ANFKnnTFS. aan.moeders japon „mag ik een broodje koopen voor die arme kinderen?" „Zeker, lieveling." „Een broodje van een stuiver alstublieft," vroeg Emmy. „0, nu zal ik voor den dag komen," dacht het blinkende stuivertje. „Voor één dub beltje kreeg haar moeder twee kleine broodjes; wat zal zij een reuzebrood voor mij krijgen." Doch hoe verbaasd en teleurgesteld was het stuivertje, toen slechts één klein broodje Emmy werd toegeschoven, nadat de juf frouw hem in ontvangst had genomen. Toch geloofde hij nog aan een vergissing. Hij minder waard dan dat onooglijke dubbeltje, dat daar nog op de toonbank lag Onmo gelijk!! Klets, daar werd hij in een geldkistje ge gooid en kwam rinkelend op een dikken rijksdaalder terecht. „Hei, hei! je kon wel wat beleefder zijn!" pruttelde de dikke rijksdaalder, „je bent nel bovenop mijn buik terechtgeko men en daar kan ik heelemaal niet tegen!" „Nel alsof ik daar wat aan doen kan," mopperde het stuivertje. „Dacht je soms, dat ik hel prettig vind om zoo'n val le doen?" „St st.geen ruzie hier!" riep een bankbiljet van tien gulden en toen zwegen allen, want voor dat bankbiljet hadden ze veel respect. „Hoe is het toch mogelijk," dacht het stuivertje, ..dat ze zoo bang zijn voor dat vieze stukje papier?" „Zeg eens," vroeg hij aan een naast hem liggend dubbeltje, „is dat bankbiljet nu -heusch zooveel waard?" „Natuurlijk!" antwoordde het dubbeltje, „wist je dat niet eens? Voor dat bankbiljet kun je wel 200 zulke stuivertjes als jij bent, krijgen." „Dat geloof ik met," riep het stuivertje .geven de menschen dan heelemaal niet om iets moois?" „Jawel, natuurlijk doen ze dat. En voor dat bankbiljet kunnen ze heel wat moois koopen1" „Heeft u soms ook blinkende geldstuk ken. juffrouw?" vroeg een dame, die in den winkel gekomen was. „Ik zal eens even kijken, mevrouw." De la werd met kracht opengeschoven, zoodat de geldstukken rinkelend tegen elkaar vlogen ..Hier is al een stuivertje." Het stuivertje weid op de tafel gelegd. „Ja, dat vind ik ook wel aardig, omdat de stuivertjes nogal zeldzaam zijn; maar een stuivertje is niet veel waard. Heeft u niet wat grootere geldstukken, die toch ook blinken?" Dc winkeljuffrouw grabbelde weer in de geldla en legde achtereenvolgens een dub beltje, een kwartje, een gulden en een rijks daalder op de tafel neer. „Nu zou ik graag willen, dat u deze geld stukken in een groot krentenbrood bakte en morgenochtend bij mij liet bezorgen. U weet het adres. „Ik zal ervoor zorgen. Dag mevrouw! ..Dag juffrouw." liet schelletje tingelde bij het openmaken van de deur en tingelde nog eens, toen deze zich achter de vertrekkende dame sloot. „Wat gebeurt er nu toch met ons?" vroeg het stuivertje verschrikt. ,„We gaan den oven in," antwoordde de gulden, „we zullen het wel warm krijgen; bereid je daar maar op voorl" „lk zal toch mijn mooien glans niet ver hezen!" Het stuivertje huilde bijna van angst. „Ach jij met je glans! Wat heb je daar nu aan! Het maakt je maar hoogmoedig en verandert niets aan je waarde!" Hel stuivertje zei niets meer. Veel van zijn hoogmoed was wel weg door alles, wal hij gehoord had. Toch kon hij nog altijd niet gelooven. dat hij zoo'n geringe waarde had in vergelijking met de andere geld stukken. Opeens werd hij opgenomen en mei den rijksdaalder, den gulden, het kwartje en het dubbeltje in het deeg ge rold. Wat was dat een klef, onaangenaam gevoel! Toen gingen zij den oven in. Het stuivertje dacht, dat hij bezwijken zou van de hitte en kreeg donkere vlekken van be nauwdheid. Het brood kreeg een mooi, don ker Kleurtje en rook heerlijk. Nog warm werd het in een trommel gedaan en een knecht trok er op uit om het op de plaats van zijn beslemming le bezorgen. Het stuivertje had het erg benauwd. Aan alle kanten was het door brood omringd en van de andere geldstukken was niets te zien. Die zaten zeker in een ander hoekje van het brood verscholen. Buiten was het koud en door die koude werd het brood afgekoeld en kwam het stui vertje weer een beetje op zijn verhaal. Hij hoorde, hoe de knecht met een flinke<n ruk aan de bel trok en toen vroolijk met het dienstmeisje sprak. Deze nam het brood aan en bracht hot naar de huiskamer. „Zoo, Betje. is daar het krentenbrood. Breng hel nu maar gauw weg, want je weet wel. Jaantje is vandaag jarig." Voordat Betje bij Mevrouw diende, was Jaantje er jaren lang geweest. Nu was Jaantje met een zeeman getrouwd. Het brood werd in een mandje gedaan en Betje begaf zich naar het huisje, waar vrouw Jaantje met haar beide kinderen woonde. Dal gaf een vreugde, toen het brood werd uitgepakt. „Bedank mevrouw hartelijk hoor! De kin deren hebben reuze-honger en het zal ons dus heerlijk smaken!" Vrouw Jaantje be gon het brood te snijden Het mes ging er grif doorheen en zij legde de lekkere kren- tcnbolerhammen op de borden van de kin deren. Op eens daar wilde het mes niet verder. Het stuitte tegen iels hards en het stuivertje rolde over de tafel „Hoera", riepen de kinderen. „Dat is een stuivertje Het blinkt niet erg meer; er zitten donkere vlekken op!" „De glans doét er niets toe", sprak de moeder. „Het stuivertje blijft nu toch de zelfde waarde behouden." Het mes sneed weer door Achtereen- vorens kwamen nu ook het dubbeltje, het kwartje, de gulden en de rijksdaalder te voorschijn. Wal een vreugde gaf datl De vreugde werd evenwelN nog grooler, toen onverwachts de vader binnentrad in zijn net donker matrozenpak. De boot was eer der binnengeloopen. dan men verwacht had. Hij breidde zijn armen uit en omhelsden' zijn vrouw hartelijk. De kinderen klom men langs zijn beenen omhoog Dat was me een pret! Toen werd het geheele ver haal gedaan over het krentenbrood en de verrassing daarin gevonden. „En hier heb ik ook nog geld, dat ik verdiend hob", sprak de matroos en legde zijn beurs op tafel Het oudste jongetje ging in de buurt allerlei lekkers koopen en (oen werd het smullen! „Vader, nu vertellen van de reis", vleide do jongste en klauterde op zijn knie. De matroos lachte en begon zijn verhaal. De oogen der kinderen worden hoe langer hoe grooter en hun mondjes gingen van verbazing open. ..Hoe lang blijft u nu thuis, vader?" vroeg de jongen „Nu. misschien wel drie weken." „Heerlijk!" „Zeg eens vrouw, ik zie daar een stui vertje op de tafel Dat moest je mij geven. Er zijn zooveel stuivertjes niet meer en men zegt. dal ze geluk aanbrengen." Hij stak het stuivertje in zijn broekzak en verder dacht niemand er meer aan. Hoe lang hij daar in dien donkeren broek zak gelegen had. zou hij niet kunnen zeg gen. maar op een goeden dag hoorde bij, hoe de matroos afscheid nam van vrouw en kinderen. De vrouw huilde en de kin deren klemden zich aan hun vader vast. Ook de matroos had moeite zich goed te houden. Hij rukte zich plotseling los, een laatst vaarwel en spoedig was hij om den hoek der straat verdwenen. Met groote passen liep hij naar de ha ven. waar hij hartelijk begroet werd door de andere matrozen. Met één sprong was hij in de boot „Zeg Jan je bent me nog een kwartje schuldig; heb je het soms bij je." „Jawel." De matroos haalde met een forschen ruk zijn beurs vcor den dag. maar o weel hij had het stuivertje vergeten, dat nog steeds los in zijn bioekzak zat. Doordat hij die beurs zoo ruw voor den dag haalde, vloog het stuivertje met een zwaai eruit en plompte in zee. Brrrrwal was dat koud en nat! Hij zonk al dieper en dieper en kwam einde lijk met een schok op den bodem terecht. Eerst was het stuivertje zoo verdoofd, dat hij hooren nog zien kon. maaT langzamer hand kwam hij een beeije bij. Hij lag op den bodem van de zee en keek verbaasd in het rond. Om hem heen strekte zich een zee-tuin uit. Boomen van koraal hieven hun roode lakken op in het door schijnend-bi auwe water. Groote zee-anemo nen, rose en blauwe, witte en gele, spreid den hun kleurige blaadjes uit. Kleine, bonte vischjes zwommen door de takken der ko- raalboomen en speelden krijgertje met elkaar. Een paar dikke zeekrabben galen lui in een hoekje en babbelden over schelpjes en vischjes. Een groene zeeslang kronkelde langzaam vooruit om eten te gaan zoeken. Eerst had niemand het kleine stuivertje opgemerkt, dat nu bijna al zijn glans ver loren had. Eindelijk kregen de zeekrabben hem in 't oog Van verbazing puilden hun stokjes-oogen nog meer naar voren. „Wat zou dat voor een gedrochtje zijnl" vroeg de oudste, die tevens de dikste was. „Is het een dier, een bloem of een vrucht?" .Xaten we het hem zelf gaan vragen." De heide zeekrabben liepen naar het sluiveTlj^ toe Hij was doodsbang, want hij had nog nooit zulke beesten gezien „Eet me alsjeblieft niet op." smeekte hij in zijn angst. Deze zeekraibben lachten zóó. dat ze eerst niet meer in staal waren verder te loopen. „We zijn niet van plan je op te eten; we wilden alleen maar welen, of je een dier, een bloem of een vrucht bent." „Geen van drieën," antwoordde het stui vertje. „ik ben een geldstuk." „Daar hebben we nooit van gehoord." Onderwijl had er zich een heele kring van zce-dieren en visschen om het stui vertje heen verzameld. „Hebben jullie ooit van een geldstuk ge hoord?" vroeg de zeekrab aan de menigte. Men schudde van „neen", doch de zee slang stak haar spitsen kop naar voren en sprak- „Ik heb er wel eens van gehoord. Dit stuivertje, want zoo heet hij, is een geldstuk De menschen, die op het droge leven, gebruiken hem om er allerlei voor le koopen. Dit stuivertje is niet veel waard, maar dat doet er niet foe; we zullen het vriendelijk in ons midden opnemen." „Natuurlijk, dat is dierenplicht," riepen de anderen. Allen gingen nu aan het werk en bouw den een huisje van bloedkoraal voor hel stuivertje en zijn bedje werd belegd met ari emone-bl a ad jes Het zee-water beroofde het stuivertje van zijn restje glans, maar nu gaf hij daar niet meer om Hij had nu begrepen, dat het niet alles goud is. wal er blinkt en deed er zijn voordeel mee. Eiken dag komen zee-dieren hem een be zoek brengen en vertellen hem wonderlijke geschiedenissen. En ook het stuivertje vertelt wel eens van vroeger, toen hij nog dom en hoog moedig was. Nu is hij gelukkig en tevreden en zal wel altijd op den bodem van de zee blijven wonen. De overeenkomst. Wat is de overeenkomst lusschen een vluchteling en een dienstmeisje? Beiden poetsen de plaat. Jantjes droom. „O moe," riep Jantje, „ik heb vannacht zoo fijn gedroomd „Wal dan jongen?" „Ik droomde, dat er op de leverlraan- fleséh stond: voot uitwendig gebruik." Ingezonden door Jan Evers. Heer: „Mina waar loop je toch zoo naar te zoeken? Mina: „Och mijnheer, ziet u, mevrouw zei zooeven dat ze de kluts kwijt was, en nu ben ik die aan het zoeken o

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1929 | | pagina 12