ZOEKPLAATJE
DE SCHAATSEl
Waar is het haasje?
Toen hjj echter zag, dat hij tegen een
jongen inplaats ran een man sprak, voegde
hij er nog aan toe:
„Maar laten ze dat tegenwoordig aan jon
gens over?" Is de overwegwaebter er niet?"
„Jawel, meneer", antwoordde Beri beleefd.
„Goossens is binnen, maar hij is ziek. Hij
ligt ten minste op den grond en is bewuste
loos P'
„Zoo, zooi Dat verandert de zaak! Laat
ik maar eerst eens naar hem kijken", zei
nu de automobilist, die een dokter nit den
omtrek bleek te zijn.
eert bracht hem naar het voorkamertje
en de dokter onderzocht den man, die nog
altiji bewusteloos was.
,.'k Geloof, dat het nogai meevalt", zei de
geneesheer na een poosje.
Juist sloeg Goossens de oogen op, keek
verbaasd om zich heen en vroeg:
„Wat is er gebeurd?"
„Op die vraag kan ik je antwoorden",
zei de dokter. „Je hebt een flauwte gehad,
haas .en de2ie kordate jongen had de tegen
woordigheid van geest om de boomen te
slniten. Als hjj dat niet gedaan had. zon ik
je waarschijnlijk niet hebben kunnen hel
pen en was er vermoedelijk een ernstig on
geluk gebeurd. Maar nu is alles best afge-
loopen. En ik geloof, dat je zelf ook weer
op je verbaal komt. Dit jongmensch en
ik zullen je in bed leggen en dan ga je
maar eens lekker slapen".
„En en de boomen dan?" vroeg Goos-
eens, ie nu weer hee'.emaal bij kennis was.
,,De avondsneltrein en de goederentrein zijn
nog met voorbjj en is de vrouw nog niet
thuis?"
„Nee, Goossens, Dora kan vanavond niet
meer thuis komen", antwoordde Bert nu,
,,Er is een wiel van haar wagentje afge-
iloopen en dat kan niet vóór morgenochtend
gemaakt worden. Ik kwam juist hier om je
dat te vertellen".
„Dat is ieelijker", zei de dokter hierop
tegen Bert. „Je hebt je heel kranig gedra
gen, maar je zult nu toch zeker wel naar
huis moeten
,,'t Hoeft niet!" antwoordde Bert, die
onmiddellijk begreep, wat hem te doeli
stond. „Als u bet even bij mij thuis zou
willen zeggen, kan ik best een paar dagen
blijven, 't Was toevallig juist algesproken,
dat ik hier de herfstvacanüe zou doorbren
gen. Alleen weet Moeder niet anders, of ik
kom vanavond op mijn fiets terug om mor
gei. met vrouw Goossens weer hierheen te
gaan. Eigenlijk had ik nu al thuis kunnsn
zijn".
„Maar dan komt de zaak in orde", zei
de dokter. „Zeg me maar, waar je wooot en
ik rjjd er onmiddellijk heen, om je Moeder
een en ander uit te leggen. Ik moet den
speorwegdokter toch ook kennis van dit ge
val geven".
Bert gaf nu zijn adres op, en de dokter
vertrok .Hij reed regelrecht naar mevrouw
Nieuwenhof en legde haar em Dora alles
duidelijk uit. Hij voegde er nog aan toe,
dat hij den toestand van Goossens volstrekt
niet ernstig inzag en Dora zich dus niet
ongerust behoefde te maken.
Dien nacht sliep Dora echter nagenoeg
niet. Den volgenden morgen keerde zij zoo
vroeg mogelijk het karretje was geluk
kig bijtijds gemaakt! naar haar buisje
terug. Zij had tranen in da oogen, toen hij
Bert voor al hetgeen hij gedaan had be
dankte. Als h ij er niet geweest was...
„Kom malligheid, Doori 'k Deed heusch
niets bijzoaders!" zei Bert en dat meende
hij werkelijk..
Hjj was dan ook hoogst verbaasd, toen de
dokter hiem in den loop van den middag
een mooi horloge kwam brengen, waarin de
datum die zoo noodlottig bad kunnen
zjjni gegraveerd was.
Bert was echt verrast en in de wolken
over het geschenk.
Dienzelfden dag nog kwam de spoorweg
dokter naar Goossens kijken en ook hij
vond diens toestand niet verontrustend, doch
schreef eenige rust voor.
Eert bleef nog eenige dagen bij zjjn
vrienden en toen hjj weg ging, was Goos
sens weer heelemaa! beter. Dora liet hem
echter nooit meer alleen uit angst, dat hij
opnieuw een flauwte zou krijgen. Zij ging
dus niet meer naar de markt, maar liet haar
boodschappen door den vrachtrijder halen.
Eö mevr. Nieuwenhof kwam zij ook niet
meer, doch Bert zocht haar en haar man
nog dikwijls in het kleine huisje aan de
spoorlijn op en was er altijd een welkome
£ast.
„Ga je niet rijden, Truus?''
„Neen Moes, vanmiddag niet"
„Maar, kind, 't is juist zu.k L
ïiiel zoo'n scherpe wind als gis;
begint het al zoo aardig te lejj
nu goed oefenen, 't Volgend j
misschien niet zooveel jjs. Zijn j
soms stuk?"
„O, neen, Moes".
„Heb je ergens pijn? Ben j
vailen?"
„Neen, Moes, heelemaal niet1,
„Maar waarom ga je dan i
vroeg Moeder nog verder.
„Och, ziet u. Aafje heeft g«
En nu is 't zoo saai voor haar,
heelen middag alleen is".
Aafje was Truusje's vriend:
gingen altjjd samen naar schoo.
middagen speelden ze gewoonlrl
„En wat gaan jullie nu dc
Moeder, die 't heel niet onplê
dat haar dochtertje haar e;g«
voor Aafje opofferde.
„Dat weet ik nog niet. Ik gal
geval afhalen".
Zoo deed Truus en even later
baar vriendinnetje op de stoer
Ja, Aafje ging mee. 't Zonnet}
vroolflk en ze zouden samen nasi
senrijden gaan kijken. Misschi
ergens ook nog wel een glijbs
zich op vermaken konden.
Wat was het druk op de gn
reden er een kennisjes! Truus k
weer ergen zin in rijden. Zou r
haar schaatsen gaan halen? A
immers naar krik en en wat c
ijs: Zou ze? Plotseling zag k
verder een jongetje eenzaam s
staan. Hij stond daar zoo zie!
straks Aafje ook staan. Of
hoi* gaan.
„Neen. ik doe het niet", be
Ze gaf Aafie een arm en san
verder. Hier en daar stond e
mceder aan den kant. om be;
hun kmd*ren te bewonderen!
meneer Kr** ook bun binrman.
„Dag meneer", rien Truu*.
„Dag Truus" zei hij» „moet
den*"'
„Neen meneer, vandaag niet
de TYuu* vroolük.
..Ma! kind, 't is nu juist zoo
Trnu* en Aaf li*nen door.
Kr** r"*p Truus t*mg
Tniu* ging. ,.Wat blieft u?"
„Waarom rbd i* niet?" vro*
„Och", dacht Tnn*, ,ik ka*
Kr es wel zeggen". En nu Aaf
doo^gelooDen wa*. zed ze
h**ft geen schaatsen ,en ande
alle*n".
„Geen schaatsen?" ze5 hij td<
heb jui«st een nam*, dat Jan te
kan ze g'*m*t krHge^".
Truu* kre*g een Veur van
„Aaf!" ri*T> ze, ..Vom eens
krrVt ook schaats*"!"
Aaf wist niet, wat ze hoorde
meneer Kres en Truus vrage:
„Zou je 't graag leeren?" r
„Nou", was alles, wat Aaf
„Ga dan maar mee", zei hr
Hij wooude vlak bij en kwaï
de schaatsen terug. Hiij bond
schaatsen onder en wees hei
ze doen moetst. Natuurlek hi
een beetje, maar ze moest t
mogelijk alleen probeeren.
„Ga ook je schaatsen 1w!en
voor. En dat deed Truus. Ze
onder en reed meest in de bc
di* dier. middag al aardig op
rankte.
Gelukkig bleef het nog een
ei/ de kindeken kregen heel ws
middag vrij om te rii'leu. En
afgeloopen wa*, kon Truus m*
dinnetje al prettig een baantje
J. H. BRINKGREV!
Q