70®*® Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Woensdag 25 September 1929 Derde Blad No. 21329 BEZOEK AAN POLEN. KUNST EN LETTEREN. DE STERRENHEMEL IN NEDERLAND IN DE WEEK VAN 25 SEPTEM BER—2 OCTOBER. KERK- EN SCHOOLNIEUWS- Steden in Polen Het nationalisme als ondergrond van zijn krachtsontplooiing Levende romantiek. Door Dr. FELIX RUTTEN. II. De eerste groöte indruk van den vreem deling die de Poolsche grens overscnrijdt en te Poznan, het vroegere Posen, uit den trein sta.pt of aanstonds Warschau aan doet, is wel dezehé, we zijn hier nog altijd in Europal Poznan is een sterk verduitsehte stad met een Italiaansch stadhuis; Wavschau. dat een verkleind Parijs kon heet en. doet mij evenzeer denken aan Madr d als aan Tu rijn, met zijn Renaissance-paieizen, zijn klassieke kolommen on gebeeldho.iwd^» bal- cons. Hier is niets Russisch en niets vreemds. De Barok der vele kerken mag t-r overladener zijn dan elders. De markt vrouwen te Poznan met hun bonte hoofd doeken, de zwart-getabbaarde en baardige Joden te Warschau, geven er de straat éven. een tikje looale kleur maar overigens zijn deze beide universiteitssteden zoo Europeesch, dat het je aandoet als een ontnuchtering. En ik amuseer mij er in..-, het peil der beschaving dezer steden na te gaan, waar 'k sproeiwagens zie en pa- pi-erkorven, straatvegers die tot 's avonds laat den rommel van het plaveisel opschep pen en de grasperken der pleinen reinigen. Verkeersagenten zorgen er voor orde en regelmaat, zonder op mechanische poppen te lijken. Politiemannen die, fier op hun lange sabels, haast soldaten lijken, heb ben van de Duitsche bezetting van vroeger geen barscbheid geleerd. De officieren, met. al htm medailles pronkend op het eenvou dig uniform, beantwoorden den groet der onderhoorigen met vriendelijkheid, hetgeen voor hun eenvoud pleit. Wel zijn de bede laars niet zeldzaam langs den weg, en loo- pen er vele kinderen blootsvoets, wat bij dit mooie weer aannemelijk is; wel geef6 een menigte van armelijke, kleine, KoutMf winkelstalletjes waar vrouwen en invaliden beurtelings kranten, cigaretten, bloemen en fruit en snoepgoed verkoopen, vooral aan de groote hoofdstraten van Warschau iets armoedigs. Maar ziet men dat in Italië niet ook 1 En daarenboven maken de bede laars het den. voorbijganger hier niet lastig. Nog weer een tikje locale kleur als door de drukke straten der millioenenstad War* schau de pronkerige begrafeniswagen voor bijgaat, met de zerk van een kinderlijkje, hoog opgebeurd en zichtbaar onder het zwart baldakijn, met bloemen omringd, wanneer in Poznan op het plein voor den Dom, die buiten de drukke stad ligt, twee prelaten in pui-per en koorhemd al pratend op en neergaan, en jonge meisjes in nationaal Costuum, fleurig als bloemen, zich sierlijk drapeeren in hun franjige sjaals, alsof het Sevilla was... Maar ove rigens, wat is hier Poolsch, behalve het interieur der vele, vrome kerken Zelfs te Cracau zou 'k me verbazen over de zindelijkheid der stad buiten de Jodenwijk; en 'k kan het niet begrijpen hoe Charles Delvert die de monumenten van ,,La Vi- vante Pologno" zoo goed bekeek, weer tel kens, zelfs in Warschau, het Oosten meent te zien in Polen, en klachten aanheft over zijn onzindelijkheid. Nonsens, wat deze Poolsche steden betreft- Tenzij er sinds 1927, toen zijn boek ver scheen, zoo veel veranderd isWant ver anderen doet het uitzicht der dingen hier met den dag. Overal wordt er gebroken cn gebouwd. Poznan heeft zich vernieuwd met het oog op de groote tentoonstelling die er dit jaar gehouden wordt; Warschau 'm aan alle zijden in aanbouw. Maar niet al leen dat de heerschendo woningnood daaT- toe dwingt, die heele nieuwe stadswijken deed verrijzen Ook wordt er overal her steld en verfraaid; restauratie van het oude koningspaleis, bouw van een groot museum, van een nieuw station, van een spoortunnel onder het stadshart. En zoo levert de drukke stad een beeld op van ëen ongewone levendigheid, van een koorts aohtigen bouwlust, van een krachtsont plooiing en een levensdrang, wier schui mende energie den vreemdeling weldadig aandoet. De luide polsslag van dit aan zwellend jeugdleven rythmeert er den dag ïnet blijde vrooliikheid. Maar dit klein Parijs", zooals War schau heet, is daarom nog geen Fransche stad; want de Polen zijn geen Franschen. En ook dit ontwaart men er als bij den eersten oogopslag. Er is over dit Poolsch karakter heel wat gefabeld en gebazeld. Maar aanstonds is dit duidelijk: hoe rustig deze menschen ziin in hun gewone doen. Men spreekt van hun uitgelatenheid, hun uitbundigheid, hun grandseigneurschap dat zich vermeit in groote uitgaven en de schulden niet schuwt... Maar hoe kalm be wegen deze menschen hier, met hun be daard voorkomen, hun vcerkrachtigen gang Het is een sterk en gezond ras, bruinge- tint, met blond haar dat spoedig donkeTt, en met zachte grijs-blauwe-, soms groen blauwe oogen, met een weemoedigen, droe ven blik. Dit teekent de Polen als Slaven. Mooi ziin ze niet, en zeker de vrouwen uil het volk niet Opvallend is de rijpheid, de onkinderlijkheid van het, kindergezichtje. Maar hoe vriendelijk zijn ze, altijd met een bniging gereed. Zncr ik 's moreens uit mijn venster niet twee koetsi°rs elkaar de band geven? Ovral worden harden ge reikt, r vrienden wandelend gearmd Dames begroet men met een handkus. Zoo oo*: begroet de arbeider ziin nachtheer. en de boer de boerin, de geloovige den priester. Heeft dit niet iets van een doorgevoerde verfijning 'waarvan de wortel zit in een ons vreemde teederheid mün ver bazing. toen mijn Poolsche v^nd. die miï bezocht in mijn pension te Warschau de hand kuste mijner hosnita. Wanneer Polen zich dan ook niet als zoo danig m zijn levende steden openbaart, zoo licht er dan toch wel iets vreemds en eigens op uit de Polen zelf. Maar zóó kom 'k dan tot den anderen in druk, dien de vreemdeling aanstonds krijgt, wanneer hij maar even met de menschen van dit land in aanraking geweest is: hun geweldig Nationalisme. Wat bij de Franschen „Chauvinisme" heet, kan wel degelijk onaangenaam zijn. De zelfbewustheid der Pruisen was onver draaglijk. Met de Polen is dit zoo heel an ders. Zij stellen zich niet op den voorgrond, zij dringen geen buren terug; maar zij zijn zoo ontzaglijk blij met hun weergevonden vrijheid, met hun herboren land, met hun herwonnen zelfstandigheid. Wie die vreugd niet meevoelen kan, is geen mensch. Ander halve eeuw heeft dit volk, in onwrikbaar geloof aan zijn herrijzenis en opstanding, geleden. Geen oogenblik van zijn bestaan is deze droom van zijn horizont weggesche- merd, ofschoon met ieder jaar de mogelijk heid der vervulling twijfelachtiger werd. Er was geen Polen meer ,en tóch hoopten de Polen nog. Zij duldden en droegen on verstoord, maar hun vast vertrouwen kon riet geschokt worden. Dan eindelijk, van .1918 tot 1920, mochten zij voor hun vrij heid strijden. Zij wierpen zich in dien strijd .uitgehongerd en naakt, ontredderd en haast zonder wapenen. En toch overwinnen zij, tegen alle verwachtingen. Onmiddellijk daarna gaan zij aan het herstellen en op bouwen van alles wat ordeloos neerlag, in een uitgeplunderd land, waar niets dan ver warring te wachten was. En tien jaar later is alles georganiseerd, leger en administra tie, financiën .economie, sociale verzorging; de industrie in wedijver met de buitenland- sche, een nationale kunst in opbloei, een spik-splinternieuwe zeehaven in aanbouw, en een tentoonstelling geopend te Poznan, zoo breed in opzet, zoo ruim van opvatting, zoo degelijk tot in haar kleinste onderdee- len bewerkt, en zoo rijk gevuld met de vrucht van een ongeloofelijken arbeid, dat de vreemde bezoeker er voor verbaasd staat als voor een wereldwonder. Wie dit alles in het oog houdt, het verste verleden van bloed en tranen en het meer nabijë verleden der laatste tien jaar, waarin een vertwijfelde strijd werd gevolgd door een reusachtige krachtsinspanning, waarbij het ontplooide organisatietalent evenzeer te bewonderen valt als de bereikte resultaten, zal de geesteshouding, de mentaliteit dezer jonge natie gemakkelijk begrijpen, en zich bewonderend daarin kunnen inleven. Hun voldoening, hun eindelooze vreugde en de rechtmatige trots over hun triomf, niet op het oorlogsveld alleen, maar ook en misschien vooral op economisch terrein, moge de Polen van het oogenbilk iets naiefs geven. Doch is naieviteit niet de be minnelijke eigenschap der jeugd? En dit oude volk is een nieuwe jeugd ingegaan, met heel de bruisende blijheid, met heel de schuimende geestdrift en den stormenden jubel, die de jonge levenskracht, jeugd en lente, altijd kenmerken. Naief, wanneer ze u telkens dit en dat weer aanwijzen met de woorden; bij ons vervaardigd, naief. wanneer ze in bewon dering staan voor de schilderijen hunner schilderskringen, de „kilims", de weefsels hunner spinnerijen en de aarden schotels en papierknipsels hunner boeren; naief ook wanneer ze bij al de graftomben hunner volle kerken de namen noemen hunner hel den en grooten, en in hun musea bij voor keur de groote doeken aanwijzen, door hun historie geïnspireerd. Dan begrijpen zij niet, dat we niet warm worden bij 't hooren der biografie van hun beste vaderlanders, en op den mantel van Kosciuszko staren als op iedere andere merkwaardigheid. Maar voor hen is dit alles anders. Zij staan tegen over deze dingen met hun piëteit van vader landers. die zich overal het bloed der mar telaren herinneren en de weeën van hun knechtschap. Dit werd mij eerst duide lijk bij het verhaal van één, voor den koningsburcht te Krakow, het hei lig Monsalvat van Polen: ..toen mijn vader mij voor 't eerst ais kind hierheen bracht, begon 'k zoo bitter te schreien bij 't beden ken van het verval en de ellende van ons land. dat hij mij niet te troosten wist. Velen kwamen hierheen als droeve pelgrims, gedu rende de Oostenrijksche overheersching. za gen den deernisvollen staat van het ko ningsslot. symbool onzer zelfstandigheid, tot kazerne verlaagd, en knielden dan bid dend op de straatsteenen neer. de oogen vol tranen het hart van droefheid gebroken. Alleen wanneer men deze liefde, dit gren- zenloos vaderlandsgevoel en deze nationale toewijding in het oog vat, waarvan wij ons geen denkbeeld kunnen vormen omdat wij als gelukkigen geleefd hebben in een eeuw van voorspoed. kan men de her opbeuring. den prachtigen opbloei van dit jonge Polen begrijpen. Ondanks alle tegen strijdigheden en verschillen, want in de verschillende deelen der nieuwe Republiek zijn nog vier verscheiden wetgevingen van kracht, was er dit ééne geloof en deze ééne bergen-verzetfende liefde voor het oude land, het oude ideaal En dit is de groote inspireerende kracht geweest, waar van alle bezieling en alle energie uitging. Het was eveneens de groote hefboom bij het inrichten der nationale tentoonstelling te Poznan. De eindelooze rij van tabellen en statistieken, die de Staat er heeft saamge- bracht, werd door de betreffende ambtena ren en kantoorbedienden in hun vrije uren saamgesleld. Zonder dat er vergoeding voor uigekeerd wordt, vindt men er een staf van kantoorpersoneel dat uit studenten bestaat, mannen en vrouwen die op de Tentoonstel ling in de verschillende afdeelingen werk zaam zijn en er met hun talenkennis groote diensten bewijzen. Toen deze vaderlandsliefde na den oorlog tegen Sovjet-Rusland in een stevig en go°d geschoold leger practisch werd omgezet, heeft menigeen het hoofd geschud Zoo er gens in Europa, dan ligt er ontploffingsstof op de grenzen van Polen. Duitschland neemt geen vrede met den „corridor" van Danzig; Lithauen blijft de stad Wilna op- eischen-, nergens zijn er naluurlijke gren zen, wat de zaak met do Ruthenen be moeilijkt; en Danzig zelf bleef koppig en wars. Was het dan wonder, dat Polen zich aanstonds gereedmaakte om het verkregen erfdeel te verdedigen? Maar een hinderlijk sabelgerammel wordt nergens gehoord. Overal klinkt nog de echo van Grabski's woord, die de gnanciën be redderde: „Als men ons nu maar vijftig ja ren den vrede laat." Doch van den anderen kant, op econo misch terrein, moest ditzelfde nationaal be sef wel omgezet worden in protectionisme. Hierover schudden weer anderen het hoofd. Het heeten afgedane theorieën. „Je reinste Tomantiek", heb ik het hooren noemen; en met de romantiek is afgehandeld. Maar de Pool antwoordt: zonder onze ro mantiek waren we als volk naar den kelder gegaan; die alleen heeft ons staande ge houden. en heeft ons gered. Problemen, waarover wijze hoofden hun hersens kunnen breken. Maar dat dit na tionalisme als levende factor in het huidige Polen nog niet heeft afgedaan, bewijst een bezoek dat de vreemdeling in de buurt van Poznan brengt aan het kasteel Komik. Gast- vrouwe is hier de zeventigjarige gravin Za- mojski. die er alle bezoekers zelve rond leidt. ze van haar bezittingen verhaalt, van het leven harer familie, van heel het verle den van dit kasteel onder Bismaicks dwin gelandij. Zelve ongehuwd, leefde zij hier met haar ongehuwden broeder, graaf Ladis- las, die zijn heele vermogen aan den Staat vermaakte. Samen werkten broeder en zus ter uitsluitend voor het heil van hun volk, kinderen, studenten en arbeiders, door scho len en fondsen te stichten. En ook de gravin vermaakte haar fortuin en het slot. dat als een museum is. aan den Poolschen Staat. Wanneer ik na dit bezoek de oude gravin bewogen de hand kus, ziet zij mij aan met haar gröote donkere oogen: „wat heeft u ontroerd?" „Mevrouw, de ziel van Polen heeft hier tot mij gesproken." En zij sluit mij in haar armen: „Polen leeft, maar help mij de ziel van Polen te vertolken in de wijde wereld." Geloof mij, de romantiek van Polen sterft niet met dit adellijk geslacht. W. H. VAN DER NAT IN DE LAKENHAL. - - I lllA> ït Er zyn een paar grootére sta'interieurs, waarin een prachtige geLon.enacid \a.itcon is bereikt. Warm-goudig verspreidt ach net licht uit een .-.tallantaarn over de ruggen der dieren. Ik herinner mij in dit verband een opmerking van den schilder zelf: „Je moet wél het lioht schilderen, maar nooit de lichtbron zelf. Die khn je niet schilderen". En nu lette men er eens op, hoe hg de eigenlijke lichtbron, de vlam zelf, altijd heeft verborgen gehouden achter een der spijlen, vaarin het glas van de lantaarn is gevat. Men ziet nu wel de straling van achter die spijltjes en vermoedt daarachter iets dat veel heviger is, dan men het zou kunnen schil deren. Zoo bereikt hij vanuit die verborgen bron een economie van toonverhoudingen, die des te suggestiever werkt Men wjjde zijn aandacht slechts aan de nummers 51 en 2!4. Bij het genre: schapen op de hei vragen we bizondere belangstelling voor de schit terende aquarellen 72 en 73. Bij het eerste: „de oproep", ziet u. hoe alles juicht in het gouden voorjaarslicht, dat vlaagt door liet jenge loover der boomen. Een groote me nigte schapen dromt samen om den herder been, die zijn trompet steekt, om de boeren te verwittigen van zijn vertrek. Er is bijna iets krijgshaftigs, iets van overmoedig leven in dit werk. Met welk een brio, met welk een hartstocht heeft de schilder hier zijn kleuren laten druipen en vloeien. Stemmi ger .maar niet minder edel van toon is 73, „schaapskooi bij Gaderen". Eenzaam hangt dat oude gebouwtje tegen de hei. Het be hoort er bij, het schijnt er uit opgegroc-id. Alleen een paar zware boomstammen en een houtmijt flankeeren het ter rechterzijde. Op den voorgrond de herder met zjjn wollig volkje en zijn hond. Er is hierin weer die wondere harmonie van landschap, dier en mensch. De toon is grijsblond Een derde aquarel, even frisch en suggestief, roept beelden uit het verleden op: een drietal paar den staat te rusten aan de Vliet bij Leiden, terwijl de jagertjes tegen het hek van een woning rusten. Als Van der Nat figuur schilderde, had hij een voorliefde voor door het leven gebeukte typen, de zwoegers, de sjouwers, die een moeilijk of zelfs een armzalig bestaan voort moesten zeulen. Hij zag dan zijn objecten gaa-ne in octfe, zji het dan in rustige, soms tobberige actie. We denken aan die beide s-haanscheerd^rs. Het heldere voorjaarslicht valt over de reode, verweerde koppen, half in de schaduw en gloriet even over de blanke binnenzijde '-"an zoo'n ten deele afgeschoren schapenvacht. En hoe juist van toon gaf hiï de oudp vrouw tjes in het werkhuis te Leiden. Er liet bij de machinale eentonigheid van het werk, een uitdrukking van zielige tevredenheid over de figuren. Zoo is er een knusso humor ïn die twee oude kereltje-*, die. eveneens in het werkhui*, bezig zijn tabak te strippen en verder in het oud9 mannetje, dat met gr co te interesse zijn machinaal werkje van „schrobbelen" uitvoert in een wat trieste omgeving. (Schrobbeen is het kearden van wol of andere grondstoffen voor de weverij, EERSTE KW. ©VOtlE MAAN Cfc LAATSTE KWARTIER &NIEUWE MAAN ZUID VENUS MARS JUPITER SATURNUS Bovenstaand hemelkaarlje stelt voor den sterrenhemel in ons land. des avonds te 9 uur middelbare, d.i. 10 uur zomertijd. Saturnus gaat dan onder in "tW. Z. W., maar nu komt Jupiter in 't O. N. O. den verderen nacht stralen. Om 11 uur zomertijd is Fomalhaut, de heldere ster van de Zuidervisc'h, goed te zien, laag m het Zuiden. Het L. K. van de maan komt nog net in 't N. N. O. op ons kaartje voor. Vol gende wee'k weer uitvoeriger bijschrift! Men di6nt er rekening mede te houden, dat in werkelijkheid het Oosten rechts en Westen links van den beschouwer is, wan neer deze met den rug naar 't Zuiden en het gelaat naar 't Noorden gewend staat; men pleegt echter bij sterrekaarten dit om te keeren, om geen spiegelbeeld van den hemel te krijgen. Wil men nu b.v. de sterrebeelden aan den Oosthemel opzoeken, dan neme men dat deel van den kaarthorizon, waar OOST staat, vóór zich, zoo, dat da Poolster (aan het einde van den Kleinen Beer) van den beschouwer is afgewend; men zal dan voor het NO-lijke vierdepart van de kaart de sterrenbeelden zien, juist zoo, als zij aan den hemel staan. De sterren in bovenstaand kaartje, die een gekartelden rand hebben, zijn van de le grootte of helderder; de dikke ronde stippen zijn sterren van de 2e grootte en al de andere, kleinere, stippen zijn sterren van de 3e of van een lagere grootteklasse. Hpt- open cirkeltje nabij de Poolster geeft de plaats van den Noord-Hemelpool aan. zoodat ze gezuiverd worden van stof en de draden 01 vezels evenwy'dig komen te lig gen. Tegenwoordig gebruikt men meer een schrobbelmachine). Landschap en dorpsgezicht waren mis schien niet des acbi.ders sterkste uitingen en toch zouden we voor de overzichtelijke volle digheid, de werken in dat genre hier niet gaarne willen missen. Stil en rustig is dat buurtje te Katwijk, mooi van compositie, door die grijze geveltjes als driehoeken te gen de klare luoht te zetten. De sfeer van die lucht is buitengewoon goed getroffen. Men voelt: daarachter is niets dan de zee. Heel mooi van kleur is het kleine paneel met bet bruggrtje, wrarovtr een oud mannetje ;oopt. Er ligt sneeuw, het is koud; de lucht sug gereert in grauwe tonen het onbehaaglijke van wat viezig winterweer. Zeer verdienstelijk van toon en stemming is ook een sneeuw landschap bij een boerderij. No. 14 doet eenigszins denken aan het koloriet van Van, der Windt: een schuur, wat verweerd, met een fijne toonwemeling over het rieten dak, terwijl een wat verstrooide hoenderfamilie over het erf scharrelt en doet, wat der kip pen gewoonte is: schrapen en pikken. Het geheel een vredig beeld van landelijke rast. Da boeiende werken „Peueraar" en „Geiten in het maanlicht" laten we onbesproken, daar we ze vroeger al eens behandelden. Van der Nat was, zoo merkte de heer Brou wer in zijn inleiding op: „Vriend van Ver ster, den goddelrjken droomer, den sympho- nie-componist". Vriend van Floris Verster te zijn, dat zegt iets. Verster, beminnelijk mensch als hij was, was desniettegenstaande een gesloten figuur en wie het voorrecht had, zijn vriend te zijn, moest iets beteekenen. Dat de groot ste colorist van onzen tijd en de veelzijdig- ste stillevencompocDt, die Hollen 1 ooit heelt gekend, aan Van der Nat zijn vriendschap schonk, zegt heel veel. Het zegt ook, dat Van der Nat zonder eenigen twijfel en in het hier geëxposeerde wordt het openbaar den genialen invloed van Verster heeft endergaan. We zien het aan den grijzen pot met scabiosa, aan de zoo kleurzuivere dui- zendschoonen. We zien het eveneens aan de tinnen schaal met blauwe, die met roode pruimen en die met de appelen. Men lette maar eens op, hoe meesterlijk deze werken in toon zijn gehouden, hoe fijn de vruchten zijn overwaasd en hoe subtiel de schaduw partijen zijn verwerkt. Den invloed onder gaan, wil nog niet zeggen: eenvoudig copi- eeren. Daarvoor was Van der Nat tem slotte weer te veel persoonlijkheid. Het wil een voudig zeggen: zijn voordeel doen met de fijne technische vondsten van Verster, zijn technische wijze van doen. Het eigenaardig sentiment, dat uit deze werken spreekt, is toch altijd dat van Van der Nat. Hij be houdt zijn eigen palet. Al3 twee hetzelfde doen, is het daarom nog niet hetzelfde, al lerminst inzake kunst, waarbij de werkelijk heid door de ziel wordt getransponeerd in eigen toonaard. De hier geëxposeerde sli"e- vens hebben onze bizondere liefde en waar deering, niet het minst de vruchten, omdat hun stille leven in een fijne gebondenheid van wemelende tinten ons dichterlijke zelf belijdenissen dunken en tevens een stille hulde aan dien onvergetelijken groote: Floris Verster. In 't bizonder maken we nog opmerkzaam op no. 26, de rouwviolen, het laatste werk van den schilder, waarin hij zijn eigen Requiem dichtte. Vele opmerkingen zonden nog zijn te maken over de doode vogeltjes, met roerende aandacht geschilderd: die kleu rige puttertjes, waarvoor hij een blijkbare voorliefde had, de vinken en het sijsje, en vooral het heel stille, doode roodborstje, waarvan de pootjes verstijfd omhoogsteken. 'Altijd is in deze objecten bet mysterie van den dood zoo treffend uitgedrukt, en de donkertonige achtergronden geven dee te meer kracht aan het geheimzinniger.h. be grip: dood zijn. Met welk een fijnheid en intensiteit, met welk een gespannenheid van liefde is dat alles gepenseeld. Er is ten Slotte nog een kleine keuze uit het grafisch werk, waarvan we in 't bizon- der noemen, om de superbe uitbeelding, den kop van een ezel. En verder is er een portefeuille met teekeningen, die we den bezoekers ter aandachtige bezichtiging aan bevelen. Het zou wellicht de moeite loonen, later eem uitvoeriger expositie van uitsluitend etsen en teekeningen te organiseeren. De heer Brouwer sprak van een „ere schuld" tegenover Van der Nat. Als deze er is, kan die thans door een warme be- langstelling voor deze expositie ten deela worden ingelost. In ieder geval moge msn toonen de geesteljike na'atensohap van Van der Nat op hoogen prijs te stellen. RECLAME. O O d o l houdt de tanden gezon en den mond zuiver! NED. HERV. KERK. Drietal: Te Utrecht, (vac. B. Batelaan) alph.A. Meyers te Hoogeveen, J. H. F. Remme te Amsterdam en Ph. J. Vreugdenhil te Gorinchem. Beroepen: Te Moercapelle, H. Bout, card, te Huizen (N.-H.) Te Kantens, C. A. Snoep te Vierhuizen en Zoutkamp. Aangenomen: Naar Hoekstede, J. P, Palmboom, te Boxmeer. Bedankt: Voor Groot Ammers: J. v. Amstel te Putten (Geld.). GEREF. KERKEN. Beroepen: Te Vries, de heer W. J. v. Enk, cand. te Kampen. Aangenomen: Naar Nieuweronrd, M. v. Djjk te Hills (N.-A.), me! verlof bier te lande. Bedankt: Voor Sleen, M. v. Dijk te Hills (N.-A.), met verlof hier te lande.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1929 | | pagina 9