Vierde Blad No. 21331
BEZOEK AAN POLEN.
RADIO-PROGRAMMA.
FEUILLETON.
Martin's verjongingskuur.
Van Bergen en Menschen Poolsch
toeristenland Een Zondag in Zakopane.
Door Dr. FELIX RUTTEN.
Hl.
Polen, dit land dat niet meer bestond en
plotseling herrees, kreeg bij zijn hernieuwd
aanzijn twee dingen mee, die het beschou
wen mocht als een geschenk der goden: een
strook zeestrand en een berglandschap.
Dit was zoo nieuw en zoo wondervol voor
de menschen der vlakte, dat ze rijk zijn met
dit geschenk als koningen. En begrijpelijk
is de kinderlijke vreugde van hen, die u
neesleepen daarheen.
Want Polen wil „vlakte" zeggen, in het
Slavisch poloi. En alleen maar aan een
groene uitgestrektheid dachten we tot nog
toe, wanneer we den naam van ihet land
uitspraken.
Zoo ligt het langs beide oevers van de
Weichsel, zijn heilige rivier. Groen van
korenveld en aardappelland, zonder rimpe
ling, zonder welving, eindeloos, tot waar de
blauwe hemel er zich over neerbuigt. Water
is er schaarsChsoms een pomp, of een pias-
Soms ook een zandig stuk onbebouwd ter
rein, waar dennen samen scholen tot bosch-
jes en dc berk ze gezelschap houdt. In
strakke lijning loopen rechte wegen door
deze eindeloosheid, onregelmatig met hoo
rnen bezoomd, met peppels, met wilgen.
Baomen staan ook in het land, in rijen en
groepjes, langs wegen die onzichtbaar zijn
of naast verborgen plassen. Maar schaars,
en schraal. Want ontgonnen moet, wat ont-
ginbaar is. Voor niets anders is er plaats.
Zelfs voor geen dorpen. Waar zijn de dorpen
van dit land, de bouwers dezer akkers? De
zeldzame dorpen liggen ver van den weg.
Zoo nu en dan duiken daarnaast wat huizen
op, die meest maar hutten zijn. van planken
saamgevoegd, en wit met kalk bestreken, on
der laag gedrukte daken van oud-donker
riet.
Geen beken ook. Heel zelden een kleine
windmolen, die niets heeft van de statig
heid der windrndens van Holland. Langs
den weg staan armoedige kruisen, als hooge
staken in het veld geplant, en vaak ka
pelletjes, die oorspronkelijk gemetselde
voetstukken waren van een beeld of cruci
fix, maar van lieverlee plaats gaven aan
nissen, waarin nu beeldjes en prenten
pronken. Dorre bloemen liggen er bij, tus-
schen de tralies gesehoven, die de Madon
na beveiligen. Naast de Moeder had het
Poolsche volk altijd een bijzondere voor
liefde voor „den weenenden Christus", zoo
als Hij bedrukt en droevig er neerzit op de
spotbank, naakt met de doornenkroon.
In Mei is dit land een deinende zee van
gelig graan en groene veldvruchten; in den
herfst is het droef van verlatenheid, grauw
en gerooid. Hoe troosteloos moet het s win
ters zijn.
Maar ook nu. zelfs bij den prachtigen
zonneschijn onder een lucht zonder wol
ken, is hel niet blij, niet opwekkend. De
wegen zijn sledht en weergaloos stoffig.
Gordijnen van stof hangen er minutenlang
overheen, waarbij de auto zijn vaart ver
tragen moet, uit vrees voor aanrijding.
Troepjes snaterende ganzen, ook koeien,
maar vooral veel kleine boerenwagentjes
en lichte sjeezen brengen er afwisseling.
Door het veld niet alleen, maar ook bin
nen den ring der huizen van nederzettin
gen en gehuchten, loopen de paarden vrij
rond, statig en dartel. Eerst na tientallen
en tienlallen van kilometers beurt een kerk
toren uit de verte zijn spits....
Maar nu liggen er dan, nog maar amper
tien jaren, binnen de grenzen van Polen
ook werkelijk bergen. Zakopane werd een
too ver woord.
Wat is Zakopane?
Een stadje, pas nog een dorp, nu een
toeristoord van 18 000 inwoners, een ski
station en het Davos der Karpathen, waar
van 40 tot 60 000 badgasten jaarlijks sa-
menstroomen.
Van Poznan of van Warschau gaat het
eerst tot Krakow Neem dan den trein naar
verder. Het is dan wel een zit van vijf uur
in een berglreintje, maar dit loopt ten min
ste over ijzeren lijnen. Iets anders is een
zit in een autobus. Dan is Zakopane óók
nog drie uur van Cracou verwijderd. Maar
dit zijn drie martel-uren. De wegen .stoffig
en slecht, hobbelig en hopeloos slingerend,
uitgehold en uitgesleten, wanneer niet met
keien als kazen belegd. Neem den treinl
Maar de rijweg is schilderachtig, vooral
op Zondag. Tot hoog in het gebergte om-
plant met wilgen, ofschoon er geen water is.
Ook leidt hij door meerdere dorpen. Ook
zijn er enkele mooie vergezichten. Maar
die weg blijft voeren door heuvelland.
Zakopane zelf ligt nog maar aan den voet
der hooge bergmuren.
Op Zondag is die weg, met name in den
voormiddag, vol volk. Uit het omliggende
zijn de menschen ter stad gegaan. De
vrouwen komen er vandaan, blootsvoets,
een doek om het hoofd en een sjaal om de
schouders, terwij] zij hun voorraden voor
de week meedragen in groote witlinnen
zakken, die zij, onder den last gebogen, op
den rug dragen. Velen gaan blootsvoets. Bij
de slechte wegen moet dit gemakkelijker
loopen zijn dan met hooge hakken.
In het heuvelende groen van wei en veld
de blauwig-gekalkte hutten met de grauwe
rietdaken binnen kleine tuintjes. Geen gor
dijnen voor het raam, maar bloemen om
den drempel.
Verder komen de wagentjes van gevloch
ten riet, de planken, karren en stoffige
sjeezen in grooter aantal opdagen. Kerk
gangers naar een ver gelegen kerk. En dan,
nog dichter bij, de groepen van mannen en
vrouwen, elk afzonderlijk, ernstig en
streng. De rokken worden kleuriger, schreeu
wend bont; de sjaals, de voorschoten en
hoofddoeken, vormen brandende kleuren-
wemelingon binnen het groen van den over
lommerden weg. Schoenen en kerkboek in
de hand houdend, komen de vrouwen haast
alle blootsvoets aanstappen. Alleen maar
enkele onder de mannen dragen den lan
gen jas met de waaiende panden, maar op
den bok der rijtuigjes, mannen en jongens,
de leeren jasjes zonder mouwen, met bont
afgezet en de muts van pelswerk.
Wij zwenken voorbij aan een dier oude,
houten kerkjes, zoo kenschetsend voor het
land, door de bevolking vroeger zelf getim
merd, omgeven door een open gaanderij met
breed-neerhangend dak. Binnen een be
schermend muurtje omringen haar oude
eiken.
En plotseling rijzen de bergen, de top
pen der Tafcra-groep uit do midden-Beski-
den, blank besneeuwd, als een groote witte
kam, 'boven de blauwe en groene koppen
der heuvels van het voorgebergte. Tus
schen de wolken door, die donzig neer
streken op hun spitsen, beschijnt ze Je
zon met haar strakke stralen. Fonkelend
lichten hun wanden op, als zilveren schil
den; fonkelend diepen er nissen en kloven
open tusschen hun verschuivende helmen
en spitsen. Het glinsterend hooggebergte
vol verscheurdheden en verbrijzelingen,
fantastiseeren in den tuin dei' wolken tot
beelden van kristal en sneeuw gestold.
Weer dalen, weer verdwijnen in groene
schemeringen van omlooverde dorpen en
bosohjes en drevenen de streek begint,
waar de eigenlijke bergbewoners thuis
zijn, trotsch op hun vrijheid, daar zij nooit
voor iemand onderdeden, fier op hun ver
leden als op hun mooie drachten, op hun
oude hoerenkunst ook, van weefsels, bor
duursels en huizenbouw, waar het jonge
Polen der artisten een nieuwe inspiira*
tie zocht.
Dicht op elkaar gedrongen staan hun
huizen hier, woning en stallen, schuurtjes
en wagenhuizen, uit zware planken saam-
gevoegd met een versierd portaal van kun
stig versneden hout en versierde geveltop
pen. Over alles lommert het oud geboomte;
aan den einder, maar nu dicht bij, karbon-
kelt het gebergte in den zonneschijn.
De kerkdienst is ten einde. De bevol
king vult nu de wegen. De boer brengt zi.in
vrouw en dochters in de oude kales of den
gevlochten wagen naar huis terug. En het
is of we droomen.
Ieder wagentje is" als een mand vol bloe
men; elke dier'vrouwen is een wandelende
tuin. Het rood, het groen, het geel van al die
rijke rokken en gedrapeerde sjaals vlamt met
iels onwerkelijks, met iets van een feestelijke
opzettelijkheid, alsof het niet echt was Al
maar gebloemde doeken in kleurige bontheid,
ook zijden doeken, franjige foulards, in
RECLAME.
387-i
-ANANAS
FRAMBOZEN -CITROEN
lachende verscheidenheid, in kleurige weme
ling, in telkens andere samenstelling. Bloe
men, louter bloemen. Het is een gesprankel
van toonen en kleurakkoorden, waarbij het
heele landschap wordt tot muziek. Een ba-
chanaal van juichende kleur. De metamor
phose van een tuin, waarin alle bloemen tot
menschen werden.
Maar het mooist zijn de mannen. Nauw
sluitend zit hun de wit-wolten broek om
het been, die beneden wij Ier wordt bij den
voet, waar een roosje kleurt of een kleurig
kwastje. Het bovengedeelte is met bonte bor
duursels belegd, wier motieven ontleend zijn
aan de oude botervormen, boeketten gesty-
leerd tot ruiten, bladeren of vogels, zonder
tal. Met borduursels bestikt is het witte hemd,
dat bolt uit 't lederen jak met de boniranden.
Maar sierlijker, zwieriger is het los om de
schouders geslagen jasje van witte wol, weer
eveneens geborduurd en saamgehouden ou
der de kin met een strik van fladderende,
roode of blauwe linten. Een klein zwart
hoedje past daarbij, om den bol gesierd met
een ris van porceleinen kralen of schelpjes.
Het is een ongelooflijke symphonie van
stiksels en sieraden: en toch blijft ze man
nelijk, die ongemeen rijke, schitterende
kleedij. En 'k laat mij vervoeren door den
zwier van deze, zooals ik verblind werd
door de kleurigheid der andere.
Dan rijden wij naar het eigenlijk ge
bergte toe, nog een uur per auto verder. Wij
stijgen boven de vallei uit, die daar geheel
in groen gepenseeld ligt aan den voet van
de stapeling der heuvels, waarachter de
trotsche bergen steil omhoog reizen, wit en
stil.
De Tatra-groep vormt een gedeelte der
Karpalhen, maar zij is als een op zich zelf-
staand geheel, van de nabije Beskiden-groe-
pen door breede hoogvlakten gescheiden.
Van de 600 K.M.2 harer oppervlakte, behoo-
ren er 160 aan Polen, de rest aan Tsjecho-
Slovakije, waar ook de hoogste bergtop ver
rijst, de Garluch, Ier hoogte van 2663 M. De
voornaamste top binnen de Poolsche grens
is de Rysy, die 2503 meter haalt.
Wij rijden naar het middelste stuk der
Tatra-groep. waar do diepe insnijdingen der
dalen, de bruisende watervallen bij het
smelten van de sneeuw, de mooiste der
honderd zestig meren, die de heele groep
der bergen omsluit, de wilde rotspartijen
on overhangende bergklompen, de steile
spitsen en gladgeschaafde wanden boven
het veelgetopte dennenwoud, heel de hoog
lands-heerlijkheid voor het oogenblik reeds
gesluierd in de spinsels van de eerste
sneeuw, aan de weidsche pracht der Alpen
herinnert. Het grootste dezer bergmeren,
hoog in 't gebergte hangende, het „groote
Poolsche meer", meet 35 H.A.; het diepste
is het „Zwarte meer", van geringe opper
vlakte Wij rijden naar het mooiste van
alle, dat dien wonderen naam draagt van
Morskie Oko, het oog der zee.
Door bosschen en almaar bosschen jaagt
de weg, kleine onbeduidende onsappige
dennenbosschen. de karige vacht van een
tcdem zonder weligheid en wilden plan
tengroei. Wij schieten rakelings voorbij aan
de Tschecho-Slowaaksche grens met haar
wit-rooden tolnchel en haar wachtposten.
En reeds spoken de berggestalten boven
het groen der dennen uit in hun zilveren
glans. Zij duiken uit de diepte op en wijken
weer en maken dan voor anderen plaats,
al naar dc weg blijft kronkelen. Wij naderen
het geheim der binnenste bergwereld, waar
de sterkste en stoutste der geweldige berg
reuzen de wacht betrekken. Aldoor ver
springen en verschuiven zij. hun pralende
facetten naar het licht gewend, zoo toren
hoog, zoo hemeltergend. Als een klein zwart
krieldingenlje dringt dc auto vooruit op
den slingerweg, wol sluw gekrast op den
harden bodem tusschen de schrale bos
schen. En eindelijk zigzagt hij bedachtzaam,
doelbewust omhoog.
De bergmassa staat in roerloos wachten.
De toppen lichten met een vreemden gloed.
Het is als daalden zjj, in een zacht ver
zinken, Dan staren we tegen niets meer dan
rots in grillige stapeling, tot deze splijt,
zich gewonnen geeft, den schoot opent;
daar rust het meer, grjjs-b!auw, dat ver
derop verdonkert, en zilverig fronst onder
den wind.
Een \jzige stilte heerscht er om "de ver
scheurde wanden, die het blikkerend water
gevangen houden. Spreek nu, spreek, en
laat uw geheim varen. Wij hebben u ver
overd en houden u met onze blikken vast
Openbaar uw mysterie
Niets dan zwijgen. Raadselachtig als te
voren blijft de spiegel fronzen en blin
ken. Lacht het meer om onzen armen hoog
moed, om onzen machteloozen trots?
En straks gaan we weer weg vandaar,
in het besef onzer nietige menschelijke klein
heid, ons van een schennis bewust. Wij
staarden vorschend in het „Oog der zee",
en zagen er niets dan ons eigen kleine zelf
en de kalme gliimlaoh van het eeuwig
mysterie.
Sfinxachtig schouwden de witte gestalten
der bergen op ons, vanuit den extatisohen
droom hunner ongerepte schoonheid
Maar met een juichende blijheid zag Jk
de blijde menschen terug, de mooie, bonte
menschen van Zakopana, de levende men
schen en het warm-kloppende leven.
VOOR ZATERDAG 28 SEPTEMBER.
Huizen, 1875 M. 10.00—10.15: Mor
genwijding 12.15—2 00: Concert door
het AVRO-Kwartet 2.00—2.30: Film-
praatje door Max Tak 2.30—4 30: Aansl.
van het Tuschinski-Theater te Amsterdam
5.006.00: Thé dansant door „The
Ramblers" uit Cabaret „La Gaite" te Am
sterdam 6.017.45: Concert door het
Omroeporkest. Solist: John de Nocker (ba
riton) 8 00: VARA. Concert. Orkest, or
gel en trompet 8.45: VARA. Declamatie
9.05: VARA Concert. Strijkorkest en
trompet 9.35: VARA. Voordracht
10.00 ca VARA Persberichten. Daarna:
Voortzetting concert 10.45: VARA. Le
vensliedjes 11.15: VARA. Gramofoon-
muziek.
Hilversum, 298 M Na 6 uur 1071 M.
llitsl. KRO-uitz. II 30—12.00: Godsdien
stig halfuurtje 12.15-^1.15: Concert door
het KRO-Trio 1.152,00: Gramofoon-
muziek 2.003.15: Kinderuurtje 4.00
5.00: Cursus Engelsch 5 005.45: Gra-
mofoonmuziek 5.456.00: Journalistiek
Weekoverzicht 6.007.30; Orgelconcert
7.308.00: Lezing 8.01000: Vroo-
lijk uurtje 9.0012.00: Concert. Orkest
en Vocaal Ensemble 9.30: Nieuwsbe
richten.
Daveatry, 1554,4 M. 10.35: Morgen
wijding 11.0511.20: Lezing 1.20—
2.20: Orkestconcert 3.50: Concert. N.
Palliser, sopraan, L. Ashdowne, bariton
4.20. Verslag van den waterpolo-wedslrijd
EngelandDuilschland 5.05: Cinema-
orgelconcert 6.35: Nieuwsber. 7.05:
Concert. E. Bartlett en R Robertson, piano
7.20: Lezing 7.35: Lezing 7.50:
Concert. Militaire kapel. H. Brindle, bas;
A. Brown, orgel; T. Tuson, sopraan 9.20
Wallah! WallahI" Solisten, koor en
instrumentaal kwintet 10.00: Nieuwsber.
10.20: The Railway Employées Carnival.
Toespraken 10.30: Lezing 10.45
12.20: Dansmuziek.
Parijs „Radio-Paris", 1725 M. 12 50
220: Gramofconmuziek 5.05: Dansmu
ziek 6.55: Gramofoonmuziek 8.35:
Zang door den heer Tubiana, gevolgd door
dansmuziek.
Langeuberg, 473 M. 7.208.15: Gra
mofoonmuziek 8.209.20: Orkestconcert
10.3511.45: Gramofoonmuziek 11.50
12.20: Gramofoonmuziek 12.30: Gra
mofoonmuziek 1.252.50: Orkestcon
cert 5.556.50: Gramofoonmuziek
820: Vroolijke avond. Daarna tot 1.20:
Dansmuziek.
Brussel (508.5 M.j 5.20: Trioconcert Mile
Laurent, zang. 6.50: Gramofoonmuziek.
8.35: Orkestconcert.
Zeeeen (1635 M.) 6.1010.50: Lezing.
12.201.10: Muziekuitzending voor scho
len. 1.101.50: Lezingen. 2.20—
2 50: Gramofoonmuziek. 2.50—5.20)
Lezingen. 5 206.20: Concert uit Ham
burg. 6 208.20: Lezingen 8 20
Zang en declamatie. 9.20: Cabaret.
Daarna tot 12.50: Dansmuziek.
Kalnndborg (1153 M.) 3.505.50: Con
cert door Instrumentaal Ensemble. Kirsten
Engquist (operazangeres). 8.359.35
Declamatie en zang. 9.5010.20: Cello
recital door Erik Rytter. 10.2011.20:
Concert Elli Jankovic (xylofoon), Frida
BudtzMuller (declamatie), Viktor Fischer
(begeleiding). 11.2012.35: Dansmuziek.
Door RAFA6L SABATINI.
Uit het Engelsch door C. M. G d W.
661
Er kwam mist op boven de rivier, zoodat
de gedaante moeilijk te onderscheiden was;
zij verwensebte den mist die haar angst
vermeerderde, haar ongeduld deed toene
men. Toen beving haar een nieuwe vrees.
Waarom kwam er maar één man aan, er
moesten er twee zijn, want er waren er
twee uitgereden. Wie was het die terug
kwam en wat was zijn metgezel overko
men? God geve, ten minste dat het Marius
is die daar kwam aanrijden met zulk een
gevaarlijken spoed.
Eindelijk kon hij hem onderscheiden. Hij
was nu dicht bij het kasteel, zij zag dat
zijn rechter arm verhonden was en in een
doek hing. En toen kon zij een kreet niet
weerhouden en zij beet zich op de lip om
een gil in te houden, want zij had het ge
zicht van den ruiter herkend; het was For-
tunio en gewond! Dan was Marius zeker
dood!
Zij kon zich haast niet staande houden
Zij sloeg de hand op haar borst, boven haar
hart, alsof zij het kloppen van het eene en
het hijgen van haar boezem wilde onder
drukken; haar ziel leed hevige pijn en haar
geest scheen te verdooven terwijl zij daar
bleef staan en de tijding verwachtte die haar
angst zou bevestigen.
De hoeven van zijn paard maakten een
dof geluid op de planken van de ophaal
brug en bleven eensklaps stilstaan toen de
ruiter zijn paard inhield op het binnenplein
beneden. Een geluid van voetstappen van
mannen die te hulp scholen. Madame wou
naar beneden gaan om hem te gemoet te
gaan maar haar voeten schenen hun dienst
te weigeren. Zij leunde tegen een der kan-
teelen van de borstwering, de oogen geves
tigd op de plek waar hij de trap op moest
komen en zoo wachtte zij hem op. met wijd
geopende oogen en vertrokken gelaat.
Eindelijk kwam hij slingerend op zijn
beenen, want hij was stijf van den langen
rit. Zij deed een schrede naar hem toe. En
zij opende den mond.
„Welnu?" vroeg zij. Haar slem klonk
scherp en hard. „Hoe is het afgeloopen?"
„Op de eenig mogelijke manier,'' ant
woordde hij. zooals u gewenscht heeft."
Toen dacht ze. dat ze zou flauw vallen.
Haar longen schenen te snakken naar lucht,
zij deed den mond open cn ademde den op
komenden mist in, maar sprak het eerste
oogenblik niet, voordat zij zich voldoende
hersteld had van den plotselingen omme
keer in haar gemoed.
„Waar is Marius dan?" vroeg zij ein
delijk.
„Hij is achter gebleven om het lichaam
naar huis te brengen. Zij brengen het hier
naar toe."
„Zij?" herhaalde zij. „Wie zijn dat?"
„De Franciskaner monniken van Chey-
las."
Er was iets in zijn toon, iets in zijn
slimme oogen. een sombere wolk over zijn
kr.ap en gewoonlijk zoo open gelaat, dat
haar argwaan opwekte en haar herleefden
moed weder verminderde.
Zij greep hem met kracht bij de armen
en noodzaakte hem haar aan te zien bij het
wegstervend daglicht.
„Is het de waariieid die je mij vertelt,
Fortunio," vroeg zij; haar stem was boos
maar ook angstig.
Nu zag hij haar aan, met brutale oogen.
Hij hief de hand op om zijn woorden klem
bij te zetten.
„Ik zweer mevrouw, bij het heil van mijn
zifl, dat mijnheer Marius gezond en wel is."
Zij was voldaan en liet zijn arm los.
„Komt hij van avond terug?" vroeg zij.
„Zij zullen morgen hier zijn. madame. Ik
ben vooruit gereden om het u te vertellen."
„Een dwaas idee van hem. Maar" en een
glimlach verhelderde haar gezicht „wij
zullen een van die monniken een nuttiger
werk laten doen."
Een uur te voren had zij mademoiselle
gaarne haar vrijheid terug willen geven in
ruil voor de verzekering dat Marius ge
slaagd was in de zaak die hem naar Savoye
geroepen had. Zij zou het met genoegen ge
daan hebben en blij zijn, dat Marius erfge
naam van Condillac zou wezen. Maar nu ze
voor haar zoon zeker was van Condillac,
moest zij nog meer voor hem hebben, haar
onverzadelijke begeerte naar zijn macht en
voorspoed liet haar niet los. Nu. meer dan
ooit nu Florimond dood was moest zij
La Vauvrage voor Marius hebben en made
moiselle zou niet zoo moeilijk meer te bui
gen zijn Het kind was verliefd geworden
op dien gekken Garnache en als een vrouw
tegengewerkt wordt in haar liefde en haar
verdriet niet weggenomen kan worden, dan
kan het haar weinig schelen met wien zij
trouwt. Had zij dat niet zelf ondervonden?
Was het dat niet geweest de dwang van
haar eigen vader om een man te trouwen
zooveel ouder dan zij. den markies van Con
dillac dat haar verhard had en haaT ge
maakt tot de vrouw die zij nu was?
Zij had een man liefgehad; zoo lang die
leefde, had zij haar vader weerstand gebo
den en zich verzet tegen dat ellendige hu
welijk dat zij haar hadden willen opdrin
gen. Hij werd gedood in een duel te Parijs;
toen die tijding kwam, had zij de handen
gevouwen en er zich bij neergelegd en ze
was getrouwd volgens haar vaders verlan
gen.
Een dergelijke gedrukte stemming had zij
bij Valérie opgemerkt; laten ze daar van
profiteeren zoolang ze duurde. Ze hadden
het op Condillac lang genoeg gedaan zonder
kerkelijke plechtigheden. Morgen zouden er
twee zijn om het goed te maken een hu
welijk en een begrafenis.
Zij ging de trap op en Fortunio volgde
haaT, toen haar gedachten terugkeerden tot
de gebeurtenissen Ie La Rochette.
„Ging het goed?" vroeg zij.
„Het maakte wel wat opchudding," zei
hij. „De markies had mannen bij zich en
had het duel in Frankrijk plaats gehad, dan
had het leelijko gevolgen kunnen hebben."
„Je moet er mij een volledig verslag van
geven," zei ze, want ze dacht terecht dat
cr nog iets was, dat nadere verklaring be
hoefde. Toen lachte zij zachtjes voor zich
heen. „Ja hei was een gelukje dat hij juist
te La Rochette logeerde. Florimond was
onder een ongeluksster geboren, geloof ik.
en jij onder een gelukster."
„Dat geloof ik ook zoover het mij be
treft," antwoordde hij grimmig en hij dacht
aan het zwaard dat den vorigen avond zijn
wang had getroffen en zijn rechterarm dien
morgen had doorstoken en hij dankte de
goden die hij in zijn goddeloosheid mocht
erkennen, voor het geluk, dal het bewuste
zwaard niet zijn har! had getroffen.
HOOFDSTUK XXIII.
Hei vonnis van Garnache.
Het was Vrijdagmorgen, 10 November,
een datum die in de herinnering zal blijven
gegrift van allen die betrokken waren in de
zaken van Condillac. De douairière stond
vroeg op en gedachtig aan het geen dien
dag zou geschieden, kleedde zij zich. zooais
het hoorde, in het zwari.
Ook mijnheer de Sénéchal reed vroeg uit
dien morgen, vergezeld door een paar
grooms en begaf zich naar Condillac Hij ver
moedde niet, dat hij daarmee niemand een
grooler dienst bewees dan mijnheer de Gar
nache.
De markiezin ontving hem beleefd. Zij
was in een opgewekte, vroolijke steming
dien morgen, de reactie van haar spanning
van den vorigen dag. Alles lachte haar toe,
alle dingen liepen haar en Marius mee.
Haar zoon was heer van Condillac; Flori
mond, dien zij had gehaat en die in den
weg had gestaan van den voorspoed van
haar zoon, was dood en zou weldra begra
ven worden; aan Garnache. de man uit
Parijs, die hun moeite gegeven kon hebben,
indien hij naar huis had kunnen terug kee-
ren en alles vertellen van den weerstand,
dien zij geboden hadden, wa9 voor goed het
zwijgen opgelegd en de karpers in de gracht
zouden zich op het oogenblik vergasten aan'
het geen van hem was overgebleven; Va
lérie was in een gedrukte stemming, een
goed voorteeken voor het succes van de
plannen der markiezin met haar en om
twaalf uur op zijn laatst, zouden er hier op
Condillac priesters aanwezig zijn en a!s
Marius nog lust had dat stijfhoofdige kind
te trouwen, dan waren daar geen bezwaren
meer tegen. (Wordt vervolgd).