VOOR DE JEUGD
LEIDSCH DAGBLAD
Jaargang
Donderdag 12 September 1929
No. 37
t »vt« iT: iTr iT; •:T: iT; •*2«ySk
lTTT;*-'•ÜT^**
ZILVERBERK.
BIJ DEN WATERVAL.
sJJJSi j *11'«»H|lt»il|lii»l |lu»l|h»iljliui |h»il|h 11 j |j| i
ill i t* 111
ngelsch van EDNA LAKE
rij bewerkt door
LILLE HOGERWAARD.
Hoofdstuk XV.
k wordt gevondenI
gens alle dxio een verschil-
it waren geloopen, ten einde
lebben aan hun vervolgers te
■ara Bob weldra tot de ontdek
it gedeelte va-n het bosch nog
t was bij het zoeken naar
it zijn ontdekkingsterrein ge
tuurde dan ook niet lang, of
naai niet, welken kant hij
om den muur veilig te be-
een helder, maar dit feit was
nut, daar de boomen op die
k bladerdak hadden, dat het
donker onder was. Telkens
irvolgers meende te hooren,
d geluk den één of anderen
ïeen het, dat één der beide
cht op hem afkwam. Hij
enovergestelde richting vluch-
hem niet in handen vallen,
jeen flauw vermoeden, waar
ïen. Al dichter en dichter
etstappen
zich in het dichte kreupel-
mogelijk uit de voeten te
elde meer dan hij zag, dat
opliep. Hij had echter geen
na te denken, want op dit
zijn vervolger hem zóó dicht
at hij hem kon hooren hijgen,
loopen. Bob deed een wilden
im terecht in buitengewoon
as. Aan alle kanten was hij
:en omgeven.
*g genoeg, maar hetgeen er
oogenblik gebeurde, was nog
zou het ten slotte op zijn
en.
zóó'n vaart in de struiken
hij er zich niet uitweïken
se ling zonder dat hij in
ich legen te verzetten al
r zonk, terwijl hij zich'ang-
dit dan nooit zou ophouden,
rreemd was het, dat hij nog
id niet bereikt scheen te
orde een geluid als van val-
doch was te versuft om zich
geven, wat dit alles betee-
k bleef hij eettigen tijd stil-
hij niet langer viel en ten
7^9 voor zijn vervolger, die
raar hij plotseling geblevent
[eluid drong tot Bob door en
ook niets van den man, die
zat Toen hij een beetje uit-
weer in staat na te denken,
verwonderd af, of het Rudolf
:ou zijn te ontsnappen, waar
den zitten of loopen en
nnen zich uit de voeten ge-
hebben of nog in het bosch
Daarna moet hij in slaap gevallen zijn.
Hoe lang hij geslapen had, zou hij onmoge
lijk hebben kunnen zeggen, maar hij werd
wakker, doordat er iets warms en vochtigs
over zijn gezicht streek.
Met een uitroep van schrik zat hij plotse
ling overeind. In het volgend oogenblik
voelde hij iets levends naast zich, iets, dat
hem in het gezicht likte en een paar oogen
had, die glinsterden in de duisternis.
Bob's gevoel van schrik maakte plotse
ling plaats voor blijdschap, toen de waar
heid tot hem doordrong.
„Quick 1 ouwe jongen 1" riep hij uit, ter
wijl hij zijn hand uitstrekte om het dier
aan te halen.
Quick want hij was het werkelijkI
blafte om zijn blijdschap te loonen.doch
het klonk heel flauw. Hij wilde opspringen,
maar was er te zwak voor en zakte naast
Bob in elkaar.
„Wat een geluk! De val wa3 het meer
dan waard, als ik er jou door vinden moest.
Je moet uitgeput zijn, arme jongen. Wacht
eens even, dan zal ik licht maken".
Bob was nu helder wakker en zocht in
zijn zakken naar lucifers, die hij uit voor
zorg meegenomen had. Hij vond ze even
als een stukje kaars. Haastig slak hij het
laatste aan en hij zag nu. dat Quick mager,
vree9elijk mager geworden was en bijna
van honger omgekomen, hetgeen niet te
verwonderen was, daar hij al zoo lang ver
mist werd.
„Wat een geluk, dat ik dat stuk worst in
de provisiekast vond!" mompelde hij. „Ik
zou er niet aan gedacht hebben, als ik het
niet juist gezien had. toen ik een doosje
lucifers ging halen".
Hij sprak tegen Quick, alsof deze woord
voor woord, wat hij zei, verstond.
Hij tastte nu opnieuw in zijn zakken en
de hond keek toe met een paar oogen, die
duidelijk verrieden, dat het arme dier er erg
ongelukkig aan loe was. Hij wist bij onder
vinding, dat er soms de heerlijkste dingen
als bij (ooverslag uit jongenszakken tevoor
schijn konden komen en hoewel hij te zwak
was om te springen en te blaffen, volgde hij
gretig do bewegingen van zijn baasje.
„Je krijgt eerst maar een klein stukje",
zei Bob. terwijl hij een stuk van de worst
afbrak en den hond met kleine beetjes te
gelijk voerde.
Het dier verslond het voedsel gulzig en
toen het op was, keek het Bob smeekend
aan om hem meer te vragen, doch Bob
bleef op zijn stuk staan.
„Voorloopig niet meer, ouwe jongen, zei
hij. „Je hebt zoo lang niets gehad, dat te
veel voedsel op eens heel verkeerd zou zijn.
Maar later krijg je meer. En nu zullen we
eerst eens kijken, waar we hier zijn en hoe
we er het beste uit kunnen komen".
Hij hield nu het stuk kaars omhoog en
keek om zich heen. Hij was erg stijf en
pijnlijk van de builen en krabben, die hij
opgeloopen had. doch had overigens geen
letsel bekomen, hetgeen den val in aan
merking genomen eigenlijk te verwonde
ren was en alleen toegeschreven kon wor-
den aan het feit, dat de dichte braamtak-
ken zijn val gebroken hadden.
Bij het flikkerend kaarslicht zag hij, dat
hij zich in een soort spelonk bevond, een
heel diepe gang, welke zich aan één kant
veel verder uitstrekt© dan Bob onderschei
den kon. Blijkbaar was hij aan het ander©
eind en het werd den jongen eensklaps dui
delijk, dat hij geheel zonder dit le wil
len terechtgekomen was in datgene,
waarnaar de beide >mannen gezocht had
den. Zij wilden immers een gang vinden en
hij dacht, dat deze zonder twijfel naar het
kasteel leiden zou. En dat ze in het kasteel
wilden komen om daar iets te stelen, stond
bij hem vast.
„Ze mogen me hangen, als dit de gehei
me gang niet is»", zei hij tegen Quick, ter
wijl hij zijn omgeving aandachtig bekeek.
„Maar hoe komen we er uit?"
En hij wierp een blik naar boven.
Terwijl hij sprak, kon hij een heel eind
boven zijn hoofd een flauw, schemerachtig
schijnsel zien: het daglicht, dat nauwelijks
door de dichte braam lakken doordrong.
Door zijn val waren er heel wat steenen
losgeraakt en deze lagen nu om hem heen
verspreid. De wanden en d© zoldering der
gang bestonden uit steenen en Bob zag on
mogelijk kans er tegen op te klimmen, daar
er nergens gelegenheid was zijn voet te zet-,
ten. De opening, waardoor hij er in geko
men was, bevond zich midden in de zolde-.
ring, hoog boven hem, en werd door de
dichte braamtakken, die er overheen groei
den, aan het oog onttrokken.
„Ik zal maar eens een eindje verder gaan
wandelen", zei hij in zichzelf. „Misschien
ontdek ik verderop wel een piek, waar ik
naar boven kan klauteren".
Quick trachtte hem op de hielen le vol<
gen, want hij was niet van plan zijn baasje,
dat hij pas teruggevonden had, weer in den
steek te laten. Maar toen Bob zag, hoe uit
geput het arme dier was, droeg hij hem het
grootste gedeelte van den tijd, daarbij!
uiterst voorzichtig loopend om niet te strui
kelen.
Langzaam, heel langzaam. kwam hij
vooruit, tot hij plotseling een geluid hoorde,
dat zijn hart bijna stil deed staan van
schrik, om het daarna dubbel hard te doen
kloppen.
Het was niets meer of minder dan het ge
luid van voetstappen in de gang. voetstap
pen, die naderbij kwamen!
(Slot volgt).
Kabb'lend stroomt het held're beekje.
Vormt een grooten waterval.
Luistert In de bosschen hoor je
tRuischen in de verte all
Beek en waterval tezamen
Laten draaien 't groote rad
Van den ouden watermolen.
Ook zij werken. Wist je dal?
Beekje, waterval en molen,
Ieder doet zijn eigen plicht,
Werken samen. Eensgezindheid
Maakt hun arbeid prettig licht.
En wij allen luist'ren gaarne
Naar hun lied, dat daarbij klinkt,
't Beste vlot het werk toch altijd.
Als j'er vroolijk onder zingt!
CARLA HOOG,