POESEN SPROOKJE.
ras eens een poes, een arme. doch
-lijke poes, die nooit iets wegnam,
en vischje, en die daarom niets an
ten had dan de muisjes en de rat
zij zelf ving. Met die muisjes en
loedde zij ook haar vier kleine katjes
irrae poes woonde ook niet in een
rant waar zij kwam. verjoeg men
d ook haar vier katjes. Dit kwam
en, omdat de arme poes geen mooi,
elletje had en heelemaal geen staart,
haar vier katjes waren leelijk en
alle vier waren gebrekkig. Twee
iltijd op drie pootjes en waren dus
en de twee andere hielden hun
66 scheef gedraaid, dat zij wel hun
]g konden zien. doch niet den weg,
r hen lag, omdat zij dien pas zagen
laar al voorbij waren. Ja 't waren
r erg gebrekkige katjes. Maar toch
zij gelukkig en tevreden met moe-
s in een oude hut. die nog maar
slroodak en drie muren had Die
id in een bosch, dicht bij den tuin-
ie evenals het bosch bij een prachtig
steel behoorde.
roonden in dat groote kasteel ook
esen, die beiden heel mooi waren,
poes, die een prachtig wit velletje
il lange, zachte haren had. heette
en de andere poes. die git-zwart
wier velletje er juist zoo uitzag
ïzend, zwart fluweel, heette Noi-
Qi was ook de liefste poes, die men
ir kon voorstellen. Altijd zat ze bij
nnig weer in één der boomen, die
ren den kastcelmuur uitstaken. En
eitje was bang voor Angréni, omdat
ooit ving.
inders dan Angréni was Noirette.
neeslaJ boven op den steenen muur
nen en te blazen tegen alle dieren,
ig. En als soms een aardig vogeltje
haar kwam, werd het door Noirette
i en opgegeten. Op een dag, toen
weer boven op den muur zat en
lief vinkje loerde, kwam de arme
1oc5 met haar vier gebrekkige kal-
bij. Zoodra Noirette de ongelukkige
had gezien, riep ze spottend tot
„O, kijk toch eens, wat komt daar
jk troepje katten aanl Die groote
it heelemaal geen staartl En die
ue katjes hebben alle vier een ge-
at een gekke poesenfamilie is dat
auw. miauw, wat een raar troepje
Is ik een mensch was en kon lachen
e gekke dieren eens fijn uitlachen!"
Noirette," begon daarop Angréni,
ijk van je, met die arme katjes en
der te spotten! Zij kunnen het toch
en, dat ze zoo leelijk en gebrekkig
begrijp je dan niet, dat je die arm*
1 erg bedroefd maakt, door haar
9 (e bespotten?"
foirette, boos over Angréni's woor-
i legen haar en ging daarna voort
gespot.
ie moeder Poes, die duidelijk alles,
olie van haar en van haar viei
cide, kon verstaan, was daaroer
bedroefd, en om de booze Noirette
i. hoeveel ze van haar gebrekkige
3 hield, begon ze met hen één
te likken, juist alsof zc daarmee
[gen: ..Zie je wel. hoe lief ik mijn
brekkige katjes heb?"
soodra Noirette dit zag, begon ze
met de diertjes te spotten; zij riep
moeder Poes: „Miauw, miauw, al
n geeft je toch niets, poes-zonder-
'aar worden je leeiijke kindertjes
Ije mooier vanl"
dat gespot kon de lieve Angréni
[er aanhooren. Miauwende sprong
in boom en liep naar bet kasteel,
ooeder Poes heel bedroefd door
wreede woorden, bracht haar vier
ar een plek. waar geen booze die-
in, die met hun gebreken zouden
ien wandelde nu moeder Poes
ag met haar vier kinderen, en wel-
1 ze toen niet meer aan de booze
van Noirette.
>p een dag, toen het bijna herfst
orden, wandelde zij heel toevallig
Als het windje brengt de boodschap,
Dat de bloemen bloeien gaan,
Kijk ik in mijn kleine tuintje,
Of er sneeuwklokjes al staan.
Kleine klokjes beng'len vr ooi ijk,
Luiden blij het voorjaar in...
Nog is 't winter; van de lente
Is dit echteT een begin.
En de lieve, teere klokjes
Wekken crocusjes nu gauw,
Gele, witte, paarse bloemen
Zijn 't, die 'k in mijn tuin aanschouw.
Lente, lente, alom lente
Met nieuw leven in 't verschiet.
Beter, trouwer lenteboden
Dan de bloemen zijn er niet!
'k Wil mijn tuintje goe-d verzorgen,
Toonen, dat ik 't lied versta,
Dat de voorjaarsbloemen zingen:
Neem de schoffel en de spa!
Ga aan 't werk! Wie zaait zal oogsten!
Steek de handen uit de mouw!
Arbeid ijv'rig in uw tuintje,
Want het voorjaar komt nu gauw!
weer langs den muur van het kasteel
waarop ook nu weer Noirette zat Doch ze
zat daar nu niet alleen, want naast haar
zal een klein zwart katje Op het oogenblik,
dat moeder Poes den muur naderde, zag ze
het kleine katje hinkende op drie pootjes,
en het zwarte kopje heelemaal verdraaid,
naar Noirette hinken. Ze zag toen ook, dat
het kleine katje heelemaal geen staart had.
En toen nu Noirette het katje begon te lik
ken en daarbij heel droef miauwde,en
daarna moeder Poes achter den muur het
spottende gemiauw van eenige andere kat
ten hoorde, sprak ze lot haar vier kinderen,
die nu al wat grooter waren* „Luister eens,
kindertjes, daar op dien muur zit een mooie
poes. een heel deftige poes, die op een
groot kasteel woont
„Ja. moeder, we zien haar wel," zeiden
de twee katjes, die op drie pootjes hinkten.
„Kent u die poes. moeder?" „Niet zoo heel
goed," antwoordde moeder Poes. „Maar
eens heeft die poes gespot met jullie gebre
ken. En ach nu zit ze daar zelf met een
katje, dal nog veel gebrekkiger is. want het
heeft een scheef kopje, hinkt op drie poot
jes en heeft geen staart Wat zal die trot-
sche poes daar verdrietig over zijn. Want
zij houdt veel van baar kind. Kijkt maar,
eens, hoe droef ze bet kopjes geeft en zijn
velletje likt.
Ach, en als ze nu ons ziet voorbijgaan,
zal zc nog veel bedroefder worden. Ze zal
dan denken dat haar katje zoo gebrekkig
werd. omdat zij jullie eens heeft bespot. En
bedroefder dan ze nu is. mag ze niet worden
kinderen
..Laten we dan vlug teruggaan, moeder,"
stelde een der katjes voor,
„Neen. dat gaat niet meer," sprak moeder
Poes. „Ze heeft ons al zien aankomen, 't Is
dus beter, dat we haar rustig voorbijloopen
en juist doen, alsof we haar en haar katje
niet op den muur zien Kom. doet daarom
eens alle vier je best. te loopen, alsof er
geen enkel gebrek is, dat je hindert, 't Is
maar heel even, totdat we haar voorbij zijn!
Kom Ronron en Grijsje, probeert nu eens
even op alle vier je pootjes te loopen; en
jij, Cypertje, en Zwartkopje, draait allebei
de kopjes wal om. zoodat jullie niet achter
doch vóór je kijkt! Dit zal wel niet erg ge
makkelijk gaan, maar doet heel even je
best er voor.. Komt, kindertjes, doet nu
eens alle vier even je best. je gebrek vooi
die zwarte poes te verbergen."
Even goedhartig als hun moeder, pro
beerden de vier katjes te doen. alsof ze
geen enkel gebrek hadden
Ronron en Grijsje liepen, hoewel het hun
zeer moeilijk viel. keurig op alle vier hun
pootjes En Cypertje en Zwartkopje hadden
hun scheeve kopjes zóó mooi omgedraaid,
dat beiden verheugd miauwden: „O nu
kunnen wij den weg zien. die vóór ons ligt,
en de boomen
Zoo liep toen moeder Poos met haar vier
katjes voorbij de plek. waar. boven op den
muur, Noirette met haar gebrekkig katje
zat, en toen hoorde moeder Poes haar tot
het diertje miauwen* „O. wat ben ik toch
blij, nu ik zie. dat die vier katjes van de
arme Poes-zonder-staart niet meer gebrek-
lag zijn! Nu zullen jouw gebreken, zoodra
je wat grooter bent geworden, óók wel weer
verdwijnen, mijn lief katje! Ja. dan zul jij
ook niet meer op drie pootjes voorthinken!
Dan zal ook je kopje weer recht op jo
halsje zitten! Ja. dan krijg je misschien ook
een mooien langen staart'"
Terwijl Noirette zoo tot haar katje sprak,
liep moeder Poes met haar vier katjes vei-
der. en nauwelijks waren zij voorbij den
muur, of zij sprak weer tot haar viertal-:
Jullie hebt je best gedaan, mijn lieve kin
deren! Ge hebt keurig je gebreken verborgen
gehouden 1 Doet nu maar weer heel ge
woon!"
Maar hoe groot was haar verbazing, en
vooral haar vreugde, zoodra moeder Poe*
bemerkte, dat haar vier katjes juist zoo
bleven voortgaan, als op het oogenblik toen
ze voorbij Noirette en haar katje wandel
den Want Ronron en Grijsje liepen keurig
op alle vier pootjes verder en zeiden dat
ze op vier pootjes veel gemakkelijker kon
den loopen dan op drie En Cypertje. zoowel
als Zwartkopje, sponnen luid van vreugde,
omdat ze allebei hun kopjes niet meer kon
den omdraaien, en nu voortaan heel den
weg konden overzien en niet meer hun eigen
rug
„Zoo werden moeder Poes en haar vier
katjes beloond, voor hun vriendelijkheid en
medelijden met een poes. die hen een9
had bespotzegt het sprookje.
Doch dit vertelt ons niet. of Noirelte's
katje later een katje zonder gebreken word.
TANTE JOH.