ARTISNIEUWS.
OPLOSSINGEN.
RAADSELS.
n.
as
DE MALEISCHE BEERTJES,
DOOR G. J. VISSER.
Wie van jullie zou wel eeii9 willen spe
len met een Malcischen beer?
Ik kan me best begrijpen, dat er niemand
zijn vinger opsteekt. Zoo'n Teddybeertje,
broertje, ja, daarvoor ben je te groot. Maar
voor een Maleischen beer gevoel je jezelf,
ook zonder dat je mij kent. rijkelijk klein.
Dat komt doordat je. wanneer er over een
beer gesproken wordt dadelijk denk! aan
een IJsbcer. die wel eens een Hollandschen
matroos het hoofd afgebelen heeft, of aan
den Russischen bruinen beer. die ook zijn
man 9laat, of aan den Grizly of grijzen beer,
het gevaarlijkste roofdier van de wouden
der Vereenigd#» staten
Maar als je mij zag (ik ben zoo'n Ma-
leisch beurtje), dan zou je zeggen: „Als
jc me verzekert dat je niet bijt of krabt,
wil ik het wel eens met je probecren."
Die verzekering kan ik je echter niet
geven, want ik ben, van huis uit, een beetju
humeurig En dat je bang bent voor krab
ben en bijten, bewijst me dat je goed naar
mijn lange nagels gekeken hebt, vooral aan
mijn voorpooten, en ook naar mijn gebit,
dat eveneens uitstekend in orde is.
Toch zijn mijn nagels niet zoo gevaar
lijk als die van een panier bijv Dat komt,
doordat hij ze kan intrekken, evenals een
kat daardoor' blijven ze altijd scherp. Wij
kunnen dal niet: onze nagels zijn altijd
onbedekt, en daardoor zijn ze een beetje
stomper
Mijn grootte zou je geen vrees aanjagen.
Ik word niet langer dan 1 M 20 c.M.. dus
dat is niet zoo erg Als er een ijsbeer of
een bruine beer op mij afkwam, zou ik
ook niet weten waar ik mij bergen moest,
behalve wanneer er boomen in de nabij
heid waren want al kan de bruine beer
ook wel klimmen, daarin zijn wij. Maleische
boren, toch al onze familieleden de baas.
De naam Maleische beer doel je natuur
lijk aan Oost-Tndië denken, want daar wo
nen de Malriers Ja. dat is ook onze ge
boortegrond. Ik kom van Sumatra, een van
de groote Soenda-eilanden.
De inboorlingen hebben mij gevangen
met sterke netlen. Zij waren boos op mij,
omdat ik veel schade aangericht had. in
een koffienlantage Toen ze mij hadden, rie
pen ze: ..Hoeral Hij is geheel onbeschadigdI"
Tk dacht: .0 wee' Nu zullen ze mij naar
Europa sturen, om mij op de kermissen en
jaarmarkten lo laten kijken tegen een dub
bel tie entréel"
Maar dat is me verbazend meegevallen.
Ik ben wel naar Europa gestuurd maar
ik heb nooit dienst behoeven te doen als
kermisgast
De- overtocht ging goed. Ik zat wel in een
kooi- van ijzer met dilo tralies, maar er
werd goed voor mij gezorgd Ik wa3 geld
waard, moet je denken: anders zouden ze
df* reis- en verblijfkosten niet voor mij
overgehad hebben
Eén keer dacht ik dat het mis zou loo-
pen met de goede behandeling.
Een net gekleed jongetje, een zoontje van
een der passagiers, had mij al dikwijls
geplaagd, door mii met een 9tokje te porren,
dat hij tusschen de tralies doorstak Ik
had nooit iets terug gedaan en nu dacht
hij. dat hij alles kon doen Op een keer
slak hij zijn hand door de tralies heen en
trok mij aan mijn haar Hap! deed ik en
hoewel het gestamp van de machine veel
leven maakte zijn geschreeuw klonk er
zoo krachtig boven uit dat ik hem van
schrik losliet
Het verdere deel der reis heb ik hem met
een verbonden hand zien loopen en ik
kreeg dien d?g geen middageten-, ik waj
v blij dat ik er zoo afkwam, want al was
ik in rr.jn recht de menschcn spreken
elkaa/ altijd voor
In Amsterdam word ik direct naar Artis
gebracht
't Verschil tusschen dien fraaien tuin en
het dek van het schip was zóó groot, dat ik,
toen ik het hek binnenreed, dacht: „Pre
cies Sumatra!"
Nu, daar mankeerde nog wet wal aan,
maar 't viel toch erg mee.
Jullie denkt natuurlijk: „Arm beertjei
Nu werd je veroordeeld tot eenzame opslui
ting in een rondom gesloten ijzeren tralie-
kooi! Vier passen naar voren en vier pas
sen opzij halt! verder kun je niet komen 1"
Dat zal jc meevallen, zooals het ook mij
deed.
Nadat ik verscheidene andere dieren ge
passeerd was, waarvan enkele mij niet
geheel onbekend waren, werd er halt ge
houden. Sterke mannen tilden mij met
kooi en al van den wagen en droegen mij
door een openstaand hek in mijn verblijf.
De mannen verdwenen, het hek ging dicht
en do valdeur van mijn kooi werd openge
trokken. Ik stapte naar builen. Wat waren
mijn pooten stijf!
Wat was dAll Was ik vrij gelaten? Ik
stond op een rotsachtige vlakte met hoog
ten en laagten en een paar boomen. Die
boomen waren wel dood, maar 't waren
toch boomen. Ik keek naar het dak boven
mijn hoofd dat was er niet! Ik had de
vrije lucht boven mc en daar stond de zon,
die mij vlak in mijn gezicht scheen, zoodat
ik in 't felle licht met de oogen stond to
knipperen.
Ik liep een eindje over hel (errein, geen
vier passen, maar zeker wol lien, toen zag
ik een smal waler en aan den overkant, ja,
een hooge. oogenschijnlijk ijzeren wand.
Daar zou ik nooit overheen kunnen komen.
Dat water en dio wand liepen langs het
heelo rotsplateau. Ik was dus niet heele-
maal vrij, maar ik mocht toch over en tus
schen die kunstmatige rotsen loopen en ik
kon in die boomen klimmen zooveel als
ik wou Maar helaas ik was alleen!
Daar hoor ik achter mij een zacht ge
brom. Ik krik om. Door eern deurtje iu een
huis, dat ik nog niet gezien had, komen
achter elkaar twee, drie, vier, ja, ik telde
wel zeven andere Maleische beertjes naar
buiten!
Dat was me een ontmoeting! Ze waren
even verbaasd als ik en besnuffelden me
aan alle kanten. Die knapen woonden hier
zeker al lang en ze hadden zóóveel van de
wereld gezien, dat ze al heel gauw van hun
verbazing bekomen waren, en mij alleen
lieten staan.
En ziet! Twee van mijn nieuwe kornuiten
rolden al stoeiend over elkaar heen. Een paar
anderen' sprongen pardoes in de ondiepe
ringvaart en speelden daar krijgertje. Eén
ging op zjjn achterpooten staan en keek
den tuin in. Dan liep er nog één snuffelend
tusschen de rotsen door en de zevende klom
boven in den hoogsten boom, die zeker wel
vijf meter hoog was.
Wat een heerlijke aanblik voor mij, die
meer dan een maand lang in hot halfdon
ker opgesloten had gezetenI Ik rekte mij uit,
klom op een rots en ging daar ook op de
achlcrpooten slaan ora den omtrek te ver
kennen.
Daar kwamen verscheidene kinderen en
ook volwassenen achter het lage hekwerk,
dat langs den buitenkant van onze gracht
liep.
„Kijk eens! Een nieuw beertje!" riepen
ze en meteen hoorde ik tik! tik! tik! naast
mij't was een hagel van apennooljes,
koekjes en biscuitjes, zóó lekker als ik nog
nooit geproefd hadl
Mijn kameraads werden ook goed be
dacht en we grabbelden om het hardst.
Daar zag ik door de deur van het huis,
dal ons nachtverblijf was, een anderen,
beer naar buiten komen, veel grooter dan
wij 't Was zoowaar een lippenbecrl
Ik werd een beetje bang Die knaap is
veel sterker dan een Maleisch beertje! 't Is
waar: hij is ook pikzwart evenals wij en
hij heeft ook een hoefijzervormige, geel
witte vlek onder aan zijn keel maar hij
ziet er zoo woest uit. doordat zijn haren
zoo lang zijn. Hij komt uit Britsch-Indiö en
daar heelt hij een heel slechten naam door
zijn kwaadaardigheid Hij grijpt alles aan,
niet alleen menschen en vee. maar in zijn
woede pakt hij zelfs een olifant aan, wat
hem echter gewoonlijk het leven kost
Toen de anderen zagen, dat ik hem uit
den weg bleef, riepen ze- „Wees maar niet
bang voor opa! Hij doet je nietst" En ze
gingen met hem sollen atsof hij een ran
de onzen was Ze beten hem in zijn ooren,
trokken hem aan zijn haar en jaagden hem
het waler in. Hij liet ze stil begaan; hij
dacht zeker: „Als ik niet wat toegeef, heli
ik met die acht snaken hier geen leven"
Zoo ging het mij, toen ik pas hier kwam
Nu gevoel ik mij hier geheel op mijn ge
mak. Ik heb één Septembermaand meege
maakt. Dan is het verbazend druk in Artis,
doordat de Amsterdammers in die maanc
voor een kwartje toegang hebben Dat is on
ze beste maand. We worden dan bewon
derd. geprezen, gevleid en gevoerd
Ons vel zit ons heel ruim om het lijf. maai
legon het eind van die maand was het wer
kei ijk bijna te nauw. 't Was jammer, da
wc hier geen weegtoestel hadden, anden
zou je eens wat gezien hebben!
Nu zijn we weer in ons gewone doon
Als je soms eens naar ons komt kijken, breng
dan wat klontjes suiker voor ons mee.Voo
drie klontjes blijf ik vijf minuten op miji
achterpooten slaan.
OPLOSSINGEN PRIJSRAADSEL
EER KLEINEREN.
Olifant, tijgor, drommedari-, kameel, fat.
ter, eekhoorn, ijsbeer, konijn, zebra, mar
mot, adelaar, leeuwerik, ekster, roodbor-tje,
zwaluw, lijster, tortelduif, ooievaar, kal
koen, kievit.
Kabeljauw, tarbot, spiering, goudvischjp
paling, haring1.
RAADSELS VOOR ALLEN OM UIT TE
KIEZEN, DE GROOTEREN 4,
DE KLEINEREN 3.
I.
Ingezonden door N. N.
Wat geldt wel op do 2e plaats en vet
liest al haar waarde op de le plaats?
Ingezonden door M. D.
Mijn le vind je aan een visch, mjji
le en 2e te zamen een lichaamsdeel, mijl
3e meermalen op het hoofd, mijn gehet
in een naaidoos.
IU.
Ingezonden door Anje de Gelder.
Op een 1, 2, 3 zat een 3, 2, 1, die ee
vogeltje 2, I
IV.
Ingezonden door Wiliy de N'eys.
Een boom van 12 letters.
12, 2, 3, 4 is op een 3chip, 3, 4, 5, li
is een deel van een boom.
1, 5, 3, 4, 8, 6 zijn in een huis, 7,
3 is een kleedingstuk, 9, 10, 1 een vier
voetig dier, 12, 10, 11, 1 een dorp iu Ne
derland, 1, 5, 6, 4 dient tot versiering vat
kleeren ena.
9, 2, 6, 1 kan men op zitten.
V.
Ingezonden door Gretha Lamme.
Waarom gaat men, als men zich bekijkt'
wil, voor den spiegel staan?
VI.
Ingez. door Jan en Eempien Wassend'
Mijn geheel is een plaatsje in het noot
den van ons land, van het eerste ma3«
men turf, het tweede houdt het water ttgei
VII.
Ingezonden door Conny Sinner.
Met g ben ik een kuil, met k een dit
met leen dun stuk hout, met m. lig 1
voor do deur, mot n ben ik niet droog.
VIII.
Ingez. door Fred, Joh. en Hendrik MuJ®
Welke bal rolt altijd maar door, is to»
fa rust?