BIJ JACOB SCHAAP:
OEN OUDSTEN KATWIJKER
Katwijk ais trekpleister
voor den vreemdeling.
Hij vertelt van strijd, storm en fjeluk.
Oud, heel oud worden de Katwijksche
visschers. Een sterk geslacht, van ouder tot
ouder opgevoed in de stalende zeelucht.
Sober waren deze menschen tijdens hun lang
en veelbewogen leven in de keus van hel
eten. Visch, aardappelen en gort, gedrenkt
in wat zout zeewater: dèt was 't menu op
hun wekenlange zeereizen. Zij hebben geen
kalkpreparaat noodig, zooals het moderne
geslacht, bij wien de wisseltanden al ge
plombeerd moeten worden I
Ais gebruinde Indianen loopen de 60-, 70-,
ja 80-jarigen in groepjes Iang9 „de Werft",
zooals ze den Boulevard noemen. Tabaks
pruimen puilen tusschen de dikwijls nog
gave gebitten. Ze keuvelen over vroegere
avonturen, spreken over de vischvangst,
turen naar hun onafscheidelijken vriend: de
zee, waarop rondgezwalkt werd van Ler
wick af lot Lowestoft toe.
In zon of regen, altijd slaan ze bij elkaar
en zijn voor een praatje te vinden Zijn reeds
volkomen vertrouwd geraakt met opgetogen
bewonderende uitroepen over hun geweldi
gen ouderdom en hun oergezond uiterlijk.
Ongecompliceerde naturen, bezield met een
rotsvast Godsvertrouwen, dat zich weerspie
gelt op 't verge noegd-tevreden, serene
gezicht.
In vroeger jaren trokken ze er zelfs op
60-jarigen leeftijd nog op uit. Nu zijn ze
meestal niet ouder dan 50 jaar, wanneer de
laatste zeereis voor den boeg staat en 't met
het rondzwalken dus gedaan is.
Sommigen hebben goed geboerd, maakten
een spaarduit en genieten daarenboven nog
van ouderdomsrente of reederspensioen.
Maar anderen ging het minder naar den
vleeze. Deze ploeteren nog tot 6 uur in den
avond, op het groote veld waar de netten
uitgestrekt liggen: zij boeten, tanen en repa-
reeren lot het einde hunner dagen
Ieder van hen kan U eindeloos vertellen,
van wat hij ver weg beleefde. Veel lief, maaT
ook veel leed
Een praatje te maken met een van deze
robuste cn praatgrage knapen, wier opge
wekte gemoedsrust men hen benijden kan,
schenkt een onuitsprekelijk genot.
Daar hebben we bijv. Jacob Schaap in
de wandeling Aam geheeten: hij is de oudste
Kalwijker, 89 jaar. Wij vonden hem op een
regenachtigen achternamiddag in zijn proper
kamertje van het liUipulterhuisje aan de
Baljuwstraat. Langs schemerende thee
lichtjes gingen wij, langs woninkjes, waaruit
ingetogen orgelspel opklonk en ook Jacob
vond ik bij zijn intiem waxinepitje, bij zijn
avondboterham, omringd door boeken de
Bijbel bovenopI
,,De oudste Katwijker!" Ge denkt wellicht
een gebogen grijsaard te zien, gebukt gaand
onder een last van jaren? Absoluut mis.
Jacob Schaap, na een leven van intensie-
ven arbeid, is recht van lijf en leden, begroet
U met de jovialiteit van een jongen man en
de glimlach van een ras-optimist. Uit zijn
kleine, vriendelijke oogjes tintelt een onge-
meene intelligentie, zijn geheugen loont zich
tijdens zijn eindelooze keuvelanjen wonder
baarlijk! Wanneer we zoo samen in dat
kleine hokje zitten, waar alles glimt en
blinkt, Jacob voor me in zijn ouderwelsche
en zelden'meer gedragen „keesjak" met de
lange overmouwen en zijn onafscheidelijk
zwarte petje op de grijze haren, voel ik me
onmiddellijk als een oud vriend van hem.
Op dit afgeschoten, eenzaam plekje, waar
alles nog met den diepsten eenvoud gelijk is,
achter het hermetisch gesloten groene luik,
waarlangs ook nu de stormwind giert, doet
't zeldzaam weldadig aan.
47 jaren zwalkte Jacob rond, 27 jaren
wandelde hij als „omroeper" door zijn ge
liefd dorp, dat hij ieder jaar zag groeien en
waar hij iedereen kende en een ieder hem
nog kent.
Als Jacob in zijn herinneringen gaat wroe
ten, kan hij den ganschen nacht wel door
praten. De antieke, statige klok tikt voort,
maar 't is hier, alsof de razende tijd een
oogenblik stil staat.
Zie je, zoo begint hij, als jongen van
12 jaar ging ik er al op uit. En van een
Engelsch maatje leerde ik zijn „opgeraapte
taal". Ik vroeg maar aldoor „What you call
that?" en zoo heb ik veel geleerd. Je mot
in het leven altijd „oplet geven", dan weet
je al heel gauw hoe met de octant en al die
andere zaken om te gaan. Dat doen ze tegen
woordig veel te weinig meer. Laatst kwam
er nog een zeekapitein van de school uit
Haarlem, waar ze alles theoretisch leeren,
op me af.
„Man", zei ik, ze motten de zee op, dat
je de jongens niks practisch leert, valt me
niet van je meel
IV* jaar ben ik school gegaan en heb
T zelfde geleerd, waarover ze nu 7 of 8 jaar
doen. 10 jaar was ik knecht, toen zelfs
„schipper" en kende m'n zaakjes. Waartoe
al dat leeren op school tegenwoordig
noodig is?
Mot je hooren, hoe ik getrouwd ben. Eerst
verdiende ik 37l/a cent in de week, een Me
rendeels „van een daalder". Later 6 gulden
in de zeven dagen, van „vergaren" kwam
dus niet veel. Ik heb dan ook eerst drie en
een half jaar „gevreeën".
Maar toen was er eens een goede vangst
en most 't er maar van komen Wij allen
och, je sleept bij zoo'n gelegenheid altijd
een boel menschen met je mee, in de „koes"
of „bak" naar Katwijk-Binnen toe. Maar nog
dienzelfden dag ging het alweer de zee op en
de vrouw bleef achter. En nu zit ik na ai
die jaren hier nog; tien kinderen hebben we
gehad en zijn er toch gekomen 1
„Stormen heb ik meegemaakt 1 Ja zeker.
Maar God heeft ons er altijd doorgeholpen.
Ik herinner me nog dat geval bij de Doggers-
bank. 't Was 's morgens 10 uur en kostelijk
weer. Ik was beneden „de schaiterij" aan
't halen. Plotseling klinkt er een stem, waar
vandaan, dat weet ik niet: „God zorgt, als
't leed genaakt". En ik antwoord: „Och
Heere, wist ik of 't van U was". „Merk op
mijn ziel, wat antwoord God U geeft" hoor
ik weer duidelijk.
Tegen mijn maats heb ik niks gezegd. Ze
zouden maar zorgeloos zijn geworden.
't Wordt dan avond We zitten met z'n
allen in de kajuit. Een van ons roept „Men
schen, hoor 't er eens stormen".
Ik denk, daar heb je 't all Een N.N.W.
wind steekt op. Zoo een ais die van 1860 heb
ik nooit meer meegemaakt. De golven ston
den steil en we zagen hoog tot ze op. Gebeukt
en geslagen werden we. En angst dat we
hadden: Meneer, 't geloof is zwak. Aan een
touw hield ik me vast en zong een „versje"
(psalm). De golven donderden rondom als
een onweer. Maar we zijn er goed doorge
komen: God hééft gezorgd! We zeilen den
volgenden morgen, als de zee kalm is, langs
een „spokje" van 8 Engelsche visschers-
booten: geen levende ziel aan boordt Twee
bommen liggen onderste boven: stil, alles
dood en weg. Miaar wij waren gered."
Nog een ander grapje? Vooruit dan maar.
Driemaal ben ik in Engela.no naar de kerk
geweest. Ik zat 's Zondags op een bom een
psalm te lezen, maar zeg aan de maats: nou
ga ik aan wal, de kerk in.
Spreek met een meneer, zeker de koster.
Die geeft me „vrijdom" op een bank met
springveeren, die mee rijzen als je opstaat.
Een deftige dame naast me kijkt schuin na
me, alsof ze kiespijn heeft.. Je begrijpt, ik zat
daar zoo maar in m'n dagelijksche werk-
pakkie. Ze schuift terug. Ik denk: Je doet
me niks, ik heb 't gevraagd! Daar komt een
andere dame in een schitterend witzijden
japon an en komt aan m'n anderen kant
zitten. Nou schuif ik terug. „AH right, sit
down", zegt ze Die vond 't bèstl
De andere maal hebben we met z'n allen
in de kerk Hollandsche „versjes" gezongen,
zoomaar zonder orgel. De dominé had 't goed
gevonden. Doodstil hebben die Engelschen
geluisterd en heel wat handen hebben de
onze na afloop geschild. Ze tracteeiden ons
nog op een fijn maal. ook!
De derde keer ging ik in m'n centje boven
zitten. Er liep daar iemand rond met
„kaekies". Wat beteekent d&t nu? Ik peins:
als de anderen er drie of vier nemen, doe ik
't ook. Ze namen er allen maar twee, dus ik
kon daar niet boven gaan. Jammer. Met
twee kaekies in m'n hand liep ik toen de
kerk uit. Wat 't beduiddde? Zeker een soort
„Avondmaal", maar de wijn was er niet bij!
Schaap vertelt al maar door. Dan opeens
een doffe plof bij de deur. Hal roept hij,
mensch. daar heb je 't Leidsch Dagblad.
Even kijken hoeveel bladen we vandaag
hebben. Vier? Gisteren waren 't er maar drie
en Zaterdag zes. Schaap leest trouw z'n
courant en blijkbaar hoe!
Met de courant stijf in de hand laat hij
me uit door het smalle gangetje en belicht
in het voorbijgaan nog even met zijn olie
lampje zijn koperen, blinkenden „klink",
symbool van zijn jarenlang werkzaam leven.
Helaas: een portret van hem kunnen wij
U niet toonen. Zijn veertien jaar geleden
gestorven vrouw heeft zich ook nooit laten
kieken en dusnee meneer, je begrijpt,
dit gaat heusch niet 1" Schaap is een trouwe
kerel.
„Maar kom gauw weer eens een praatje
maken
Tot een volgend maal dus, beste Schaap l
Jij kunt nog wel een boek vol vertellen. Een
boek, dat nooit vervelen zal, al praat je
door totdat je honderd bent!
Op elk uur van den dag valt
er wat te genieten.
Meer en meer krijgt Katwijk een groote
reputatie als badplaats. Het is begrijpelijk,
dat de nijvere bevolking voor haar ijver
staat zij bekend! nu de visscherij niet
meer aan zoovelen werk verschaft, het op
een andere boeg gegooid heeft.
Het talrijke bezoek der badgasten zorgt
gelukkig voor een groote bren van inkom
sten, die in het afgeloopen seizoen op drie
kwart miH-ioen gulden werd geschat! Men
is er dan ook op uit den vreemdeling in elk
opzicht tijdens zijn verblijf genot te schen
ken. Wij behoeven hier niet over de ta1-
looze voordeelen van een badplaats uit te
wijden, men weet wat het trio licht, zee en
zonneschijn voor den mensch beteekent
Modern in den zin der luxe-badplaatsen
is Katwijk niet, maai dat ligt ook geenszins
in de bedoeling.
Ondanks de prachtig breede Boulevard,
die van de Uitwatering loopt tot aan het
Zeehospitium en ruim een kilometer lang
is, ondanks de vele andere verbeteringen,
die in de laatste jaren tot stand kwamen,
blijft op deze badplaats het stempel van den
eenvoud sterk gedrukt. Eenvoud is 't ken
merk van 't ware en ook van den visscher-
De 5000 badgasten, w. o. de vele Duit-
schers wel allereerst opvallen, en de in het
afgeloopen seizoen op ongeveer 150.000 ge
schatte „dagjesmenschen", die van de hier
opmerkelijk gezonde zeelucht komen genie
ten, behooren niet tot hen, wien de thé-
dansant, de Jazz-Band of de velerlei andere
mondaine uitgangen nauw in het hart be
sloten liggen. Zij komen in de eerste plaats
voor de zee en voor de rust, zij wenschen
zich niet elk uur van den toch reeds kotten
en kombaren dag in een opvallei
schoon toilet te steken, zich te storten 1
de maalstroom van merkwaardige of
zweependen genietingen, waarmee
menig andere badplaats uitbundige reclarr
maakt.
Neen Katwijk wordt bezocht door u.
ware ,vacanlie"-gangers. de eerlijke rusJ
zoekers: zij komen er vandaan, gebruind
gesterkt. wecT volkomen „fit" voor
nieuw inspannend werkjaar.
Wie een tijdlang een echt natuurlevei
wil leiden, van genoeglijkheid en hui
selijkheid, genieten wil van het prachtie
duinuitzicht of dolen in de geurend!
flora, ongesloord zich over wenscht te gered
aan een zalig niets doen, die gaat Vaai
Katwijk en komt er nimmer bedrogen va-
daan
Voor den schilder of elkeen, wieni
oog gevoelig is voor de natuur, valt er od
elk uur van den dag wat te genieten.
De zee, zij is reeds voldoende bezongen!
Daarbij biedt het rustieke dorp nog zoovet
schoone plekjes. Zelf9 tot in de klems!
achtersteegjes valt een rijkdom va
decoratieve ©n artistieke hoekjes op te meJ
ken.
Het is daar alles nog als in den oudeil
tijd: de moeder in haaT typisch en karakl
tcristiek costuum, do doodbidder in hef
zwart met hoogen hoed, een dartel groepjJ
klompenkinderen en uit het lilliputter!
raampje kijkt een visscher neer op ail hef
bontbeweeglijk leven in het nauwl
straatje, waar slechts een donzige kanarie]
piet voor de eendge muziek zorg draagt.
De Boulevardgeen aaneenschakeling
van trotsche hotelpaleizen of café-terrassen,
waar men zich aan lucullus-maaltijden eri
schier onbetaalbare „apéritifs" te goed doet]
Zeker, alles staat er wat schots en scheeL
door een, de hotels zijn voor moderniseerinJ
vatbaar, er zit geen stijl in deze huizenrij!
maar toch bezit zij een gansch apart cachet
dat voor zeer velen een groote bekorinj
heeft.
Geen wonder is het dus, dat KatwijlJ
ieder en zomer weer trekt en vele gasten
regelmatig terug komen. Zij leven met dj
dorpelingen mee, zij kennen hen van
er heerscht hier tusschen den vreemdelinj
en den inboorling een vertrouwelijkheid, dia
haast op geen andere seizoenplaats denk|
baar is.
Katwijk wordt in den laatslen lijd welj
haast te klein al haar bezoekers te ontval
gen. Dengeen, die de energie en de durf bezit
hier een groot, modern Badhotel te stichten]
is succes gegarandeerd 1
Voor dit welvarende dorp schijnt zeke^
nog een scliitterende toekomst weggelegd!
Juist omdat 't zulk een speciale en rustig
plaats in de rij onzer vacantie-ooiden in-J
neemt!
klaargemaakt. Hierop werd een zware ti-os
gestoken ,,en zoodoende kwamen wij aan
,,de kant, maar door de hulpzaame hand
,,van de Katwijkers, zoo zijnne we Behoude
,,binne ge Koome dus die rijs is weer vol
„Bracht."
De vijfde reis was weer met de „Kinder
dijk", nu onder kapitein Verdoes, ook een
Katwijker.
Het gaat dan van „rotterdam naar siels
daar Kooien gelaaden voor Zinkepoer (Sin
gapore) in engels indieje. De uitreis ging
voorspoedig en men was spoedig gelost.
Doch toen begon het tegen te loopen. De
„Kinderdijk" moest een tijdje worden op
gelegd omdat er „niets te doen" was. Je
kon daar wel vracht krijgen maar twintig
gulden het last en dat was wel wat weinig.
Dan maar liever wat gewacht."
Doch daar komt op een oogenblik het
bericht: „U kunt rijst laden voor Batavia."
Dat gedaan en te Batavia leeg gekomen
waarna er weer een vracht rijst te halen
was te Rangoon voor Amsterdam.
Van Batavia werd in ballast naar de
Groote Oost vertrokken welke reis veertig
dagen duurde.
Wat duidelijk de vooruitgang in snelheid
van het vervoer doet uitkomen is het feit
dat Willem veertig dagen er over deed om
met de „Kinderdijk" van Batavia naar de
rijsthaven Rangoon te zeilen. Met een
stoomschip van tegenwoordig kan dit tra
ject toch zeker in vijf dagen worden afge
legd. En met het modernste vervoermiddel
de vliegmachine doet men het in één dag!
Willem zal deze reis wel gemaakt hebben
in den wintertijd met vaste Noordwesten
winden. In deze streken heerschen n.l. de
moesons met het ééne halfjaar standvastige
Noordwesten- en het andere halfjaar stand
vastige Zuidwesten-winden. Wanneer wij
nu weten, dat de koersen van Batavia naar
Rangoon van Noord- tot Noordwest zijn,
dan wordt het begrijpelijk dat er met een
zeilschip slechts ongeveer 40 mijl per et
maal afgelegd kon worden wegens den
voortdurenden tegenwind.
Met een zeilschip kon onder gunstige
omstandigheden ook nog wel iets ge
presteerd worden. De clipper „Speculator"
groot 747 ton, gebouwd in 1864 te Yarmouth
waarvan een gedeelte van het journaal is
bewaard gebleven, liep den len December
1864 op een reis van Yarmouth naar Mon
tevideo (in 45 dagen) 226 mijl per etmaal,
alle zedlen bij zettende. Eh op de volgende
reis van Montevideo naar Ceylon (in 56
dagen) met gereefde marszeilen zelfs eens
291 mijlen per etmaal. Tal van stoomsche
pen halen tegenwoordig de 10 mijl per uur
niet en loopen dus minder dan 240 mijl per
etmaal.
Het clipperschip „Lightning", toen het
grootste schip der wereld, liep zijn eerste
reis onder commando van den befaamden
capt. Forbes in één etmaal 436 mijlen. Dit
was in 1854 en pas 30 jaar later werd deze
snelheid voor het eerst door een stoomer
bereikt.
De „James Baines", eveneens een clipper
heeft in 1856 gedurende één uur 21 mijl ge-
loopen. Dit is volgens ir. Karl Radunz in
zijn „Hunderd Jahre Dampfschiffahrt" de
grootste snelheid die ooit door een zeilschip
is bereikt.
Hel verkeer over zee van alle tyden heeft
de volkeren dichter bjj elkaar gebracht en
het gevoel van het van elkander afhanke
lijk zijn, versterkt. Vooral de tegenwoordige
schepen maken het reizen tot eem genot
en het zal niet meer kunnen worden ontkend,
dat het snellere verkeer de volken ook gees
telijk dichter bij elkander heeft gebracht.
Do pioniers der groote snelheden hadden
dit doel nu direct niet. Wij konden onlangs
lezen dat de „Mendora" een voor de Ar-
gentijnsche regeering in Engeland gebouwde
klutser kruiser 40 mijl per uur loopt
en het snelste schip van de wereld is. De
Italiaansche regeering liet 3 kruisers met
37 myls vaart de Atlantische Oceaan over
steken. De snelste passagierschepen loopen
minstens nog 10 mijl per uur minder.
Nadat de „Kinderdijk" eindelijk op de
rivier Irdwadi waaraan Rangoon ligt is aan
gekomen, en Van de Plas en zjjn medeopva
renden er „ter plaasse de Ballast hebben
uit ge gooit", wordt de ryst geladen. Dat
ging toen in dien tijd reeds gauw, zegt Wil
lem, maar toch ziet hij nog kans om de wal
op te gaan om alles eens goed te bekijken
en nog opgetogen over al het schoons, laat
hij er op volgen; „maar het was de moeite
waard om alles te bedien". Waarschijnlijk is
Willem daar ook onder de bekoring geweest
van de prachtige tempels met vergulde daken
die reeds op grooten afstand zulk een schitte
rende aanblik bieden. Nadat met schip en
lading alles weer zeewaardig is gemaakt,
wordt de Kinderdijk uitgeklaard, zeilt de
rivier af en komt in volle zee.
Als er eindelijk veertig dagen verloopen
zijn, komt er een eiland in 't zicht. Wjj had
den een mooie bries en het eiland kwam
„vliegens op". Spoedig zeilden wg het open,
d.w.z. h^t bleken twee eilanden te z\jn,
waar tu sshem de zee zichtbaar werd. Het was
avond en mooi weer toen wjj er tusschen
vaarden. Zoowat halverwege wordt het in
eens bladstil.
„Ik stong zelf an liet roer en het schip
draaide als oen tol in de ronde, want er liep
een harde stroom tusschen die ijlanden. We
waren dicht aan de klippen. Toen was goe
den raad duur. De kapitein wist er niets
anders op dan te verordineren van „anker
klaar maken" en ketting aan dek. Het eiland
werd door rovers bewoond, door menschen-
eters, dus zag het er slecht voor de opva
renden van dfe „Kinderdijk" uit. Maar ge
lukkig komt er een briesje uit het land.
„Dat heeft ons behoud geweest, zegt. Wil
lem, anders hadden ze ons daar opgegeten.
Zulke omstandigheden heb ik meegemaakt".
De naam van de eilanden wordt niet
vermeld, vermoedelijk beboerende tot de
Maskareemen. Het was zeker in dien tijd niet
raadzaam het op een ontmoeting met de be
woners van de onbekende gebieden rond
Afrika te laten aankomen! Het. is trouwens
nog slechts enkele jaren geleden, dat de
kustbewoners de vuurtorens, die de Itali
aansche regeering bij Kaap Guardefui liet
bouwen, weer even hard afbraken als üeze
gebouwd waren. Immers, door die vuurto
rens zouden er geen schepen meer stranden
en viel er niets meer te plunderen. Tegen- j
woordig zijn de vuurtorens daar omgeven i
dooi een vervaarlijk uitziende prikkeldraad-
versperring.
De reis wordt voortgezet, doch we zijn
nog op geen stukken na behouden binnen.
Er kan nog van alles gebeuren. Zoo komen
we op de hoogte van de Wester eilanden (de
bij den zeeman algemeen bekende naam
voor de Azoren). Het was in den nacht van
Zaterdag op Zondag en we zeilden met een
goeje wind.
Daar worden we om 12 uren uitgepord.
Er scheen een orkaan los te zullen breken.
De kapitein was nog in zijn hut, maar
schreeuwde, dat er klein zeil gemaakt moest
worden. Terwijl we in de aardedonker in de
mast de zeilen dichtbonden, was het al
stormweer geworden. Er woeien reeds zeilen
kapot.
We liepen nog met den wind van achteren
in. Doch de kapitein, aan dek gekomen, ver
ordineert: „BijdraaienI" Maar daaT haalt het
schip over dat het heclemaal onder water
gaat. Ik was bij de fokkemast; ik greep het
want; ik vloog het want in lot aan de eerste
ra. Daar zat ik nog in het water. Als ik dat
mondeling moet vertellen wat mij dien
nacht is overkomen, dan staat het huilen mij
nader dan het lachen. Ailes vloog de lucht
in. Geen stukje doek bleef er aan de raas,
niettegenstaande de zeilen haast allen
nieuw waren. Het schip dat leek wel een
werak te zijn, zegt Willem, we lagen voor
top en takel in de zee. Gelukkig werd nie
mand van onze inkompazie (equipage)
vermist
„Gelukkig de Goede God had nog geen Be-
ïïagen in ons anders had ik dit niet kunnen
scbrijfen, want wij waare toch niet beter als
onze Buurman die ver moedelijk een halfe
mijl van ons was die het niet (meer) heeft
kunne vertelle. Zoo gaat het nu met de zee
man zoo ziet zijn schip de lucht dan weer
de af grond nadere hun hart geeft zucht op
zucht hun Bloed verstijft in de Aadere".
Na deze lyrische ontboezeming diient nog
een enkel woord ter opheldering van „de
buurman" waarover Van der Plas het heeft,
gegeven. Hieronder verstaat men bij de zee
vaart een schip, dat, in dezelfde richting
varende,, een langen lijd in de nabijheid
blijft en dus dezelfde weersomstandigheden
meemaakt als het eigen schip.
Zaterdags en ook nog tijdens den storm
Zondagsnachts, had men van de „Kinder
dijk" een schip genaamd „De IJzeTe Amster
dammer" goed kunnen waarnemen. Dit
kwam ook van Rangoon evenals de „Kinder
dijk" en was eveneens met rijst geladen. Na
den storm heeft men echter „De IJzere Am
sterdammer" niet meer gezien en later op
den dag dreven de volkskisten langs de „Kin
derdijk" Iedere opvarende had toen n.l. nog
een kist waarin de uitrusting werd geborgen.
De „Kinderdijk" zette haar reis voort.
Echter „driemaal is scheepsrecht" zegt
men aan boord en nog een emotievol evene
ment zou moeten worden doorleefd. Het liet
niet lang op zich wachten.
Van der Plas vertelt: We komen in het
Kanaal met goeden wind (daar zal wegens
de overwegend heerschende Westen winden
tegenwind wel tot de uitzonderingen heb
ben behoord) en loopen met een flinke
vaart „het Nauw" uit. Het is een stijve
bries en ik loop aan bakboord op en neer.
Zóó donker is het dat geen hand voor de
oogen is te zien.
Daar zie ik plotseling iets vaags voor
den boeg schemeren, een schok en een
schurend geluid, nog eenig geschreeuw van
menschelijke stemmen, en alles is weer 't
oude.
Nog wel is door ons bijgedraaid en ecu
paar maal door den wind gestoken, doch
met een schip met ra-zeilen, in de donker
en met een stijve bries doen we niet Vee";
in zoo'n geval.
Zeer waarschijnlijk hebben hier ecnige
visscherlieden, vermoedelijk Franschen, hun
onvoorzichtigheid om zonder lichten tc va
ren, met hun leven moeten betalen.
De reis wordt voortgezet en we kunnen
ons voorstellen dat na een reis met zooveel
wederwaardigheden, de hoop zeer groot
was dat nu het laatste stukje maar zonder
ongevallen moöht verloopen. Hierbij kwam
nog het verlangen naar het op handen
zijnde wederzien der naaste familieleden,
hetwelk met ieder der laatste af te heggen
mijlen schijnt toe te nemen.
Ze komen dien dag nog voor Egmond,
maar als ze door het overnemen der loods
en dergelijke, reeds zooveel naar de lij rijn
afgedreven dat ze nog juist bij den wind
het zeegat aan kunnen zeilen, dan gaat
do wind krimpen (d.w.z. werd van Z.-W.
zooals hij eerst was Zuid of Z.Z.O.) en zijn
ze benedengaats. Nu voorspelt een krim-
penden wind in den regel niet veel goeds
en vermoedelijk zal in deze oogenblikken
op de „Kinderdijk" nu niet bepaald een
vTOolijke stemming» hebben geheerscht.
Doch het weer schijnt toch handzaam ge
bleven te zijn, althans den volgenden dag
zijn we in gedachten met onzen Willem
in het Nieuwediep binnengekomen.
„die rijs is zoo ver vol Bracht ge lukkig
dus de Heere die heeft oms wel ge spaart
die rijs af ge mongsteft thuis ge koomen
en alles wel Be vonde."
„De 7e reis die ik ga ondernemen is met
hot schip „De Kroonprins der Nederlan
den". Een driemastschip onder kapitein
Zetteler. Ik monsterde aan voor een reis
naar Indië voor 28 gulden in een maand.
De reis was eerst naar Cardief om steen
kool en voor siiur Baije. We hadden een
voorspoedige reis met goed weer in 120
dagen te „ZuurBaije". Daar gelost en be
vracht voor Botterdam met „koffij, zuiker,
indiego, arak en rijst." Wij lagen daar zoo-
wat drie maanden eer wij alles geladen
hadden. Toen dat gebeurt was en wij alle#
weer zeewaardig gemaakt hadden en waren
uitgeklaard toen gingen we de andere dag
(o gemoedelijken ouden tijd!) weg raar
„Betafia". Daar moesten wij een passagier
met vrouw en 10 kinderen „in noemen".
Toen dat afgeloopen was met een gun
stige wind naar zee en voorbij Javahoofd
uitgevaren.
„Toen wierd ik Be last van de Kaptein
Willem je moet mijn heer en me vrouw op
passé en de kindere ik sloeg da/t niet af
want ik kreeg vrij je wachte..."
D.w.z. Willem behoefde gedurende zijn
wacht aan dek nu geen dienst te doen.
Het was ecD zendeling met zijn gezin,
goede menschen zegt W. Ik heb ze nage-
loopen de heele thuisreis die niet voor
spoedig was wegens windstilte.
Met goed weer werd de reis voortgezei
steeds gebruik makende van de passaat. A?sJ
je de passaat uit ben krijg je de Jforierief
(Mauritius), dat is daar niet gunstig.
Inderdaad is het daar niet erg pluis a!j
en toe. We zijn hier n.l. in een cycloongw
bied. De Mauritdus-cyclonen zijn berucht]
om hun hevigheid.
Toen wij daar op die hoogte waren,
Van der Plas, heerschte er een orkaan. 1
kapitein verordineerde klein zeil maken all
vorens de orkaan ons had bereikt, want al»
je er eenmaal in bent is het onmogelijk de]
zeilen vast te maken. Maar gelukkig,
waren aan den buitenkant, wat evenve]
niet verhinderde, dat we drie dagen dicht
gereefd hebben gelegen en dat:
„de zee en de windt die leeken wel
„uit de lucht te zijn; het water dat st<x
„over het schip heen of het een klip wai
„daar kon niets uitgevoerd worde (vanwe?!
„de hooge zee en den feilen storm); toe»
„het ging Be daare toen wier de de zijl»
„Bij gezet en zoo zijne wij ge lukkig dia
„post pezeert en zoo zijne we op sinteleenri
„gekoomen daar moeste wij water haale en|
verversing T
Dat was in den „goeden ouden tijd" weU
noodig, want de drinkwatervoorziening wa.
toen in meer dan een opzicht ongezond. 0"
de meeste schepen lagen de vaten, waarvii
cr een of twee voorzien waren van het fcradil
tioneele ankertje om te drinken in de branj
dende zon aan dek vastgesjord. Daar fl-eaT
dan het lialf warme water uitgeschept fcetj
welk. wanneer de reis eenigszins lang duurt
de voor 't gebruik eerst nog moest gefill
Ireerd worden, ten einde het te
veren véfn de vele larven, die er in voorf
kwamen. Een verversching was jn den lijl
van boonen, erwten, gort en kaak
scheepsbeschuit) die ook veelal vaiiwegJJ
levende uithoorigheden voor het gebniup
eerst uitgeklopt moe9t worden.
St. Helena was dan ook een station,
dikwijls verlangend naar uitgezien reT^
niettegenstaande de aardappelen, die er M
victualeerd werden den Hollander weiaifl
oorzaak tot watertanden gaven.
Onze Willem en de zijnen hebben er
nacht doorgebracht, zegt hij, waarmee uf
vermoedelijk bedoelt, dat ze er on°eTee^,^J
etmaal hebben gelegen. Wanneer het aliwi
de nacht was geweest, had hij althans
deze gelegenheid niet kunnen verhalen -
„Zoo hep ik Sinteleena gezien, het is
.mooi ijland ,uw kan er alles krijgen
„na polie ons Graf. daar hij ges tone IS* «j
„is aan de Buijte kant van sinteleena.
„trappe hoog, dus ik hep alles goed op,,
„noomen."
Zooals gezegd, de passagier
had 10 k-nj
egu, ue pajwifc»"-
deren. Voor hen moest Willem was.- 4
hetgeen wegens waterscbaarschteme
water moest geschieden, 't Werd hoe L
hoe goorder zegt W. en zelfs onze i
zouden hem onder zulke oms tan lig
niets hebben kunnen verwijten.
was een reden waarom verlangen© na^ -
Helena werd uitgezien.
(Wordt vervolgd).
2—3