70ste Jaargang
Donderdag 9 Januari 1930
dl.M4Bl>W«Mf=TO
DRIE-KONINGEN.
Ze stonden met zrjn vgven op het station
te waohten: Vader met Ggs, Con, Toos en
Jaapje. Ze gingen hun logé's van den trein
halen. Drie neven zouden tot 7 Januari bij
hen komen logeeren, omdat hun ouders een
buitenlandsche reis gingen maken. Wat zou
dat een pret geven: met z'n zevenen kinde
ren bjj elkaar.'
Juist reed de trein uit Leiden binnen. En
met gejuich werden de jongens ontvangen.
Onderweg naar huis maakten ze al aller
lei plannen, maar *t meest werd er toch ge
sproken over de vorst, 't Was mei Kerstmis
beginnen te vriezen en 't scheen te zullen
doorzetten. Huug, Toon en Sjef hadden ten
minste hun schaatsen maar meegebracht.
't Werd een echt gezellige Kerstvacantïe.
Ze deden veel aardige spelletjes met eikaar
en ai was er ook ai eens een enkelen keer
gekibbel, over het algemeen ging het rustig
toe.
Tegen Oudejaar was het ijs zóó, dat er
gereden kon worden en kregen de kinderen
vertol om op de sloot te gaan rijden. Die
stoot was dichtbij en het rjs was er ver
trouwd.
„Maar gaat nergens anders been, hoor
jongens", waarschuwde Vader, „ik zou voor
geen geld van de wereld willen, dat een
van de jongens van oom Hugo een ongeluk
kreeg".
Zoo trokken ze met z'n zevenen naar het
ijs. Ze hadden allemaal de schaatsen al
eens onder gehad, alleen Jaapje nog niet.
Die moest eerst nog eon beeitje door de
grootere jongens geholpen worden.
Neen, nu speelden ze niet meer in buis.
's Morgens en 's middags waren ze op liet
ijsbaantje, ze kwamen alleen thuis om te
eten, zelfs Jaapje was onvermoeid aan het
oefenen.
„Mogen we naar de Wetering, Vader
Troeg 's avonds Gijs. „Zooveel jongens rij
den er, en op het slootje is het zoo nauw".
„Neen", vei Vader, „blijven jullie maar
bier in de buurt Zaterdagmiddag en Zon
dag ga ik met jullie mee en dan gaan we
naar de fortgracht".
Een gejuich ging op. Vader ook mee op
do schaatseni Dat zou pas echt gezellig
wordeni
„Tante, gaat u ook mee Zaterdag?" vroeg
Huug.
„Neen, vent, ik kan niet. Zondag is het
Driekoningen en dan wilde ik de Drie
koningentaart bakken".
„Doet u er een boon in?" vroeg Toon.
„Natuurlijk", zei Toos gauw. „En wie de
boon in zijn stuk treft, is den boelen avond
koning en is dan ook de baas".
„0, eenig!" riepen de neven, „dat doen
wij thuis nooit".
Zoo hadden de kinderen dus heel wat pret
jes in 't zicht. Maar Gijs bedierf alias. Want
Vrgdagsmiddags reed bet erg vervelend
op het baantje, 't lag er vol met droge gras
sprietjes en als er zoo'n strootje onder je
schaats kwam, kon je haast niet verder.
Daarom s telde Gijs voor een ander stootje te I
gaan opzoeken.
Dat vond eerst wel eenigen tegenstand,
maar Gijs zei' „Kom. we blijven toch in de
buurt." En het resultaat was, dat ze met
z'n zevenen op zoek gingen. Na tien minuten
hadden ze een mooi slootje gevonden Daar
ging het rijden overheerlijk! Was Gijs nu
maar tevreden geweest! Doch t was nog
een breede dwarssloot. Daar leek het nog
fijner.
„Laten we ginds gaan", stelde Gijs voor
en de daad bij het woord voegend reed hij
er op Maar toen hij een eindje verder was.
klonk hef zoo vreemd hol onder het ijs.
Gauw stevende hij naar den kant en riep
den anderen hard toe: „Blijf daar! 't IJs
kraakt!"
Maar vóór Gijs den wal bereikte, zakte hij
tot z'n middel door het broze ijs heen. De
jongens bonden gauw de schaatsen af en
liepen over het weiland naar den drenke
ling Gelukkig kroop Gijs zelf a! tegen den
kant op. En nu ging het in een draf naar
huis.
Moeder schrok niet weinig, toen ze de
kinderen op zoo'n ongewoon uur hoorde
thuiskomen. En toen zij ze binnenliet, zag
ze dadelijk, wat er gebeurd was.
„Jullie bent niet op het 9lootje gebleven"
constateerde Moeder dadelijk. Gijs moest
droge kleeren aan en onmiddellijk met twee
warme kruiken in bed. De rest van het ge
zelschap moest voor straf dien dag thuis-
biijven en Gijs mocht vooreerst niet schaat
senrijden; de schaatsen werden weggesloten
Hij had niet alleen zichzelf, maar ook do
anderen in gevaar gebracht.
's Zaterdagsmiddags trok Vader met zes
kinderen naar de fortgracht en hoewel het
er prachtig ijs was, hadden ze er toch niet
zoo'n plezier, als ze gedacht hadden.
Gijs was gelukkig niet ziek geworden. Hij
mocht 's Zaterdags weer opslaan en het viel
hem niets mee, dat hij binnen moest blij
ven. Toch kwam het goed van pas, dat hij
thuis was. want Moeder, die den heelen
morgen al hoofdpijn gehad had, voelde zich
's middags zóó vervelend, dat ze naar bed
ging. Nu kon Gijs tenminste op de bel letten.
Toen het al donker was, kwam Vader pas
met het troepje terug Moeder was wat op
geknapt en weer opgestaan 't Was nu al
leen zoo jammer, dat moeder de taart niet
had kunnen bakken. Maar daar wist Vader
wel raad op en 's avonds kocht hij een flink
Driekoningengebak.
Den volgenden dag, 6 Januari, ging Vader
weer met de kinderen naar 't fort en moest
Gijs weer thuis blijven.
'9 Avonds om zeven kwam het drie
koningengebak op tafel en nu zou liet feest
beginnen. Vader had de kroon voor den dag
gehaald, die hij bij een vorige gelenheid
al eens gemaakt had, en die de koning straks
dragen moest.
„Hebben jullie in je maag nog een plaatsje
overgelaten?" vroeg Moeder, terwijl zo het
gebak in stukken sneed.
„Ja", werd er van alle kanten geroepen.
Én nu legde Moeder op ieder bord een
sluk. Toen allen bediend waren, mochten
ze beginnen. Ieder was vol verwachting, of
hij de boon zou hebben.
„Ik het> 'm", nep Sjef, terwijl hij triom
fantelijk de boon omhoog stak.
„Lang leve de Koning!" riep Gijs en
Vader zette Sjef de kroon op. Sjef moest
eens even in den spiegel kijken, hoe het
stond. „Net echt hè!" zei hij en ging met
plechtigheid weer temidden van zijn hove
lingen zitten.
„En wat heeft Uwe Majesteit te bevelen?"
vroeg Moeder.
„Dat we allen nog een stuk van dat heer-»
lijke gebak krijgen," beval de koning.
„Jij bent nog eens een goede koning,"
riep Jaap.
Moeder sneed nu het driekoningenbrood
verder en toen ieder zijn deel op zijn bordjo
had. was het gebak opgesneden ook Toen
konden ze allen weer aan het smullen gaan
„Ik heb ook een boonl" riep Huug op
eens, „kijk maar!"
Ja warempel, er zat nog oen boon in.
„Dat 's zeker een vergissing," zei Vader.
„En ik heb er ook één", riep Jaapje met
een kleur van blijdschap. „Ik heb een
zwarte."* --
Ja 't was inderdaad zoo. De andere boe
nen waren twee gepelde amandelen en dit
was een amandel nog in het bruine schil
letje.
Nu ging iedereen aan het zoeken, of hij
ook som9 nog een boon had. Maar niemand
vond er meer een. Drie lagen er op de tafei
en het bleven er drie.
„O. nu weet ik het op een9," zei Moeder,
terwijl ze op de drie boonen wees, „dat zijn
natuurlijk de drie koningen. Er kwamen
toch drie koningen uit het Oosten. Caspar,
Melchior en Balthasar En een van de drie
was zwart. Dat was. meen ik Melchior"
„Dan is Jaap de zwarte koning." riep Gijs
„En doen moet hij zwart gemaakt worden"
zei Toon, die er echt pret in had.
Vader maakte nu inderhaast van rood
karton nog twee kronen en die kregen
Huug en Jaap op Jaap werd bovena.-oir
met een verbrande kurk zwart gemaakt In-
tusschen had Moeder de tafel afgeruimd en
moesten de drie koningen naast elkaar zit
ten de zwarte in het midden.
De koningen stelden vast, welk spelletjes
er gespeeld moesten worden: ze gaven be
velen, dat er nog eens chocalademelk in
geschonken moest worden, of dat er met de
koekjes moest worden rondgegaan, 't Was
toch wel fijn, als je zoo alles zeggen mocht,
wat er gebeuren moest en dat je onderda
nen dat dan ook moesten doen „Oom is nu
ook een onderdaan" dacht Huug. Op eens
kreeg hij een inval Hij fluisterde wat met
d» twee andere koningen en toen stonden
ze alle drie op. Koning Huug nam het
woord:
„Beminde Onderdanen," begon hij „ik
heb U heden een gewichtig besluit van den
koningsraad mee te deelen. De koningen
hebben namelijk genade geschonken aan den
misdadiger Gijs, zoodat hij van neoen af
weer schaatsen mag rijden. Maar natuurlijk
alleen op vertrouwd ijs!"
„Lang leven de drie koningen!" riepen de
kinderen. En Vader en Moeder lachten,
„Die Huug!" zei Vader. u