VOOR DE JEUGD LEIDSCH DAGBLAD [70sle Jaargang Donderdag 17 October 1929 No. 42 •I- i i i t i t t i t lil T JAAP IN DE HERFST- VACANTiE DEED. ijk fluitend en met dc handen in de liep Jaap tanga den weg. Het was acautie en hij had dus een paar da- rij. kon die nu eens precies besteden hijzelf het liefste deed. Het was najaarsweer, van dat opgewekte waardoor hij een gevoel had.'alsof e heele wereld wel uit zou kunnen en onmogelijk moe zou kunnen Toch was een wandeling op zijn niet zoo heel prettig en daarom be- Ihij na een poosje maar wat andsis n. Als hij eens weer terugliep, het Itje op en naar huis ging om zi;n ■erei te halen of zijn vlieger? Het was n weer om zijn vlieger op te laten! bij zichzelf overleggend, wat no wel lerprettig9t zou zijn om te doen, hij Anneke, zijn klein vriendinnetje urineisje tegen. blik op haar gezichtje vertelde hem dat er iets aan haperde Het andor9 olijke, kleine ding had gezwollen oogjes en zag er uit. als.»f ze elk lik opnieuw in tranen zou kunnen den p kreeg onmiddellijk medelijden met Rij was altijd ais een soort bescher- oor haar opgetreden, vanaf den dag, zij als een klein weesje in ~p gekomen was, waar zij een liefde huis gevonden had bij haar tante, rvrouw van Jaap en zijn ouders, el Anneke, wat scheelt er aan?" hap en het duurde niet lang, of het vertelde hem van haar moeilijk er oudste nichtje Jaantje, die in Jit een betrekking had, was plotseling ziek geworden en in het Ziekenhuis omen Nu wilde Jaantje's Moeder Anna. haar den volgenden dag op- n en Anneke wilde niets liever dan ar meegaan, want ze hield dolveel aantje, die altijd zoo vriendelijk voor was en nooit uit de stad thuis kwam r de één of andere kleinigheid voor mee te brengen. Ie wilde haar wel meenemen naar l. maar had gezegd, dat de reis voor te duur was en zij die niet betalen !na twee gulden, Jaap!" zei Anneke, nte Anna kan zooveel niet voor mij en. al wil ze het ook nog zoo graag, m huilde ik. want ik hou erg veel antje En en nou is ze zoo ziek!" eke barstte opnieuw in tranen uit t duurde een, tijdje, vóór zij verder *n Dapper haar tranen wegslikkend, echter: moet er maar niet langer over den- et helpt toch niet! Ik zal maar gauw nis gaan. We hebben immers vacan- ik kan Tante Anna misschien wel ndje helpen, want-ze zal 't wel druk nu ze morgen naar Utrecht gaat." eke trachtte nog tegen Jaap te glim- en ging op een holletje naar huis klompjes klepperden over de straat- n bleef een oogenblik staan nadenken en liep toen langzaam door. Naar huis te rug ging hij maar niet. want in visschen of zijn vlieger oplaten had hij nu heeie- maal geen zin meer. Hij moest geld ver dienen! Maar hoe? Geld voor Anneke's reis naar Utrecht! Bijna twee gulden! Dat was veel, heel veell Maar hij had den heelen dag vóór zich en die was nog lang! Als hij maar wist, op welke manier hij het geict verdienen kon! Peinzend ging hij aan den kant van den weg zitten en bleef eenige oogenblikken in gedachten verdiept. Daarna liep hij weer door en floot een deuntje om zichzelf moed in te spreken Daar was hij bij den molen. De molenaar was bezig de witte meel zakken op zijn wagen te stapelen en Jaap ging naar hem toe om te vragen, of hij ook werk voor hem had. „Nee, beste jongen," antwoordde de mo lenaar vriendelijk. „Je bent"nog te jong". Jaap liet zich echter niet uit het veld slaan en liep verder het dorp in Maar het was helaas overal hetzelfde liedje nergens kon hij werk krijgen. De slager, de smid de bakker, de kruidenier, allen zeiden het zelfde: hij was nog te jong. Toen probeerde Jaap het bij een paar boeren, maar ook daar kreeg hij hetzelfde antwoord 't I^eek wel, alsof al die groote menschen het afgesproken hadden en tegen hem. Jaap. samenspanden. Zou hij dan nergens wat kunnen verdienen? Hij be gon werkelijk den moed te verliezen en ging ontmoedigd aan den kant van den weg zitten, want de tijd verstreek en hij had nog steeds niets verdiend! De oude vrouw Willems was bezig het laatste gedeelte der wa9ch binnen te halen. Telkens liep zij echter langs het bleekveld naar het hekje om den weg af te zien. Toen zij Jaap zag, vroeg zij hem, of hij Kees ook gezien had. „Ja. ik heb hem zoowat een uur geloden gezien", antwoordde Jaap. „Hij zei, dat hij het bosch inging". „En wie moet dan de wasch naar villa Welgelegen brengen?" riep de arme vrouw wanhopig uit. „Ik heb zóó beloofd dat me vrouw de Bruin haar bijtijds zou hebben! En nu is er niemand die het goed kan weg brengen! 't Is wat moois! Als ik er maar niet door gedaan krijg, want dat zou een ramp zijn En dat alles door dien luien kwajongen! Zelf werk ik als weduw-vrouw van 's morgens vroeg tot 's avonds laat en die bengel is nog te lui om de wasch weg te brengen 't Is een schande! Dat is het!" Nauwelijks had vrouw Willems aan haar opgekropt gemoed lucht gegeven, of zij keek opnieuw den weg af Ook ditmaal zag zij Kees echter nergens „Och. och! Hij zal vooreerst wel niet ko men opdagen!" mompelde zij en ze zag er zóó ongelukkig uit. dat Jaap medelijden met haar kreeg en uitriep: „Ik zal de wasch voor u wegbrengen, vrouw Willems!" Hij zou er Anneke wel niet door kunnen voorthelpen, maar hij kon de arme vrouw- Wil lems toch niet in nood laten zitten! Haar gezicht stond reeds veel opgewekter. Lang duurde dit echter niet, want plotseling riep ze opnieuw teleurgesteld uit: „Maar het is een groote en zware maT"3'" j, dat is niet!" zei Jaap. „Ik kan best een zware mand dragen. Dat zult u eens zien! Geelt u mij die wasch maar!" Vrouw Willems gaf nu Jaap de mand cn keek vol spanning naar het gezicht van den jongen. Deze riep echter vroolijk uit: ..'t Gaat best, hoor! Ik zal er wel komen 1" Even later was hij reeds met zijn vrachtje onderweg. Vrouw Willems riep hem nog allerlei dankbare woorden achterna, 't Was met recht een pak van haar hart, dat de wasch al was het dan ook. op het nip pertje bezorgd zou worden. Die Jaap was toch oen heel andere jongen dan Kees, want al was de laatste haar kleinzoon, zij kon niet ontkennen, dat de jongen vreeselijk lui was. Het was een lange weg naar villa Wel gelegen en Jaap moest telkens eens even uitrusten, vóór hij met de waschmand ver der kon gaan. Maar eindelijk kwam hij toch in het Villapark. Nu was het niet zoo heel ver meer. Toch moest Jaap nog eens even rusten. Hij was er moe van! In het Park ging hij daarom op een bank bitten. De wasch zette hij netjes naast zich neer. Hè, hè, hij was er warm van gewor den! Hij haalde zijn zakdoek uit zijn zak en veegde zich het voorhoofd af. Niet lang wilde hij blijven zitten, eventjes maar om uit te rusten. Juist wilde hij weer opstaan, toen hij plotseling iets in het gras zag glin steren. Hij liep er heen en zag, dat het een beursje, een zilveren beursje was. „Dat heeft iemand natuurlijk verloren!" mompelde hij. Snel keek hij om zich heen. Er was niemand in de buurt en hij raapte het op. Terwijl hij dit deed, vielen er eenigö geldstukken uit; zij rolden over den grond. Jaap keek er met groote oogen naar. Ais als hij er eens een paar van nam. niet voor hemzelf, maar voor Annekel Niemand zou het ooit ie welen komen en hij zou het beursje weer in het gra9 leggen op de plek, waar hij het gevonden had. Toch was er iets in hem, dat hem streng verbood de geldstukken mee te nemen. „Maar ik doe het niet voor mezelf!" ver dedigde hij zich tegen die stem. „Oneerlijk is het toch!" meende hij dui-< delijk te verslaan. uJa maar, Anneke zou er zoo blij mee zijn! Ze zou er van naar haar zieke nichtje kunnen gaan. Den heelen morgen heb ik tevergeefs getracht wat te verdienen om haar het noodige geld te verschaffen Het is me niet gelukt en nu nu liggen de gul dens hier zóó maar voor het grijpen!" „En toch doe ik het niet!" riep hij op eens uit. terwijl hij het geld haastig in het beursje deed. Hij schrok van zijn eigen stem en keek opnieuw haastig om zich heen. Maar neen er was gelukkig niemand! Zijn besluit was echter genomen: hij zou eerst de wasch wegbrengen en dan met het beursje naar het politiebureau gaan. Meteen stond hij op en het duurde niet lang meer. of hij stond vóór villa Welge legen en belde aan. Mevrouw de Bruin deed hem zelf open en toen zij zag, hoe warm en moe de jongen wa9, wilde zij hem 'n glas limonade geven. Hij weigerde echter binnen te komen, waarop mevrouw de Bruin vroeg: „Heb je dan zoo'n haast?" „Ja mevrouw", antwoordde Jaap. „Ik moet dadelijk naar het politiebureau, want ik heb wat gevonden".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1929 | | pagina 13