hec en deed hem weer zoo goed, dat hij weer in één teug leegdronk. Toen rolde om, sliep in onder het sleedoornboschje verroerde zich niet. Toen hij eindelijk ker werd. merkte hij wel. dal de midda lang voorbij was. en ook ditmaal was zijn veulens niets meer te zien Maar bedacht hij zich nu niet. „Gisteren heef wolf je geholpen, vandaag moet de bee uit den nood redden," dacht hij, en w de berenharen tusschen zijn vingers. Di lijk stond de beer ook al voor hem en ze „Wat scheelt er aan, mijn jongen, en wa mee kan ik je helpen?" „Help me m'n lens terughalen." antwoordde de jongen zijn al twintig mijlen weg", sprak de b< „maar spring vlug op m'n rug, dan zul we ze inhalen." Dit deed de jongen, en de beer liep, de haren van zijn berijder in de lucht v perden, en hij hield niet eerder op, voor de veulens voorgekomen was. Daarop s! de jongen met de drie toornen de kruizen, toen ze stilstonden, sprong hij op het e< veulen en reed zoo vlug mogelijk naar wei terug. Maar hoezeer hij de veulens liet draven, hij was niet voor half acht op weide terug, zoodat hij dadelijk verder roe rijden, om nog op tijd bij de heks te te zijn. (Slot volgt

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1930 | | pagina 12