VOOR DE JEUGD
LEIDSCH DAGBLAD
70ite Jaargang
Donderdag 26 September 1929
No. 39
Ui ill
HET HOOGMOEDIGE STUIVERTJE
do or
HETTY BORBL.
Er was eens een klein, rond stuivertje,
zóó blinkend en mooi, dat hij er zelf ver
rukt over was. Er bestaan niet veel kleine,
ronde stuivertjes op de wereld, moet te
weten; dus vond hij zich nog zeldzaam
op den koop toe
Hij lag in een keurig leeren dames
beursje en had een heel vakje voor zich
alleen, wat hij heel deftig vond. Zijn ge-
heele leven had hij er dan ook wel in
willen blijven. Maar aan alle vreugd komt
een een eind en zoo ook aan de vreugde
eenseen eind en zoo ook aan de vreugde
Een paar kinderhandjes maakten het
beursje open en een klein meisje riep ver
heugd:
,.0 moesje.... moesje.... kom eens
kijken. Zie eens wat een mooi stuivertje 1
Wist je zelf wel, dat je het hadt?"
De moeder glimlachte.
,,Zou je dat stuivertje "graag willen heb
ben, Emmy?"
„Alstjeblieftl"
Zij danste van blijdschap en kneep liet
stuivertje stijf in haar hand. Toen ging
het door de gleuf van een blikken spaar-,
pot en rolde bovenop een kwartje.
Dadelijk werd er kennis gemaakt.
„Wat is het hier donker!" zuchtte het
stuivertje. „Nu kunnen jullie niet eens zien,
hoe mooi ik blink!"
De dubbeltjes slootten elkaar aan en
gichelden; de kwartjes lachten hardop en
een oude gulden sprak ernstig:
„Het is niet alles goud, wat er blinktl"
„Je hoeft niet te denken, dat je, omdat
je nu zoo mooi blinkt, veel waard bent!"
spotte een dubbeltje. „Wij allen zijn veel
meer waard dan .jij, hoewel we geen van
allen blinken. Je zult ook mettertijd je
glans wel verliezen, als je eerst maar wat
meer in handen geweest bent."
Het stuivertje was diep verontwaardigd
en achtte het beneden zijn waardigheid te
antwoorden. Verbeeldt je, hij minder waard
dan die vuile geldstukken oin hem heenl
Het was om je dood te lachen! Later
zou hij hun wel bewijzen, dat het niet zoo
was; in het volle daglicht zouden ze moe
ten erkennen, dat hij verreweg de mooiste
was van allemaal.
Het stuivertje was zóó boos, dat hij geen
enkel woord meer tot hen sprak. De ande
ren, heel verstandig, stoorden zich totaal
niet aan hem en deden net of er geen
hoogmoedige stuivertjes op de wereld be
stonden!
„Iedere maand wordt deze spaarpot door
het kleine meisje opengemaakt," vertelde
een kwartje, „want, waar wij nu op lig
gen is eigenlijk een bodem, die met een
knipje sluit."
„Hoe weet je dat allemaal?" vroeg de
gulden.
„Wel, ik was er deze maand het eerst
in en toen zei de moeder tegen het meisje:
„pas op, Emmy, nu mag je den spaarpot
niet meer openmaken' vóór de maand om
is; dan mag je weer wat voor het geld
gaan koopen."
„En is de maand haast om?" vroegen
de anderen.-
„Ja, was het antwoord, „morgen is de
maand om. Ik weet het allemaal zoo, om
dat ik een tijd lang in het vestjes-zakje van
een onderw'ijzer heb gezeten. Hij was arm
en heeft maanden lang dezelfde jas aan
gehad en hij blijkbaar vergeten, dat hij
mij had. Zoo heb ik iederen dag kunnen
hooren, wat hij den kinderen leerde en
daardoor veel wijsheid opgedaan."
De andere geldstukken hadden een groote
bewondering voor het wijze kwartje; alleen
het stuivertje bromde in zichzelf:
„Och.och.wat heeft hij een ver
beelding. Hij denkt zeker, dat hij erg knap
is, maar ik weet wel beter! Want als hij
werkelijk zoo geleerd was, zou hij niet
beweerd hebben, dat hij meer waard was
dan ik." De andere geldstukken lachten
om het gebrom van het ijdele stuivertje en
lieten zich door hem niet in hun gezellig
praatje storen
„Dus, morgen gaan we uit elkaar",
zuchtte de gulden, „wie weet, of we el
kaar ooit weer terug zien."
„Ja, dat kan niemand welenl" sprak het
kwartje; „maar als Emmy wat koopt, kan
het allicht gebeuren, dat eenigen van ons
te zamen in een la van een toonbank te
recht komenl"
De morgen kwam.
„Nu mag ik toch zeker mijn spaarpot
openmaken, hè moesje?" vroeg een kinder
stem.
„Zeker, lieveling."
Emmy maakte het spaarpotje open en de
geldstukken rolde over de stafel.
„Ziet u wel, moesje, dat het stuivertje
het meest blinkt van allemaal! Dat stui
vertje is zeker veel meer waard dan de
anderen!"
„Ziezoo," dacht het stuivertje, „daar is
er tenminste één, die er net zoo over denkt
als ik"; maar hij had buiten het antwoord
van de moeder gerekend.
„Neen Emmy, zeker niet! Dat stuivertje
is het minste waard van alle geldstukken,
die je hier ziet liggen. Voor dit kwartje
bijvoorbeeld, zou je vijf zulke stuivertjes
kunnen krijgen. Al deze geldstukken heb
ben eens zoo geblonken als dit stuivertje,
maar zij zijn al veel door handen gegaan
en hebben daardoor hun ui terlijken glans
verloren, terwijl zij heusch even veel
waard zijn gebleven als vroeger. Ook dit
stuivertje verliest vroeg of laat zijn glans.
Neen, kind, het is niet alles goud, wat er
blinkt!"
Het waren dezelfde woorden, die eens
de oude gulden gesproken had Toch was
het stuivertje nog niet overtuigd. In zijn
hoogmoed kon hij maar niet begrijpen, dat
zijn waarden niet zoo groot was, als hij
zelf dacht.
Alle geldstukken werden nu door Emmy
van de tafel genomen en in een klein
beursje gedaan. Het stuivertje had niet
meer een vakje voor zich alleen maar lag
geperst lusschen een kwartje en een dub
beltje en dat vond hij natuurlijk niets
prettig en eigenlijk beneden zijn waardig
heid.
Langen tijd bleven de geldstukken in het
beursje, liggen. Zij konden uit de gesprekken
lusschen moeder en dochtertje opmaken, dat
zij zich nu op straat bevonden. Ook hoorden
zij het getoeter van auto's, het bellen van
trams en de schuifelende voetstappen van
de menschen, die op straat liepen.
Eindelijk werd Ijet geluid van een 9chel--
let je vernomen. Emmy en haar moeder
stapten een winkel binnen. De lucht van
versch gebakken brood kwam hen tege^
moet.
„Mag ik twee broodjes van vijf cent het
stuk, alstublieft," klonk de vriendelijke stem
van Emmy's moeder.
Toen zij de broodjes in ontvangst had ge-<
nomen, legde zij een dubbeltje op tafel neer.
Emmy keek naar buiten in de drukke straat,
Juist kwamen twee arme kinderen aange-
loopen. Zij bleven voor den winkel stil
staan, keken begeerig naar binnen met hun
neusjo plat tegen de vensterruit gedrukt.
„MoesjemoesjeEmmy trok