VOOR DE JEUGD LEIDSCH DAGBLAD 70ste Jaargang Donderdag 24 October 1929 No. 43 SCHOOLJONGENS. lil I I I t t t t t t t AAI Stoomtrammetje van Oosterland zat vol, want 't regende dat het goot. 'aren meest schooljongens en menschen, naar de markt moesten, die de tram do 9tad bracht, 't Was „de school- p van Dam zat heelemaal in 't achter hoekje en Karei van Schouwen heel aan. Karei zat met zijn oogen naar te telegrafeeren om hem te beduidien, hij vooraan waar nog één plaats was moest komen zitten. Jaap pro- hem de onmogelijkheid te doen in door bedenkelijke gezichten te trekken van Karei naar een heele rij manden kkcn te kijken, die in het pad ston- ®n van al die bagage weer naar Karei. Jaap het te erg vond, al die menschen 'zaken huil zaakje even op te pak- en hij geen kans zag er .over heen te "gen, zat er niets anders op dan te zitten, waar hij zat. Jaap en Karei eigenlijk geen vrienden. Al zag je straat veel samen, op school ging z'n eigen weg, ook al zaten ze in de- klasse. Buiten de school kwamen ze anzelf veel met elkaar m aanraking, omdat ze uit hetzcllde dorp kwamen en altijd samen tramden. Ze lagen dikwijls met elkaar overhoop, maar omdat ze zoo voortdurende met-elkaar in aanraking kwa men, moest het daardoor wel weer gauw in orde komen. Ofschoon Jaap zich dikwijls voornam, niet meer met Karei om te gaan, na zoo'n geval, was hij te goedhartig om hem niet met zijn werk te helpen, als Ka- rel daarvoor dan weer bij hem kwam. 't Was dat geniepige van Karei, dat Jaap zoo woedend kon maken en ook dat hij zoo lui was, was iets dat Jaap niet kon uit slaan. Jaap had een schoolboek m zijn handen, maar hij las niet; in werkelijkheid luisterde hij naar het praten van de men schen om hem heen en bestudeerde hen een beetje. En Karei zat wat suf voor zich te kijken. De tram stopte bij een halte en twee oude vrouwtjes kwamen er bij. Ze zochten binnen een plaatsje. Maar er was nog maar één plaats onbezet naast Karei. Eén kon er dus gaan zitten ,maar 't andere oudje keek hulpeloos rond en besloot maar weer naar 't balcon te gaan. waar 't lang niet dToog was. Jaap en enkele andere menschen keken naar Karei. Die maakte echter geen aanstalten om op te staan en bleef strak vóór zich kijken, alsof hij niets merkte. Toen stond Jaap op en bood het oude mensch z'n plaats aan. Dat gaf een heelen opstand in de tram, want nu moesten alle manden en verdere bagage opgenomen wor den, eer Jaap uit zijn hoekje kon komen en het vrouwtje er door kon. Toen Jaap langs Karei kwam, nam die niet de minste notitie van hem. 't Maakte Jaap ongeduldig. „Kaffer" schold hij tamelijk hard „Galante ridder! spotte Karei daarop. En Jaap dacht: bah, wat een flauwe vent was die jongen toch! Dat hij zich niet schaamde al ging nu zoo'n ouwe ziel op het natte balcon staan, 't liet hem alles even koud, als hij maar een goeie plaats had !En dan zoo'n stevige dikzak als Ka- rel. hij zou zoo gauw niet smelten. Na tuurlijk had hij weer op hem Jaap gerekend. Maar hij bedankte er voor oiu altijd voor hem op te draaien! Jaap was benieuwd te weten, wat Karei wel gedaan zou hebben, ais hij er niet geweest was. Enfin het kon hem niet schelen, al werd hij wat nat! Maar hij zou Karei straks eens onder handen nemen Karei was intusschen woest op Jaap. Zoo'n mispunt om hardop „kaffer" te zeg gen. de menschen keken zoowaar naar hem. Hij werd er rood van. Die Jaap toch.. als hij hem eens beet kon nemen, zou hij 't niet laten. Ze tramden al door de stad. Karei zocht zijn lascli op. want die lag onder de bank en Jaap's boeken lagen er boven op sinds hij naar het balcon ging. En loeD Karei zijn tasch en Jaap's boeken in handen had, zag hij Jaap's thema-schrift hoven op tus- schen den riem Jaap gebruikle altijd een riem zitten. Hij trok het er dadelijk lus- schenuit en keek het even in. „Hé, daar staan die moeilijke thema's in, wacht dat kan ik gebruiken om de mijne af te maken straks. 'k Zal^'t een poosje bij me houden, dan kan hij er eens naar zoeken," besloot hij snel. Even keek Karei naar Jaap, maar die stond met zijn rug naar hem toe. Toen stopte hij 't schrift vlug in z'n tasch. Bij het eindpunt was Karei de eerste, die de tram verliet, met Jaap's boeken en zijn tasch in zijn handen. Hij deed heel gedienstig en gal Jaap met een „asjeblieft Jaap" de boeken over. Jaap nam de boeken aan, trok een leelijk gezicht en zei geen dankje. Jaap keek de boeken niet na en merkte natuurlijk niets van Karel's iee- lijken streek. En Karei vond zichzelf wel interessant. Het feit, dat hij nu eens iets uitgevoerd had, dat Jaap niet wist en niet wilde, vond hij heerlijk want hij voelde wel, dat Jaap zijn meerdere was, ook al was hij jonger. „Zeg", begon Jaap 't gesprek, toen ze naar school liepen, „waarom stond jij niet op voor dat ouwe mensch?" „O, begin je weer te zeuren?" „Wees dan ook niet zoo ijsbeerachlig!" „Nou ja, 'k ben nu eenmaal niet zoo'n lieve jongen als jij". „Flauwe vent! Je hoeft toch niet lomp to zijn". „Schei nou maar uit, zog, ik weet het nu wel." „Och jij ook!" zei Jaap ongeduldig, „je bent niet te verbakken!"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1929 | | pagina 13