LEIDSCH DAGBLAD, Maandag 25 November 1929 Derde Blad No. 21380 CLEMENCEAU FEUILLETON. pekzinnige voetstappen Jaargang Tant que je puis parler, écrire, si j'ai raisoii, ie me sens invincible. voorden typeeren wel den.grooten :hinan, den vurigen patriot, die na ijk tot zijn vaderen is verzameld, et laatste toe heeft hij gesproken is geschreven en wat hij schreef tee- wel den man met zijn ruwe uitvai- jaar met een goed hart. Zij hebben „den Tijger" genoemd en daar was rat van de fougue van dit soort der kattenfamilie in hem, wanneer hij egenstanders en die waren er vele sprong. Maar boven alles ging bij hem rierland. dat hij in 1870 vernederd gezien, maar welks glorieuse ophef- heeft meegemaakt, ja gedirigeerd: 3e la Victoire. En vóór dien tijd hij ook moedig het hoofd geboden aan :he pretenties. Zoo b.v. in de fameuse van de deserteurs van Casablanca, is drie jaar na de keizerlijke ont- g te Tanger, dat de Duitsche regce- ip brute wijze haar cischen stelde ten i!e van twee Duitsche deserteurs van ??mdel in gen legioen, die zij wilde ont- n aan de Fransche militaire recht- Er werd met de sabel gerinkeld en sche ambassadeur kwam met hooge Clemenceaü opzoeken, die toen minis- lent was, om hem min of meer de a. En wanneer hij dan zegt: „mijn- minister-president. wanneer er rheele satisfactie gegeven wordt aan peering, dan zal ik mij op bevel van Keizer genoodzaakt zien mijn pas- 1 vragen", antwoordt Clemenceaü, loge raadplegend: „De sneltrein naar vertrekt le 9 uur. Het is nu 7 uur, u den trein niet wilt missen, dan zich haasten!" De ambassadeur was •ereerd, kwam den volgenden dag !mer terug en, zonder zijn paspoort n. bracht hij de zaak in orde. p soms. geestig bij tijd en wijle, altijd, was deze staatsman, aan [Frankrijk zooveel te danken heeft. En floer werker, die in zijn arbeid niet gestoord wilde worden. Op een zeko- komt een van zijn trouwste vrien- zijn kabinet, wanneer hij overstelpt staatsstukken. „Wat wil je?" vraagt ijl hij hem een paar vingers toe- Alleen je de hand drukken", zegt ,Nu, dat is geschied, maak nou fat je wegkomt!" En zonder eenigen ch voor zijn bezoeker buigt hij zich rer zijn papieren. Zijn afkomst en zijn eerste daden. J§w Clemenceaü werd 28 Sept. 1841 Pilleron-en-Pareds in de Vendée gebo ns studeerde aan het Lyceum te Xan- 'ifat hij in 1860. onder het Tweede I Zoolang ik praten of schrijven kan, |ik me onoverwinnelijk, als ik ge- Keizerrijk, te Parijs kwam. om in de medi cijnen te studeeren. Zijn vader, die ook ge neesheer was, had hem den zin voor de po sitieve wetenschappen als het ware ingege ven, tegelijk met een hang naar het repu- Dlicamisme. Toen op een morgen in 1858. na den moordaanslag van Orsini op Keizer Napoleon Hl, zijn vader-in hechtenis werd genomen, als verdacht van medeplichtigheid, I was de jonge lvcéen zoo verontwaardigd, dat hij, zijn vader omhelzende, hem influister de: „ik zal u wreken!" De vader antwoord de alleen: „werk"! Maar binnên acht of tien dagen kwam zijn vader terug Dat woord ..werk'" is Clemenceaü zijn geheele leven bijgebleven. In het Quartier Latin trekt het Bohémien-leven hem niet aan, maar des te meer begint hij aan de po litiek te doen Hij is medewerker aan ver schillende vrij obscure tijdschriften der op positie. In 1862 werd hij zelfs eenige weken in Mazas opgesloten om een door de auto riteiten geoordeeld revolutionair artikel. In 1865 promoveert hij op een proefschrift: .de la génération des éléments anatomi- ques". waarin hij zijn gehechtheid betuigt aan de proefondervindelijke philosophie. Daarna vertoeft hij een tijd in Engeland en brengt hij een langdurig bezoek aan Amerika, waar hij les geeft in de Fransche litteratuur en het bo?k van Stuart Mill: „Auguste Comte et le Positivisme" vertaalt. Na zijn terugkomst in Frankrijk vestigt hij zich op Montmartre onder de werklieden, de ambtenaren, de winkeliers en de kleine burgerij van „la Butte", die hij op alle mogelijke manieren met zijn medische hulp en zijn politieke raadgevingen bijstaat. Toen in 1870 de oorlog met Pruisen uit brak, benoemde het Bewind der Nationale Verdediging hem tot maire van Montmartre, waar hij zeer populair is en dat hem in Febr. 1871 naar de Nationale Vergadering te Bordeaux zendt. Hier werkt hij samen met Gambetta en is evenals dezen tegen het feekenen van een onzaligen vrede Toen die vrede toch tot stand kwam, ondertee- kende hij het fameuze document van trouw aan Elzas Lotharingen. Maar nog een ander droevig werk wacht hem. De Commune is te Parijs geïnstalleerd. Ciemenceau spoedt zich naar Montmartre, waar de gisting het hevigst is. Hij tracht tot matiging aan te sporen, maar kan niet verhinderen, dat de generaals Lecomte en Thomas door de communards gefusileerd werden. Hij tracht te bemiddelen bij de re geering te Versailles en de communards. Tevergeefs! Nadat de Commune bedwongen was, keerde het normale leven op Montmartre terug, dat niet lang wrok gekoesterd had tegen Clemenceaü, omdat hij het volk te gen zichzelf had willen beschermen In 1871 koos Montmartre hem tot lid van den eemeenteraad. Van nu af wijdt hij zich aan het verbeteren van do levensomstandig heden der arbeiders en aan hun bescher ming tegen de misbruiken der autoriteiten. In den gemeenteraad, waarvan hij spoe dig voorzitter werd. eisehte hij het recht op voor Parijs op eigen bestuur, evenals dat de andere gemeenten bezaten. Clc-menceau als politiek per. soon en als journalist. Clemenceaü had evenwel niet veel tijd om dit vraagstuk tot een oplossing te bren gen, want in 1876 na de ontbinding van de Nat. Vergadering, die een republikeinsche constitutie aan Frankrijk had gegeven, zond Montmartre hem als'député naar de te Ver sailles vooralsnog zetelende Kamer van Afgevaardigden. De eerste politieke daad van den nieuwen afgevaardigde was, nog in 1876 zijn be roemde rede over de al geheele amnestie aan de veroordeelden van de Commune. Dat uur was nog wel niet geslagen, maar de Kamer erkende toch in hem een spreker, met wien men rekening moest houden Het duurde dan ook niet lang, of Clemenceaü was midden in de deballen welke van 1880 af en zoo nu en dan een rumoerigen loop namen. Clemenceaü nam geen blad voor den mond, en menig duel volgde, waarbij Georges Périn en Paul Ménard-Dorian steeds zijn secondanten waren. In denzelfden tijd richtte hij het beroemde blad „La Justice" op, dat hij inspireerde. maar waarin hij zeif weinig schreef. Daar entegen zooveel meer de staf van kranige medewerkers onder de hoofdredactie van Ca mille Pelletan, als daar waren Alexandre Millerand. Stephen Pichon. Georges La- guerre, Gustave Geoffroy, Edouard Durrane etc. Omstreeks 1881 begon hij in de Kamer een campagne tegen de koloniale expansie, van de meening uitgaande, dit men liever zich en garde moest houden tegen eventueele hernieuwde aanvallen van Duitschland. Hij had in dezen veel aanhangers, maar ook felle bestrijders. In 1885 hield hij in verschillende Fran sche plaatsen conférences over de bespoe diging van de demokratische hervormingen en over de noodzakelijkheid zeer nauw keurig de wacht te houden aan de grens. Die conférences vonden overal weerklank. Gedurende verscheidene maanden snrak hij van stad tot stad. Dan bond hij den strijd aan tegen generaal Boulanger. dien hij eerst beschouwd had als pen patriottisch veld heer, maar in wien hij spoedig den avon turier doorzag Het was een verwoede strijd, die echter ten nadeele van den generaal eindigde. Zoo kwamen nog temidden van dien strijd de algemeene verkiezingen van 1893 en het departemant du Var, dat Clemenceaü sedert 1889 vertegenwoordigde herkoos hem niet, 'ondanks een levendige verkiezings campagne Men meende, dat hij nu voor goed afgedaan had en vroeg zich af, waar van hij leven zou. daar hij geen fortuin had. Clemenceaü liet zich niet tënederslaan. Thans greep hij naar de pen, die in zijn levensonderhoud zou voorzien. En nu kwam er een glorieuse tijd voor hem. Zijné artike len in „La Justice", waarin hij de politiek van den dag met groote helderheid behan delde en menigmaal scherpe kritiek deed hooren. jnaakten opgang en het duurde niet lang of verschillende bladen verzochten om zijn medewerking, zoo o.a. „La Dépêche de Toulouse" en „le Journal". In l'Illustration" schreef hij een roman „Le plus forts". Wel boden hem de kiezers van Var, die spijt hadden over hun afval van Clemenceaü, hem een nieuw mandaat aan. maar hij wei gerde hoffelijk. In 1898 werd 'n nieuw dagblad „l'Aurore" opgericht en Clemenceaü, wiens „Justice" begon tc verouderen, scheepte zich aan boord van het nieuwe schip in Het was in den tijd, dat de Dreyfus kwestie door Ber nard Lazare werd opgeworpen. Clemenceaü wilde van die kwestie aanvankelijk niets weten, maar toen hij later doordrongen werd van het rechtvaardige van „l'affaire" werd hij een van de vurigste voorvechters. De aanbiedingen uit zijn vroeger departe ment werden evenwel telkens herhaald en eindelijk nam hij een benoeming als sena tor voor dat departement aan. Xu streed hij in het Luxembourg even fel als vroeger in het Palais Bourbon. Ook in den Senaat wist hij spoedig een voorname plaats te verove ren. Hier wierp hij zich op o.a. als kam pioen voor de vrijheid van onderwijs. Maar in „l'Aurore" bleef hij zijn artikelen schrij ven en die wenden zeer gespierd tijdens de Marokko-politiek van Duitschland. Toen deze storm bezworen was, gedurende welke hij zoo levendig voor Frankrijks be langen was opgekomen, werd hij. de tom- beur de ministères", op 65-jarigen leeftijd vcor het eerst als minister van Binnenland- sche Zaken in het kabinet-Sarrien opgeno men (1906). Reeds dadelijk heeft hij het te stellen met een staking in de mijnen. Hoe wel men hom voorhoudt, troepen daarheen af te zenden, wil hij toch eerst trachten te bemiddelen en hij begeeft zich zelf naar de plaat9 der staking. Hij spreekt den arbeiders toe en ondanks de bedreigingen gaat hij te midden van de woedende menigte en zegt, dat het van hun gematigdheid bij de uit oefening van hunne rechten afhangt, dat er geen troepen gezonden worden. Men schijnt naar hem te luisteren, maar, wanneer hij vertrokken is, ontstaan er toch onlusten en de' soldaten moeten in het geweer komen, maar nemen een afwachtende houding aan. Wanneer zij evenwel met allerlei projectie len bestookt worden, laat de kommandee- rende officier aan den minister vragen, of zij niet van hunne wapens gebruik moeten maken. Clemenceaü laat weten, dat dit slechts in het uiterste geval mag plaats heb RECLAME. ben en ontvangt kort 'daarna een mededee- ling van den officier, dat zijn troep zich in veiligheid had kunnen stelten zonder een schol te lossen. Van minister van Binnenlandsche Zaken werd Clemenceaü in 1908 minister-president en toen had hij de affaire van de deserteurs van Casablanca, waarover wij boven reeds gesproken hebben, te beredderen. De1 groote dienst, dien hij daarmede aan zijn land be wezen had, belette niet, dat zijn ministerie', na een duur van drie jaar. omvergewor pen werd. En nu begint zijn journalistieke arbeid weer met de oprichting van „l'Homme libre", waarin hij wederom forsche artikelen schrijft. Hel blad bestond pas eenige maan den, toen de geweldige wapening van Duitschland geen twijfel liet over zijn agres sieve bedoelingen. Hij dringt thans in zijn blad sterk aan op de wederinvoering van den driejarigen diensttijd en op een snelle ver meerdering van de defensiemiddelen. Het duurde evenwel nog een jaar, voordat aan zijn wensc'h was voldaan. In dezen strijd stond Clemenceaü schouder aan schouder met den toenmaligen minister-president Louis Barthou. Toen de groote oorlog uitbrak, was Cle menceaü buitengewoon populair. Als voor zitter van de commissie van buitenlajidsche zaken van den Senaat had Clemenceaü een werkdadig aandeel aan de bespoediging van de Fransche wapening. De toenmalige minister van Oorlog, Mil lerand, vond in Clemenceaü een sterken steun. Beiden beijverden zich de wapening zooveel mogelijk te verhaasten. En steeds bleef Clemenceaü op de tribune in den Senaat op hetzelfde aambeeld hameren. Dan, in 1917, roept President Poincaré, die allesbehalve oen vriend van Clemen ceaü was, dezen aan het bewind als mi nister-president. En Clemenceaü vat de hand, die hem toegestoken wordt; alle geschillen tusschen beiden worden verge ten in het belang van het vaderland. Wat hij toen voor dat vaderland gedaan heeft, geen Franschman zal dat vergeten. Hij heeft zich een eerezuil gesticht in het hart van alle patriotten. Zijn gewconten en liefhebberijen. Dat Clemenceaü, stoer werker als hij was, zulk een hoogen leeftijd heeft bereikt, is zeker voor een niet gering deel toe te schrijven aan een streng hygiënisch leven. Hij rookte niet, at weinig en dronk het liefst water. Hij ging 's avonds bij uitzon dering uit en begaf zich vroeg te bed. Hij stond geregeld te 3 uur des morgens op, soms nog vroeger. Dan opende hij de deur, om te zien, of de secretaris van de redac tie van zijn blad hem het laatste nieuws van dien nacht onder de mat had laten schuiven. Na dit geraadpleegd te hebben, begon hij zijn artikel te schrijven, waaraan hij een drie h vier uur besteedde. Na afloop B.C.J.v.OMMEREN Haarlemmerweg49. LEIDEN.Tel. 291. deed hij een half uur lang kamergymna stiek. Te halfnegen verschenen de eersie bezoekers, wien hij tegen dien morgen ren dezvous had gegeven. Na een vluchtig ont bijt ging hij naar den Senaat, later naar het redactiebuveau van zijn dagblad. Als minister was hij ook even sterk aan een vooraf opgesteld programma gebonden. Wat zijn lin., -berijen betreft, hij hiebi als ecD echte cnueeër veel van het buiten leven. Behalve zijn talrijke boeken, bracn- ten ook de dieren hem afleiding. Honden waren zijn liefste makkers. Hij heeft er bij massa's gehad, van allerlei soort. In zijn ministerieel kabinet lag steeds een pracht van een Engelschen hond voor den haard en recipieerde evenals zijn baas. In dat zelfde ministerieele hotel aan de placo Beauvau verdroot het hem, dat het daarbij behoorende. park zoo gpheel zonder lever» was. Hij liet er pauwen en ooievaars in brengen, in wier majestueuzen gang hij zich verlustigde. Maar het duurde niet lang of de bewoners van den faubourg St. Ho- noré klaagden bij den prefect van politie over het ééntonig gekrijsch der pauwen van Clemenceaü. Een der ooievaars stierf ver giftigd. De prefect van politie zag zich genoodzaakt proces-verbaal tegen den mi nister op te maken. Eindelijk zoo ver haalt de legende om toch niet het ge zicht op zijn prachtige pauwen te verlie zen, zou hij er in toegestemd hebben hun de stembanden af te nemen. Patriot bovenal was Clemenceaü, hij, die in den herfst van 1918 in de Kamer na een schitterende rede van Paul Deschanel, in bezielende, hooggestemde woorden de Marseillaise paraphraseerde, waarop een donderend applaus van de geheele Kamer volgde. Hij had de vernedering van 1871 medegemaakt, had nooit vergeten en steeds gewaarschuwd tegen den vijand aan de overzijde van den Rijn, maar ook was hij getuige geweest van de voor geen klein deel door hem bewerkte schitterende re vanche. De achtiüg van zijn landgenooten zal aan zijn nagedachtenis blijven hech ten, maar niet de genegenheid der Duit- scheTs, die in hem een onverzoenlijken vijand zagen, evenals indertijd in Léon Gambetta, na wiens verscheiden op Oude jaarsdag van 1882 evenwel de oude Keizer Wilhelm I op de Nieuwjaarsreceptie 1 Jan. 1883 zeide: „Een geweldige geest heeft deze wereld verlaten Dit kunnen de Duitschers nu ook van Clemenccan getuigen, die tot in het over drevens toe hun vijand bleef, maar op wiens grafsteen de Franschen terecht mo gen griften: ,,11 a bien mérité de la patrie v. E. l"seerde vertaling uit het Engelsch [Tan Mevrouw Belloc Lowndes, door Oswaldi. Jojde een oogenblik van stilte en ler- te'den hun thee dronken, vroeg Ade- af, of het niet het beste zou zijn. J1 don dokter vertelde, dat zij van de ons weg ging en Van hoe groot be- I was, voor haar of liever voor °on andere, behoorlijk betaalde he- !o vinden. Wie weet, misschien 1 de hulp en voorspraak van dien "•'Kon man winnen. ■jj JUl^ toen zij dokter Durham haar wade mededeelen, riep hij uit* J nioet ik toch gauw weg! Ik ben en-; ï.r juffr°uw Jameson, in het pa- L'^huis. Zij is allerliefst geweest ia»e!u^kige patiënt van me die mevrouw Strain had wil- nil! v- ei? ^aaT an keel steken, in brilde zij niet, dat juffrouw i 'aar slecht nieuws van iemand zjj ^haar zelf hooide, ui» waren opgestaan, wendde -J .gene^sheer zich tot haar en -eernis in haar afgetobd gelaat, t bierter dan ooit s TMmoeid uit" sprak hij, - klonk ontstel ten ies zoowel ïfneid. „Ik ben bang. dat ons hl€r erg M s ®evrouw Strain. Werkt u niet er£ egoïstisch en veel- wal al te hard, om het hun naar den zin te maken9 Ik hoop. dat zij toch inzien, wat zij aan u-te danken hebben. Gaat u al gauw met vacantie? U ziet er naar uit. dat u het hard noodig heeft." „Ja. ik ga gauw met vacantie" ant woordde zij aarzelend. „Mooi! Ik wil mevrouw Raydon heel graag een wenk in die richting geven...." „Och neen, ik heb liever niet. dat u dit dcet Weer slond zij op het punt, hem te ver tellen. dat zij van The Mill House wegging. Maar weer bedwong zij zich. „Misschien wil u mijnheer Raydon wel zeggen, dat ik hem ben komen opzoeken. Ik zou hem willen voorstellen, dat hij Za terdag even bij mij komt aanloopen. Hij gaat immers Zaterdag niet naar de stad?" „Neen, bijna nooit, want gewoonlijk ko men hieT dan menschen op de lunch, op de thee of zelfs dineeren „Hebben de Raydons dan nooit rust?" Weder glimlachte zij wat spotachtig, bij wijze van antwoord, waarna zij met hem naar het hek begon te wandelen ..En nas nu wat op u zelf." zei hij be zorgd. Ik zie u niet graag zoo vermoeid, me vrouw Strain. Maar uw kleine jongen maakl het goed. geloof ik?" ..Ja, gelukkig well" Haar gezicht klaarde op bij het noemen van haar kind en de oude man voelde een ontroering. Toen Adelaide Strain aan het hek de 3uto van dokter Durham stond na te kijken, kwam -hef eensklaps in haar op. dat het wel aardig zou zijn geweest, als zij hem een en ander had gevraagd over 3e werking van een weibekend vergif Zij wist. dat het volstrijkt niet vreemd van haar zou zijn geweest, zoo iets te vra gen. want het was hem bekend, dat zij. evenals de meeste intelligente menschen, belang stelde in de uitwerking van genees middelen op het menschelijk lichaam. Eens had hij haar een stryehinehoudend middel voorgeschreven en zij herinnerde zich nu, dat zij toen een gesprek met hem had ge voerd over de geneeskrachtige en andere uitwerkingen van sommige vergiften. Haar gelaat versomberde, toen zij be dacht., wat hij gezegd had over haar eigen gezondheid. Zij raakle er overstuur van, dat de dokier haar zoo vermoeid had gevonden, want zij wist helaas maar al te goed. dat werkgevers een ingeboren vooroordeel heb ben legen menschen. die er zoo uitzien. Vol bitterheid zag zij de waarheid onder de oogen, dat op de arbeidsmarkt de een of andere fris9che. jeugdige persoonlijkheid natuurlijk wordt verkozen boven een vrouw zoo als zij er dien dag uitzag. Met een gevoel van beklemmende onbe hagelijkheid besloot zij. zoo mogelijk, de eerstvolgende dagen wat rust te nemen. En als gevolg van dokfer's opmerkingen, ging zij niet terug naar de plek op het gras. waar zij had gezeten, maar liep zij naar het huis terug. Zij kon nu wel een uurtje gaan lig gen. want zij had haar tocht naar het zie kenhuis voor dien middag toch opgegeven Morgenochtend zou hel nog tijdig genoeg zijn, om juffrouw Jameson het slechte nieuws te vertellen. De huishoudster van The Mill House lag nog te rusten wat haar nooit gebeurde in den middag, toen zij werd opgeschrikt door het gedruisch, waarmee Birtlev en Eva de hall binnenkwamen. Eva telkens uitbar stend in lachbuien over moppen van Rirlley, Zij vroeg zich vaag af, wat Eva haar man wel verteld zou hebben van haar zoo genaamd onderhoud met den advocaat en notaris Buck. Als Eva niet9 gevraagd was geworden, had zij waarschijnlijk niets ge zegd. Maar Raydon zou stellig wel alles hebben uitgehoord, wat er was gebeurd. Hij had een zekeren eerbied voor mijnheer Buck en tevens een sterken afkeer van hem. De tengere figuur en het open gelaat van den ervaren, ouden rechtskundigen rezen duidelijk op voor den geest van Adelaide Strain. Mr. Buck was een van de weinige mannen, dien Eva nooit had kunnen inpal-' men, maar de eerbiedwaardige familie notaris en raadsman mocht haar, Eva's vriendin, graag en koesterde achting voor haar Hij was verscheidene malen met haar in aanraking gekomen in die jaren, toen zij met Eva samenwoonde, wanneer namelijk Eva. om eens een oude uitdrukking te ge bruiken, hooger vloog dan haar vleugels reikten. Ofschoon mevrouw Strain het eerste half uur telkens haar naam hoorde noemen door de opgewekte stem van Eva, bleef zij in haar eigen kamer liggen, tot zij nog juist tiid genoeg zou hebben om zich voor het diner te kleeden. Het drietal ontmoette elkaar beneden in den ^alon, even voor acht uur. Eva kwam naar Adelaide toe en zoende haar hartelijk. „Ik wist maar niet. waar je zat." lachte zij „Ik heb overal naar je gezocht! Ten- slolle dacht ik. dat je uit was. Ik wou je iets heel belangrijks vragen!" Mevrouw Strain gaf op die luidruchtige ontboezeming geen antwoord, maar zij maakte voor zich zelf met een zekere scherpe voldoening de opmerking, dat het een bevrijding zou zijn in ieder geval niet langer naar Eva's pijpen te moeten dansen. Eensklaps wendde zij zich tot den man, die nog haar patroon was. „Dokter Durham is hier vanmiddag ge weest. Hij dacht dat u hem wilde spreken en was heel verwonderd, dat u vandaag naar de stad was gegaan". „Ja.ik voelde me vanmorgen niet heel lekker. U weet: „Maandagseh!" Ook had ik wat rugpijn. En daarom belde ik hem op, om te hooren of ik hem op weg naar het station kon spreken. Maar hij was niet thuis en dat haalde mij dus een halve guinje uit. Ik ben nou weer heelemaal opgeknapt en heb een honger als een paaTdl" Toen zij in de achthoekige eetkamer zaten een van de mooiste vertrekken van het oude huis maakte Raydon waar wat hij even te voren gezegd had, want hij smulde van eiken hap van het keurige dinertje, dat hem werd opgediend. Wat Eva betreft, zorgzaam voor haar figuurtje en gedachtig aan de heimelijke snoeppartij van dien middag, keek zij maar een beetje toe hoe de anderen middagmaal den. Het bewustzijn, dat zij nog maar heel wei nig had af te betalen, de zaligheid dat zij boven, in haar varkensleerpn tasch, over de vijfhonderd pond had liggen, stemden haar overgelukkig, schonken haar vrede met zich zelf en met de heole weTeld op dpn koop toe. Gedurende de weinig oogenblikken. dat zij en de huishoudster alleen in de salon waren, terwijl Raydon zijn tweede glas port ge noot. kan Eva niet nalaten haar oude vrien din een alleraardigst, zij hpt ook schetsmatig verslag te doen van haap overhcerl ijken dag in de stad. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1929 | | pagina 9