HANS EN DE KABOUTER.
OOM'S VERJAARDAG.
HOOGE SCHOENEN.
scheidde de beide vechtersbazen van elkaar
en zei:
„Wat is dat voor dwaasheid? Dominee
Swaters zal vreeeelijk kwaad zijn. Ne-
derhage, je moest je schamen! En jij, Jaap,
je zult er de eerste week ontoonbaar uit
zien!"
Nederhage Bchaamde zich nu werkelijk
en na enkele woorden lieten de jongens
zich overhalen, elkaar de hand te schud
den. Daarna bracht Wolters den gewonden
held naar huis om zich wat op te knappen.
Dominee Swaters vond het heel onaan
genaam, dat er in zijn groot, dooh ordelijk
en rustig gezin plotseling gevochten werd
en zijn vrouw had veel werk met het uit-
wisschen der uiterlijke sporen van de vecht
partij.
De vijandelijkheden werden echter vanaf
dien dag niet herhaald en het scheen, of de
beide jongens nu zij 't eens uitgevoch
ten hadden elkander beter verdragen
konden. Maar Jaap kwam weldra tot de
ontdekking, dat Rob zich óf te groot voor
hem voelde, óf te lui was om mee tc doen
aan de ondeugende streken, die hem maa?
nl te dikwijls invielen en hij bemoeide zien
weer uitsluitend met Hanna, zooals hij in
de eerste dagen vaD zijn verblijf in de
partorie gedaan had.
(Wordt vervolgd).
Met vlugge trippelpasjes
Komt kleine Tom er aan.
JVaar zou hij zoo parmantig
Alleen toch henen gaan
In d' ééne hand wat bloemen,
In d' and're een cadeau.
Dat hij zelf uit zijn spaarpot
Gekocht heeft voor Oom Jo.
Want Oom is heden jarig.
O, jongens, wat een feest 1
'k Geloofnog nooit is Tommy
Zoo vrees'lijk blij geweest 1
Hij zal een versj' opzeggen;
Moes maakte het voor Oom.
Tom kende 't op zijn duimpje
Vannacht nog in zijn droom.
Maar... als hij 't op moet zeggen,
Raakt Tommy in de war.
De eerste regel gaat nog,
Maar dan... nee., 't is te bar!...
Hij kan 't niet meer bedenken,
En plots 6nikt Tommy luid:
Het vers is heusch zoo mooi, Oom,
Maar., 't is nog lang niet uit!
Oom zet Tom op zijn knieën
En fluistert in zijn oor:
De rest zal 'k er bij denken.
Dat kan ik wat goed, hoor!
Tom is nu weer getroost en
Geeft Oom dan zijn cadeau.
Een vloeiboek! zegt hij plots'ling.
'k Wensch u geluk, Oom Jo!
Wat ben ik in mijn nopjes,
Dat u vandaag verjaart!
Voor 't vloeiboek heb ik zelf heusch
Al weken lang gespaard.
De bloemen uit ons tuintje
Mocht 'k voor u plukken, Oom!
Torn babbelt voort Verdwenen
Is plots'ling alle schroom.
En nu wordt 't mooie versje
Vlot opgezegd door hom.
De groote menschen luist'ren
Dan naar de kinderstem.
Oom Jo bedankt zijn neefje.
Zegt: Tom mijn lieve vent,
Ik vind, dat jij je Oompje
wel vrees'lijk erg verwent!
Tom kijkt nu even ernstig
En fluistert in Oom's oor:
Nee, OomOm te verkennen,
D a a r z ij n de k i n d'r e n voor!
CARLA HOOG.
Hansokindje zat le spelen
Met zijn speelgoed op den grond.
Eerst keek Han9 een boek met plaatjes,
Die hij o, zoo aardig vond.
Toen het bock was uitgelezen,
Keek ons Hansje eens in 't rond.
Plots zag hij z'n zwarte poesje,
Dat daar in een hoekje stond.
Wacht! nu zou Ilans een9 gaan kijken,
Waarmee zoo een pluche kal
Toch wel opgevuld zou wezen,
Wat of in zijn buikje zat!
In een wip had kleine Hansje
't Kopje van de poes er af
Maar, o wee, waf toen gebeurde,
Toen kreeg kleine' Hans zijn straf!
Want daar vóór hem stond een ventje
Met een groote puntmuts op.
Van den 9chrik zat Hansje roerloos
In z'n hand de katlekopl
,,To, je moet je hooge schoenen maar
aandoen, want je andere moeten naar den
schoenmaker," zei Moeder, terwijl zij de
kapotte schoenen vaü onderen bekeek.
„Jakkes, hooge schoenen, dat staat hot
zoo gek. Ik kan die lage nog best aan. 't
Regent toch niet," mopperde To.
„Neen kind. dat gaat niet. Vandaag
komt trouwens Üe schoenmaker. Trek je
hooge maar aan."
„Bah, die hooge en dan met lichte kou
sen! 't Staat meer dan gek."
„Doe daü een paar zwarte kousen aan",
stelde Moeder goedig voor.
„O, zwart kousen vind ik afschuwelijk!"
zeurde To, terwijl ze een vies gezicht trok.
Nu werd Moeder boos.
„Geen praatjes verder! Jij trekt de hooge
schoenen aan."
En al zette To ook nog zoo'n leelijk ge
zicht, ze moest de hooge schoenen aan. Niet
één dag, maar wel vier dagen. En ze was
dolblij, toen de schoenmaker haar lage
schoentjes weer thuis bracht.
O, die To was zoo graag netjes! En nu
had ze haar zinnen gezet op een paar
bruine schoentjes met spekzolen. Zooveel
meisjes op school hadden ze. En ze liepen
zoo lekker zacht. O. dolgraag wou ze zulke
schoenen hebben. Maar ze begreep heel
best, dat ze er niet om hoefde te vragen,
Zeg eens, Hans! zei ö'e kat;
Wat is dèt voor malligheid?
Zóó raak jij je mooie1 speelgoed
In een oogenblikje kwijt!
Denk je, dat je arme poesje
- Dat nu aardig van je vindt?
Kijk het maar eens treurig kijkei
't VinjJt je vast een heel stou
kim
Hansje keek nu (heusch beteuterd
Naar den armen kattekop.
Toe kabouter, wil je helpen?
Samen zeilen we 'm er opl -
Dat is goed, zei de kabouter,
'k He]p je noc voor dezen kee:
Maar je moet me vast beloven:
Doe die dingen nimmer weer!
Rfl
zoolang ze twee paar schoenen had.
ze maar met goed fatsoen van die v
lende hooge rijglaarzen af! Maar vers
deed zij ze niet. Want ze had ze haast
aan. Zelfs als 't stortregende, deed i
nog niet aan, tenzij Moeder ze bij
bracht.
To had een zusje, dat ruim een jaar
ger was. Ze heette Mies en was groot
haar leeftijd
Nu wilde het geval, dat To er juis
stond, toen de schoenmaker beweerde
Mi esje schoenen niet meer gemaakt
den worden
„Dat valt me tegen", zei Moeder,
zc aan heeft, moeten ook gauw mee.'
„Dan zal ze nieuwe moeten hebben"
perde de man.
„Daar zal ik eerst nog eens over
ken," antwoordde Moeder en ging
binnen.
„Mies kan best mijn hooge scho
aan," stelde To voor. „Die passen
vast".
„Daar zeg je zoo iets", zei Moe.
draagt ze toch haast nooit. Ze staan
maar nutteloos."
Dus kreeg Mies tot To's groote vre
de hooge schoenen. En Mies, die er
zoo over tobde, hoe ze er uitzag, rees
ken morgen dapper de rijglaarzen aar
had er veel plezier van, want het was
vember eD dag aan dag plaste de r<
neer.
Maar toen kwam December en juist