Vierde Blad No. 21331 BEZOEK AAN POLEN. RADIO-PROGRAMMA. FEUILLETON. Martin's verjongingskuur. Van Bergen en Menschen Poolsch toeristenland Een Zondag in Zakopane. Door Dr. FELIX RUTTEN. Hl. Polen, dit land dat niet meer bestond en plotseling herrees, kreeg bij zijn hernieuwd aanzijn twee dingen mee, die het beschou wen mocht als een geschenk der goden: een strook zeestrand en een berglandschap. Dit was zoo nieuw en zoo wondervol voor de menschen der vlakte, dat ze rijk zijn met dit geschenk als koningen. En begrijpelijk is de kinderlijke vreugde van hen, die u neesleepen daarheen. Want Polen wil „vlakte" zeggen, in het Slavisch poloi. En alleen maar aan een groene uitgestrektheid dachten we tot nog toe, wanneer we den naam van ihet land uitspraken. Zoo ligt het langs beide oevers van de Weichsel, zijn heilige rivier. Groen van korenveld en aardappelland, zonder rimpe ling, zonder welving, eindeloos, tot waar de blauwe hemel er zich over neerbuigt. Water is er schaarsChsoms een pomp, of een pias- Soms ook een zandig stuk onbebouwd ter rein, waar dennen samen scholen tot bosch- jes en dc berk ze gezelschap houdt. In strakke lijning loopen rechte wegen door deze eindeloosheid, onregelmatig met hoo rnen bezoomd, met peppels, met wilgen. Baomen staan ook in het land, in rijen en groepjes, langs wegen die onzichtbaar zijn of naast verborgen plassen. Maar schaars, en schraal. Want ontgonnen moet, wat ont- ginbaar is. Voor niets anders is er plaats. Zelfs voor geen dorpen. Waar zijn de dorpen van dit land, de bouwers dezer akkers? De zeldzame dorpen liggen ver van den weg. Zoo nu en dan duiken daarnaast wat huizen op, die meest maar hutten zijn. van planken saamgevoegd, en wit met kalk bestreken, on der laag gedrukte daken van oud-donker riet. Geen beken ook. Heel zelden een kleine windmolen, die niets heeft van de statig heid der windrndens van Holland. Langs den weg staan armoedige kruisen, als hooge staken in het veld geplant, en vaak ka pelletjes, die oorspronkelijk gemetselde voetstukken waren van een beeld of cruci fix, maar van lieverlee plaats gaven aan nissen, waarin nu beeldjes en prenten pronken. Dorre bloemen liggen er bij, tus- schen de tralies gesehoven, die de Madon na beveiligen. Naast de Moeder had het Poolsche volk altijd een bijzondere voor liefde voor „den weenenden Christus", zoo als Hij bedrukt en droevig er neerzit op de spotbank, naakt met de doornenkroon. In Mei is dit land een deinende zee van gelig graan en groene veldvruchten; in den herfst is het droef van verlatenheid, grauw en gerooid. Hoe troosteloos moet het s win ters zijn. Maar ook nu. zelfs bij den prachtigen zonneschijn onder een lucht zonder wol ken, is hel niet blij, niet opwekkend. De wegen zijn sledht en weergaloos stoffig. Gordijnen van stof hangen er minutenlang overheen, waarbij de auto zijn vaart ver tragen moet, uit vrees voor aanrijding. Troepjes snaterende ganzen, ook koeien, maar vooral veel kleine boerenwagentjes en lichte sjeezen brengen er afwisseling. Door het veld niet alleen, maar ook bin nen den ring der huizen van nederzettin gen en gehuchten, loopen de paarden vrij rond, statig en dartel. Eerst na tientallen en tienlallen van kilometers beurt een kerk toren uit de verte zijn spits.... Maar nu liggen er dan, nog maar amper tien jaren, binnen de grenzen van Polen ook werkelijk bergen. Zakopane werd een too ver woord. Wat is Zakopane? Een stadje, pas nog een dorp, nu een toeristoord van 18 000 inwoners, een ski station en het Davos der Karpathen, waar van 40 tot 60 000 badgasten jaarlijks sa- menstroomen. Van Poznan of van Warschau gaat het eerst tot Krakow Neem dan den trein naar verder. Het is dan wel een zit van vijf uur in een berglreintje, maar dit loopt ten min ste over ijzeren lijnen. Iets anders is een zit in een autobus. Dan is Zakopane óók nog drie uur van Cracou verwijderd. Maar dit zijn drie martel-uren. De wegen .stoffig en slecht, hobbelig en hopeloos slingerend, uitgehold en uitgesleten, wanneer niet met keien als kazen belegd. Neem den treinl Maar de rijweg is schilderachtig, vooral op Zondag. Tot hoog in het gebergte om- plant met wilgen, ofschoon er geen water is. Ook leidt hij door meerdere dorpen. Ook zijn er enkele mooie vergezichten. Maar die weg blijft voeren door heuvelland. Zakopane zelf ligt nog maar aan den voet der hooge bergmuren. Op Zondag is die weg, met name in den voormiddag, vol volk. Uit het omliggende zijn de menschen ter stad gegaan. De vrouwen komen er vandaan, blootsvoets, een doek om het hoofd en een sjaal om de schouders, terwij] zij hun voorraden voor de week meedragen in groote witlinnen zakken, die zij, onder den last gebogen, op den rug dragen. Velen gaan blootsvoets. Bij de slechte wegen moet dit gemakkelijker loopen zijn dan met hooge hakken. In het heuvelende groen van wei en veld de blauwig-gekalkte hutten met de grauwe rietdaken binnen kleine tuintjes. Geen gor dijnen voor het raam, maar bloemen om den drempel. Verder komen de wagentjes van gevloch ten riet, de planken, karren en stoffige sjeezen in grooter aantal opdagen. Kerk gangers naar een ver gelegen kerk. En dan, nog dichter bij, de groepen van mannen en vrouwen, elk afzonderlijk, ernstig en streng. De rokken worden kleuriger, schreeu wend bont; de sjaals, de voorschoten en hoofddoeken, vormen brandende kleuren- wemelingon binnen het groen van den over lommerden weg. Schoenen en kerkboek in de hand houdend, komen de vrouwen haast alle blootsvoets aanstappen. Alleen maar enkele onder de mannen dragen den lan gen jas met de waaiende panden, maar op den bok der rijtuigjes, mannen en jongens, de leeren jasjes zonder mouwen, met bont afgezet en de muts van pelswerk. Wij zwenken voorbij aan een dier oude, houten kerkjes, zoo kenschetsend voor het land, door de bevolking vroeger zelf getim merd, omgeven door een open gaanderij met breed-neerhangend dak. Binnen een be schermend muurtje omringen haar oude eiken. En plotseling rijzen de bergen, de top pen der Tafcra-groep uit do midden-Beski- den, blank besneeuwd, als een groote witte kam, 'boven de blauwe en groene koppen der heuvels van het voorgebergte. Tus schen de wolken door, die donzig neer streken op hun spitsen, beschijnt ze Je zon met haar strakke stralen. Fonkelend lichten hun wanden op, als zilveren schil den; fonkelend diepen er nissen en kloven open tusschen hun verschuivende helmen en spitsen. Het glinsterend hooggebergte vol verscheurdheden en verbrijzelingen, fantastiseeren in den tuin dei' wolken tot beelden van kristal en sneeuw gestold. Weer dalen, weer verdwijnen in groene schemeringen van omlooverde dorpen en bosohjes en drevenen de streek begint, waar de eigenlijke bergbewoners thuis zijn, trotsch op hun vrijheid, daar zij nooit voor iemand onderdeden, fier op hun ver leden als op hun mooie drachten, op hun oude hoerenkunst ook, van weefsels, bor duursels en huizenbouw, waar het jonge Polen der artisten een nieuwe inspiira* tie zocht. Dicht op elkaar gedrongen staan hun huizen hier, woning en stallen, schuurtjes en wagenhuizen, uit zware planken saam- gevoegd met een versierd portaal van kun stig versneden hout en versierde geveltop pen. Over alles lommert het oud geboomte; aan den einder, maar nu dicht bij, karbon- kelt het gebergte in den zonneschijn. De kerkdienst is ten einde. De bevol king vult nu de wegen. De boer brengt zi.in vrouw en dochters in de oude kales of den gevlochten wagen naar huis terug. En het is of we droomen. Ieder wagentje is" als een mand vol bloe men; elke dier'vrouwen is een wandelende tuin. Het rood, het groen, het geel van al die rijke rokken en gedrapeerde sjaals vlamt met iels onwerkelijks, met iets van een feestelijke opzettelijkheid, alsof het niet echt was Al maar gebloemde doeken in kleurige bontheid, ook zijden doeken, franjige foulards, in RECLAME. 387-i -ANANAS FRAMBOZEN -CITROEN lachende verscheidenheid, in kleurige weme ling, in telkens andere samenstelling. Bloe men, louter bloemen. Het is een gesprankel van toonen en kleurakkoorden, waarbij het heele landschap wordt tot muziek. Een ba- chanaal van juichende kleur. De metamor phose van een tuin, waarin alle bloemen tot menschen werden. Maar het mooist zijn de mannen. Nauw sluitend zit hun de wit-wolten broek om het been, die beneden wij Ier wordt bij den voet, waar een roosje kleurt of een kleurig kwastje. Het bovengedeelte is met bonte bor duursels belegd, wier motieven ontleend zijn aan de oude botervormen, boeketten gesty- leerd tot ruiten, bladeren of vogels, zonder tal. Met borduursels bestikt is het witte hemd, dat bolt uit 't lederen jak met de boniranden. Maar sierlijker, zwieriger is het los om de schouders geslagen jasje van witte wol, weer eveneens geborduurd en saamgehouden ou der de kin met een strik van fladderende, roode of blauwe linten. Een klein zwart hoedje past daarbij, om den bol gesierd met een ris van porceleinen kralen of schelpjes. Het is een ongelooflijke symphonie van stiksels en sieraden: en toch blijft ze man nelijk, die ongemeen rijke, schitterende kleedij. En 'k laat mij vervoeren door den zwier van deze, zooals ik verblind werd door de kleurigheid der andere. Dan rijden wij naar het eigenlijk ge bergte toe, nog een uur per auto verder. Wij stijgen boven de vallei uit, die daar geheel in groen gepenseeld ligt aan den voet van de stapeling der heuvels, waarachter de trotsche bergen steil omhoog reizen, wit en stil. De Tatra-groep vormt een gedeelte der Karpalhen, maar zij is als een op zich zelf- staand geheel, van de nabije Beskiden-groe- pen door breede hoogvlakten gescheiden. Van de 600 K.M.2 harer oppervlakte, behoo- ren er 160 aan Polen, de rest aan Tsjecho- Slovakije, waar ook de hoogste bergtop ver rijst, de Garluch, Ier hoogte van 2663 M. De voornaamste top binnen de Poolsche grens is de Rysy, die 2503 meter haalt. Wij rijden naar het middelste stuk der Tatra-groep. waar do diepe insnijdingen der dalen, de bruisende watervallen bij het smelten van de sneeuw, de mooiste der honderd zestig meren, die de heele groep der bergen omsluit, de wilde rotspartijen on overhangende bergklompen, de steile spitsen en gladgeschaafde wanden boven het veelgetopte dennenwoud, heel de hoog lands-heerlijkheid voor het oogenblik reeds gesluierd in de spinsels van de eerste sneeuw, aan de weidsche pracht der Alpen herinnert. Het grootste dezer bergmeren, hoog in 't gebergte hangende, het „groote Poolsche meer", meet 35 H.A.; het diepste is het „Zwarte meer", van geringe opper vlakte Wij rijden naar het mooiste van alle, dat dien wonderen naam draagt van Morskie Oko, het oog der zee. Door bosschen en almaar bosschen jaagt de weg, kleine onbeduidende onsappige dennenbosschen. de karige vacht van een tcdem zonder weligheid en wilden plan tengroei. Wij schieten rakelings voorbij aan de Tschecho-Slowaaksche grens met haar wit-rooden tolnchel en haar wachtposten. En reeds spoken de berggestalten boven het groen der dennen uit in hun zilveren glans. Zij duiken uit de diepte op en wijken weer en maken dan voor anderen plaats, al naar dc weg blijft kronkelen. Wij naderen het geheim der binnenste bergwereld, waar de sterkste en stoutste der geweldige berg reuzen de wacht betrekken. Aldoor ver springen en verschuiven zij. hun pralende facetten naar het licht gewend, zoo toren hoog, zoo hemeltergend. Als een klein zwart krieldingenlje dringt dc auto vooruit op den slingerweg, wol sluw gekrast op den harden bodem tusschen de schrale bos schen. En eindelijk zigzagt hij bedachtzaam, doelbewust omhoog. De bergmassa staat in roerloos wachten. De toppen lichten met een vreemden gloed. Het is als daalden zjj, in een zacht ver zinken, Dan staren we tegen niets meer dan rots in grillige stapeling, tot deze splijt, zich gewonnen geeft, den schoot opent; daar rust het meer, grjjs-b!auw, dat ver derop verdonkert, en zilverig fronst onder den wind. Een \jzige stilte heerscht er om "de ver scheurde wanden, die het blikkerend water gevangen houden. Spreek nu, spreek, en laat uw geheim varen. Wij hebben u ver overd en houden u met onze blikken vast Openbaar uw mysterie Niets dan zwijgen. Raadselachtig als te voren blijft de spiegel fronzen en blin ken. Lacht het meer om onzen armen hoog moed, om onzen machteloozen trots? En straks gaan we weer weg vandaar, in het besef onzer nietige menschelijke klein heid, ons van een schennis bewust. Wij staarden vorschend in het „Oog der zee", en zagen er niets dan ons eigen kleine zelf en de kalme gliimlaoh van het eeuwig mysterie. Sfinxachtig schouwden de witte gestalten der bergen op ons, vanuit den extatisohen droom hunner ongerepte schoonheid Maar met een juichende blijheid zag Jk de blijde menschen terug, de mooie, bonte menschen van Zakopana, de levende men schen en het warm-kloppende leven. VOOR ZATERDAG 28 SEPTEMBER. Huizen, 1875 M. 10.00—10.15: Mor genwijding 12.15—2 00: Concert door het AVRO-Kwartet 2.00—2.30: Film- praatje door Max Tak 2.30—4 30: Aansl. van het Tuschinski-Theater te Amsterdam 5.006.00: Thé dansant door „The Ramblers" uit Cabaret „La Gaite" te Am sterdam 6.017.45: Concert door het Omroeporkest. Solist: John de Nocker (ba riton) 8 00: VARA. Concert. Orkest, or gel en trompet 8.45: VARA. Declamatie 9.05: VARA Concert. Strijkorkest en trompet 9.35: VARA. Voordracht 10.00 ca VARA Persberichten. Daarna: Voortzetting concert 10.45: VARA. Le vensliedjes 11.15: VARA. Gramofoon- muziek. Hilversum, 298 M Na 6 uur 1071 M. llitsl. KRO-uitz. II 30—12.00: Godsdien stig halfuurtje 12.15-^1.15: Concert door het KRO-Trio 1.152,00: Gramofoon- muziek 2.003.15: Kinderuurtje 4.00 5.00: Cursus Engelsch 5 005.45: Gra- mofoonmuziek 5.456.00: Journalistiek Weekoverzicht 6.007.30; Orgelconcert 7.308.00: Lezing 8.01000: Vroo- lijk uurtje 9.0012.00: Concert. Orkest en Vocaal Ensemble 9.30: Nieuwsbe richten. Daveatry, 1554,4 M. 10.35: Morgen wijding 11.0511.20: Lezing 1.20— 2.20: Orkestconcert 3.50: Concert. N. Palliser, sopraan, L. Ashdowne, bariton 4.20. Verslag van den waterpolo-wedslrijd EngelandDuilschland 5.05: Cinema- orgelconcert 6.35: Nieuwsber. 7.05: Concert. E. Bartlett en R Robertson, piano 7.20: Lezing 7.35: Lezing 7.50: Concert. Militaire kapel. H. Brindle, bas; A. Brown, orgel; T. Tuson, sopraan 9.20 Wallah! WallahI" Solisten, koor en instrumentaal kwintet 10.00: Nieuwsber. 10.20: The Railway Employées Carnival. Toespraken 10.30: Lezing 10.45 12.20: Dansmuziek. Parijs „Radio-Paris", 1725 M. 12 50 220: Gramofconmuziek 5.05: Dansmu ziek 6.55: Gramofoonmuziek 8.35: Zang door den heer Tubiana, gevolgd door dansmuziek. Langeuberg, 473 M. 7.208.15: Gra mofoonmuziek 8.209.20: Orkestconcert 10.3511.45: Gramofoonmuziek 11.50 12.20: Gramofoonmuziek 12.30: Gra mofoonmuziek 1.252.50: Orkestcon cert 5.556.50: Gramofoonmuziek 820: Vroolijke avond. Daarna tot 1.20: Dansmuziek. Brussel (508.5 M.j 5.20: Trioconcert Mile Laurent, zang. 6.50: Gramofoonmuziek. 8.35: Orkestconcert. Zeeeen (1635 M.) 6.1010.50: Lezing. 12.201.10: Muziekuitzending voor scho len. 1.101.50: Lezingen. 2.20— 2 50: Gramofoonmuziek. 2.50—5.20) Lezingen. 5 206.20: Concert uit Ham burg. 6 208.20: Lezingen 8 20 Zang en declamatie. 9.20: Cabaret. Daarna tot 12.50: Dansmuziek. Kalnndborg (1153 M.) 3.505.50: Con cert door Instrumentaal Ensemble. Kirsten Engquist (operazangeres). 8.359.35 Declamatie en zang. 9.5010.20: Cello recital door Erik Rytter. 10.2011.20: Concert Elli Jankovic (xylofoon), Frida BudtzMuller (declamatie), Viktor Fischer (begeleiding). 11.2012.35: Dansmuziek. Door RAFA6L SABATINI. Uit het Engelsch door C. M. G d W. 661 Er kwam mist op boven de rivier, zoodat de gedaante moeilijk te onderscheiden was; zij verwensebte den mist die haar angst vermeerderde, haar ongeduld deed toene men. Toen beving haar een nieuwe vrees. Waarom kwam er maar één man aan, er moesten er twee zijn, want er waren er twee uitgereden. Wie was het die terug kwam en wat was zijn metgezel overko men? God geve, ten minste dat het Marius is die daar kwam aanrijden met zulk een gevaarlijken spoed. Eindelijk kon hij hem onderscheiden. Hij was nu dicht bij het kasteel, zij zag dat zijn rechter arm verhonden was en in een doek hing. En toen kon zij een kreet niet weerhouden en zij beet zich op de lip om een gil in te houden, want zij had het ge zicht van den ruiter herkend; het was For- tunio en gewond! Dan was Marius zeker dood! Zij kon zich haast niet staande houden Zij sloeg de hand op haar borst, boven haar hart, alsof zij het kloppen van het eene en het hijgen van haar boezem wilde onder drukken; haar ziel leed hevige pijn en haar geest scheen te verdooven terwijl zij daar bleef staan en de tijding verwachtte die haar angst zou bevestigen. De hoeven van zijn paard maakten een dof geluid op de planken van de ophaal brug en bleven eensklaps stilstaan toen de ruiter zijn paard inhield op het binnenplein beneden. Een geluid van voetstappen van mannen die te hulp scholen. Madame wou naar beneden gaan om hem te gemoet te gaan maar haar voeten schenen hun dienst te weigeren. Zij leunde tegen een der kan- teelen van de borstwering, de oogen geves tigd op de plek waar hij de trap op moest komen en zoo wachtte zij hem op. met wijd geopende oogen en vertrokken gelaat. Eindelijk kwam hij slingerend op zijn beenen, want hij was stijf van den langen rit. Zij deed een schrede naar hem toe. En zij opende den mond. „Welnu?" vroeg zij. Haar slem klonk scherp en hard. „Hoe is het afgeloopen?" „Op de eenig mogelijke manier,'' ant woordde hij. zooals u gewenscht heeft." Toen dacht ze. dat ze zou flauw vallen. Haar longen schenen te snakken naar lucht, zij deed den mond open cn ademde den op komenden mist in, maar sprak het eerste oogenblik niet, voordat zij zich voldoende hersteld had van den plotselingen omme keer in haar gemoed. „Waar is Marius dan?" vroeg zij ein delijk. „Hij is achter gebleven om het lichaam naar huis te brengen. Zij brengen het hier naar toe." „Zij?" herhaalde zij. „Wie zijn dat?" „De Franciskaner monniken van Chey- las." Er was iets in zijn toon, iets in zijn slimme oogen. een sombere wolk over zijn kr.ap en gewoonlijk zoo open gelaat, dat haar argwaan opwekte en haar herleefden moed weder verminderde. Zij greep hem met kracht bij de armen en noodzaakte hem haar aan te zien bij het wegstervend daglicht. „Is het de waariieid die je mij vertelt, Fortunio," vroeg zij; haar stem was boos maar ook angstig. Nu zag hij haar aan, met brutale oogen. Hij hief de hand op om zijn woorden klem bij te zetten. „Ik zweer mevrouw, bij het heil van mijn zifl, dat mijnheer Marius gezond en wel is." Zij was voldaan en liet zijn arm los. „Komt hij van avond terug?" vroeg zij. „Zij zullen morgen hier zijn. madame. Ik ben vooruit gereden om het u te vertellen." „Een dwaas idee van hem. Maar" en een glimlach verhelderde haar gezicht „wij zullen een van die monniken een nuttiger werk laten doen." Een uur te voren had zij mademoiselle gaarne haar vrijheid terug willen geven in ruil voor de verzekering dat Marius ge slaagd was in de zaak die hem naar Savoye geroepen had. Zij zou het met genoegen ge daan hebben en blij zijn, dat Marius erfge naam van Condillac zou wezen. Maar nu ze voor haar zoon zeker was van Condillac, moest zij nog meer voor hem hebben, haar onverzadelijke begeerte naar zijn macht en voorspoed liet haar niet los. Nu. meer dan ooit nu Florimond dood was moest zij La Vauvrage voor Marius hebben en made moiselle zou niet zoo moeilijk meer te bui gen zijn Het kind was verliefd geworden op dien gekken Garnache en als een vrouw tegengewerkt wordt in haar liefde en haar verdriet niet weggenomen kan worden, dan kan het haar weinig schelen met wien zij trouwt. Had zij dat niet zelf ondervonden? Was het dat niet geweest de dwang van haar eigen vader om een man te trouwen zooveel ouder dan zij. den markies van Con dillac dat haar verhard had en haaT ge maakt tot de vrouw die zij nu was? Zij had een man liefgehad; zoo lang die leefde, had zij haar vader weerstand gebo den en zich verzet tegen dat ellendige hu welijk dat zij haar hadden willen opdrin gen. Hij werd gedood in een duel te Parijs; toen die tijding kwam, had zij de handen gevouwen en er zich bij neergelegd en ze was getrouwd volgens haar vaders verlan gen. Een dergelijke gedrukte stemming had zij bij Valérie opgemerkt; laten ze daar van profiteeren zoolang ze duurde. Ze hadden het op Condillac lang genoeg gedaan zonder kerkelijke plechtigheden. Morgen zouden er twee zijn om het goed te maken een hu welijk en een begrafenis. Zij ging de trap op en Fortunio volgde haaT, toen haar gedachten terugkeerden tot de gebeurtenissen Ie La Rochette. „Ging het goed?" vroeg zij. „Het maakte wel wat opchudding," zei hij. „De markies had mannen bij zich en had het duel in Frankrijk plaats gehad, dan had het leelijko gevolgen kunnen hebben." „Je moet er mij een volledig verslag van geven," zei ze, want ze dacht terecht dat cr nog iets was, dat nadere verklaring be hoefde. Toen lachte zij zachtjes voor zich heen. „Ja hei was een gelukje dat hij juist te La Rochette logeerde. Florimond was onder een ongeluksster geboren, geloof ik. en jij onder een gelukster." „Dat geloof ik ook zoover het mij be treft," antwoordde hij grimmig en hij dacht aan het zwaard dat den vorigen avond zijn wang had getroffen en zijn rechterarm dien morgen had doorstoken en hij dankte de goden die hij in zijn goddeloosheid mocht erkennen, voor het geluk, dal het bewuste zwaard niet zijn har! had getroffen. HOOFDSTUK XXIII. Hei vonnis van Garnache. Het was Vrijdagmorgen, 10 November, een datum die in de herinnering zal blijven gegrift van allen die betrokken waren in de zaken van Condillac. De douairière stond vroeg op en gedachtig aan het geen dien dag zou geschieden, kleedde zij zich. zooais het hoorde, in het zwari. Ook mijnheer de Sénéchal reed vroeg uit dien morgen, vergezeld door een paar grooms en begaf zich naar Condillac Hij ver moedde niet, dat hij daarmee niemand een grooler dienst bewees dan mijnheer de Gar nache. De markiezin ontving hem beleefd. Zij was in een opgewekte, vroolijke steming dien morgen, de reactie van haar spanning van den vorigen dag. Alles lachte haar toe, alle dingen liepen haar en Marius mee. Haar zoon was heer van Condillac; Flori mond, dien zij had gehaat en die in den weg had gestaan van den voorspoed van haar zoon, was dood en zou weldra begra ven worden; aan Garnache. de man uit Parijs, die hun moeite gegeven kon hebben, indien hij naar huis had kunnen terug kee- ren en alles vertellen van den weerstand, dien zij geboden hadden, wa9 voor goed het zwijgen opgelegd en de karpers in de gracht zouden zich op het oogenblik vergasten aan' het geen van hem was overgebleven; Va lérie was in een gedrukte stemming, een goed voorteeken voor het succes van de plannen der markiezin met haar en om twaalf uur op zijn laatst, zouden er hier op Condillac priesters aanwezig zijn en a!s Marius nog lust had dat stijfhoofdige kind te trouwen, dan waren daar geen bezwaren meer tegen. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1929 | | pagina 13