VOOR DE JEUGD LEIDSCH DAGBLAD Jaargang Donderdag 12 December 1929 No. 50 K\ I i i;-*° in i i t i i ui QUICK door E LILLE HOGERWAARD. D fox-terrier en mijn naam is s een Engelsche naam, heb ik looren zeggen en hij voegde er dat die vlug beteekent Je trots ik mijn oorcn opstak om mij op te nemen, want welke fox-terrier zou het niet heer- ,Vlug" te worden genoemd? wit en ik heb één zwart oor. >ier? Van mijn vrouwtje weet n-zwart mode is. Over mijn ik dus tevreden zijn. ht schik in mijn leven. Toen Moeder waren, speelde ik met oertje Tip en mijn zusje Daisy— ;en als twee druppels water op ir Daisy had zwarte vlekken. Tip en ik niet mooi. Daisy zag er deftig uit dan wij, maar ze ïurlijk niet helpen en ze was alle drie goed gezond en erg n oude schoen was veilig voor e eens een nieuwen te pakken n we daar ook wel raad mee. en soms met ons drieën over er schudde haar wijzen bol maar liet het toch toe. 'k Ge- dat ze er zelf schik in had. n vroolijk troepje, eten had, dat ik weldra af ijn familie zou moeten nemen, hien minder vroolijk geweest ar goed, dat een hond vooruit .t hem boven de kop hangt! den, eigenlijk moet ik zeggen: aden dag werd ik gehaald lie mijn nieuwe baas zou wor- t wist ik toen nog niet. acht eens een dagje op visite jawel, ik zou niet meer naar en mijn ouden baas terugkee- eeft misschien wel om me ge- zeker. En Tip? Ja, die zal wel zijn, dat ik hem niet meer in i bijten. dadelijk een massa afleiding re baas was zóó aardig, dat ik goede vrienden met hem te as een half jaar oud en vond verkeerd niet, wat van de e baas nam me namelijk mee en daar zat ik weldra vóór laar buiten te kijken, alsof ik ren in een spoortrein gewoond mij het gegeven hebben, of ik Dromde? Ik werd er zelf maar n! Het beste was: mij naar eden te schikken en dus keek laarbuiten. Blaffen deed ik mt de koeien, waar we voor konden mij door het geraas toch niet verstaan. Waar- s blaffen? nij dan in mijn nieuwe leven Moeder, Tip* en Daisy natuur- :at. had ik zooveel afleiding, ijd had om aan hen te denken Jaar heel goed. uwe tehuis kreeg ik een mand :en voor mij, en een vrouwtje, ef en vriendelijk voor me was als mijn nieuwe baasje. Ik had dus over niets te klagen, want wat zou de meeste verwende hond nog meer kunnen eischen? En 'n avonturen als ik beleefd hebl Zou den de anderen, ik bedoel Tip era Daisy, die ook gehad hebben Ik zou 't niet denken. Willen jullie ze graag hooren? Dan zal ik maar beginnen te vertellen. Toen ik den eersten morgen in de schuur wakker werd, rekte ik mijn stijve leden eens uit. Ik had lekker geslapen en keek om mij heen. Ha!, de deur van de schuur stond open en dus kon ik dadelijk op verkenning uilgaan. Maar het regende en ik zorgde dus. dat ik gauw weer binnen was. De achterdeur van het huis stond open. Ik liep nu de gang door naar de huiskamer, waar ik den vorigen keer geweest was. De deur stond op een kier. Die verder open te duwen was na tuurlijk maar een heel klein kunstje. Er was niemand in de kamer, ik bedoel geen mensehen, wel zoo'n domme pape gaai dien ze Lorre noemden, maar dien kun je och eigenlijk niet meetellen! Ziin naarn zegt immere al, dat ze hem éen prul vonden. O, wat stak hij zijn kop nijdig tuschen de tralies van eijn kooi door! Maar hij kon er toch lekker niet uitkomen! „Waf! Waf!" zei ik beleefd om hem goeienmorgen te zeggen. Hij kon niet anders antwoorden dan door te krijsclfëïi. Elk vogeltje zingt nu een maal, zooals het gebekt is. Dat neem ik hem dan ook heelemaal niet kwalijk. Wel dat hij probeerde mij voor den gek te houden. Hij had al opgemerkt, dat de baas mij floot, wanneer hij mij noodig had en de brutale rakker bootste dat fluitje zóó goed na, dat ik er dadelijk aan kwam rennen. Er was echter geen baas te zien. Ik was er dus leelijk ingeloopen en ik werd zóó boos, dat ik luid blaffend tegen zijn kooi op sprong. Daarbij zorgde ik echter wel. dat ik niet met den scherpen snavel van den krijscher in aanraking kwam. De kooi kreeg een schok, maar dat beteekende na tuurlijk niets. Ik begrijp dan ook heelemaal niet, waarom Anna, het dienstmeisje, daar zoo boos om werd. Ze ging weg om een stoffer en blik te halen, zooals ik later be greep. Ze vond dat zeker prettig. Intusschen keek ik eens om mij heen en zag ik een schaaltje met rookvleeseh op ta fel staan. Dat lekkere goed kende ik wel, mijn vorig baasje gaf mij altijd een stukje, als ik_„mooi" gezeten had. „Een goed geheugen is toch maar alles!" dacht ik en ging keurig opzitten vóór het schaaltje. Maar er was niemand, die mij ook maar nog zoo'n klein stukje gat. Daar om besloot ik 'zelf een stukje te nemen. Als de menschen je dan niet willen helpen Juist had ik een stuk rookvleesch tus- schcn de tanden ik kon toch niet helpen, dat het zoo groot was! of Anna kwam er weer aan. en wel met een stoffer en blik. Zij keek zóó onheilspellend en zij dreigde mij zóó boos met den stoffer, dat ik het maar verstandiger vond door het open staande raam den tuin in te springen. Jawel, dat lijkt heel eenvoudig, maar ik kwam met de werkmand van mijn nieu we vrouw in aanraking. De botsing was vrij hevig en er gebeurde op eens iets, waarop ik allerminst verdacht was: cïe mand viel om en alles, een schaar, een doos met knoop en, een kluwen, breiwerk met scherpe naalden en weet ik, hoe al die dingen heetentuimelde op den grond. Ik raakte met mijn pooten in een kluwen verward, zoodat ik niet verder kon. Het breiwerk en de naalden bleven ia, de kamer, maar het kluwen liep met mij den tuin in. Er zat een lange draad aan. Dat maakte de zaak nog ingewikkelder. Maar eindelijk kon het kluwen mij toch niet langer bijhouden en bleef het achter een struik liggen. Den draad, die om mijn. pooten zat, raakte ik ook na al het rennen kwijt, zoodat het avontuur nog wonder boven wonder! goed afliep. Toen ik weer op adem was gekomen, liep ik opnieuw het huis binnen om eens te zien, wat Poes toch telkens in de gang uitvoer de. Wat verstopte zij onder de trap? Dal; moest ik wetenMaar ik moest met mijn onderzoek wachten, tot Poes er niet was. We konden elkaar toch al niet goed uit staan Eigenlijk geloof ik, dat Poes jaloerscft van mij was. En ik Och, ik kan een poe« nu eenmaal niet al te best zetten. Dat heb ik nooit gekund. Poesen zyn ook geen dieren, waar je vriendschap mee sluit. Het was al heel mooi, dat we niet samen vocn- ten. Het bleef bij Poes alleen maar bij een hoogeD rug zetten. Nu, dat kan ik ook! Of dacht je soms, dat ik mijn rugge* streng niet kon laten zien?] En of, hoor! Poes had er alle respect voor en ik was dus tevreden. Even later zag ik Poes op de muizen jacht gaan en ik dacht bij mezelf: ,,Nu of nooit, Quickje I" Het zou nu zijn. A1 snuffelend naderde ik het geheimzinnige, half-donkere hoekje onder de trap en wat ik daar zag, was snoezig: drie kleine Poesjes, die allemaal 'op hun moedeT leken: grijze katjes met witte pootjes, net alsof ze sokjes aan had den. Ze waren al groot genoeg c*m helder uit hun oogen te kijken. Juist wilde ik ze eens besnuffelen, want ik vond ze erg lief, toen Poes er aankwam. Of ik beenen. maakte. Je kunt een poes nu eenmaal niet aan haar verstand brengen, dat je haar kin dertjes geen kwaad zult doen. Poes was heelemaal van streek en likte gauw haar kindertjes schoon. Maar ik had ze toch niet vuil gemaakt! O, ol wat zijn poesen toch dom! Ik was de trap opgeloopen en zat haar daar tusschen de spijlen doorkijkend uit te lachen, 't Was ook al te mal! O, cn dan moet ik jullie nog een avon tuur vertellen, een avontuur met een aap j Het gebeurde, toen ik al eenigen tijd bij mijn baas was. Op zekeren middag ging ik zooals ge woonlijk met hem wandelen. Toen ik thuis kwam, stond er een OTgeJ voor de deur. Er kwarai een afgrijselijk geluid uit' en het stemde mij zóó weemoedig, dat ik plotseling mee huilen moest, of ik wild© of niet. Bij het orgel stond een man, die het or gel draaide, alsof hij dat de gewoonst© zaak der wereld vond. Hij scheen den tijd te hebben en ik ging er dus ook maar bij zitten, zitten huilen dus, want 't is gek: voor een orgel wegloopen zal ik nooit. Plotseling voelde ik een paar armen om mijn nek slaan. Het waren lange, behaax-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1929 | | pagina 13