LUISTERRIJKE OPENING
VAN BOSKOOP's AANTREKKELIJK RAADHUIS.
Ifp Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Donderdag 5 September 1929
Derde Blad
No. 21312
|[EN GEDENKWAARDIGE MIDDAG - ZEER GROOTE BELANGSTELLING.
BOSKOOP SPREIDT HAAR BLOEMENGLORIE TEN TOON.
in s verjongingskuur.
ii.
Foto Bleuzé.
De plechtige opening van het Raadhuis. Van links naar rechts: de Chef van het Kabinet van den Commissaris der Koningin;
Wethouder Guldenmond, Jhr. mr. dr. van Karnebeek; burgemeester Colijn; Prof. mr. V. H. Rutgers; Wethouder van Gelderen;
Gemeente-secretaris v. Heesen. Op den achtergrond o.a. archit eet Landman.
I Op naar Boskoopwas het parool voor
jtermiddag. Het nieuwe Stadhuis werd
Èopend en uit vele omliggende dorpen trok-
|u belangstellenden naar Neerlands zich
snel tempo ontwikkelend bloemencen-
im. Reeds te Leiden reed onze auto de
[sousine van Z.Exc. jhr. mr. dr. Van Kar-
k, Commissaris van H. M. de Koningin,
ówid met de provinciale standaard,
Innje-vlag met Ned. Leeuw), achterop.
1 Tijdens deze dagen, waarin de feesten i$
Jlucht hangen, mogen wij dat te Boskoop
t zeker wel tot de belangrijkste rekenen,
ko; het met wapperende driekleuren
pens het Oranjefeest versierde Hazers-
snorden wij tegelijkertijd met de
van den Commissaris het Raadhuis-
te Boskoop binnen, nog juist bijtijds
onzen fotograaf om Z.Exc. met den
lemeester, den heer P. A. Colijn, op het
f.es te vereeuwigen. Velen waren voor
t plein, waar de bloemenweelde een lust
Jrr de oogen was, geschaard om het va
Inent der talrijke gasten gade te slaan,
p politie zorgde met vaste hand voor een
*le regeling der orde.
zelve geleek een zee van vlaggen!
|'t Gansche intérieur van het in menig op-
tht buitengewoon geslaagde en doelmatig
f nchte Stadhuis leek als in een bloemen
i herschapen. Een weelde van dahlia's,
Jters en pioenen, vol kunstzin verzameld
f artistiek gebogen manden, prijkten in de
Hen wandelgangen en Raadzaal: schitte-
getuigenis van het winstgevende pro-
dat Boskoop in den laatsten tijd tot
toten voorspoed vermocht te brengen. Tal-
li? autoriteiten waren inde Raadzaal aan-
pzig, onder wie wil nevens de reeds gis
pen vermeldde, opmerkten: den burge-
ftster van Nieuwer-Amstel, alsmede B. en
I van Benthuizen, Hazerswoude en Wad-
pveen, den gemeente-secretaris van Al-
i a. d. Rijn. diverse predikanten en ka-
Jdieke geestelijken. Ook vele kweekers met
reldreputatie, aan wie Boskoop haar
i toch wel allereerst verschuldigd is.
IToen de voltallige Raad had plaats geno
men, opende burgemeester Colijn, tusschen
jhr. Van Karnebeek en prof. V. H. Rutgers,
oud-burgemeester van Boskoop, gezeten, on
der groote stilte de vergadering.
Zijn langdurige, gloedvolle rede laten wij
hier zeer in het kort volgen:
Rede burgemeester Colijn.
Spr. beschreef allereerst het ceremonieel
tijdens de inwijding van het Amsterdamsche
Raadhuis in den jare 1655 vol grootsche
plechtigheden.
Niet op overeenkomst, op verschil, aldus
spr., is het dat wij u wijzen willen, een
verschil in de wijze waarop in het Holland
der gouden eeuw en in het Nederland van
thans een Raadhuis wordt in gebruik geno
men en dan niet een verschil dat zich de-
Burgemeester Colijn.
monstreert in het nu ontbreken van al het
ceremonieel dat eertijds aan een dergelijke
plechtigheid inhaerent was. maar een ver
schil van anderen aard en dieper betee-
kenis.
In het verleden, begin van alle plechtig
heid: een gemeenschappelijken dankstond,
een te zamen opgaan van vroedschap en
burgerij, naar het huis des gebeds.
Tn het heden, een ontbreken daarvan.
Zulk een dankstond bij de ingebruikne
ming van het Amsterdamsch Stadhuis is
dan ook méér dan een vormelijke plechtig
heid, er blijkt uit hoe de vroedschap in de
voltooiing van het nieuwe Raadhuis zag,
niet maaT een alledaagsch gebeuren, doch
naar luidt van de kroniek, een bijzondere
weldaad Gods en ook, dat de groote betee
kenis der plechtigheid niet aan de burgerij
ontging.
Evenals destijds nagenoeg elke stad haar
Godshuis had, door aller hulp en offervaar
digheid menigmaal geworden tot een
grootsch monument, sprekend de eeuwen
door, van Godsvertrouwen en Godsver-
eering, evenzoo verlangde schier elke stad
haaT Stedehui9. het ,,huis der gemeente",
zetel der Overheid, waarbij aller streven
zich er op Tichtte zulk een gemeentehuis te
maken tot een karaktervol bouwwerk en
sieraad der plaats.
Toen Boskoop zich geplaatst zag voor de
noodzakelijkheid oveT te gaan tot den bouw
van een nieuw gemeentehuis, sprak het als
vanzelf dat er én bij den Raad én bij het
College van B. en W. geen ander verlangen
bestond dan. om, met in achtneming van
het financieel mogelijke, datgene wat ge
daan moest worden, goed te doen.
Het nieuwe Raadhuis behoorde er een te
worden van den ouden stempel.
Niet in dezen zin, dat het bouwwerk een
min of meer getrouwe copie zou moeten
zijn wat in der vaderen tijd gebouwd werd,
maar zóó dat ook ons Raadhuis met recht
zou mogen worden genoemd „huis der Ge
meente", zou wezen ook waardige zetel der
Overheid, daarvan ook wat inrichting en
uiterlijken vorm betreft, dragend het onbe
twistbaar kenmerk. Aan wien opdracht
voor den bouw te geven? Na lang wikken
en wegen besloot men dezen bouw in han
Jhr. Mr. Dr. Van Karnebeek met burgemeester Colijn op het bordes van het Raadhuis.
den te geven van het hoofd onzer Afd. Pu
blieke Werken, den heer Landman.
En thans?
Hoewel uiteraard ook bij dezen bouw het
volmaakte niet gegrepen is, gelooven wij
toch op aller instemming te mogen rekenen
als wij zeggen, dat de ontwerper het ge
stelde ideaal: te doen verrijzen een Raad
huis dat door voornaamheid van uiterlijk
en doelmatige inrichting het kenmerk
draagt te zijn het „huis der Gemeente" vol
komen verwezenlijkt heeft en dat wij een
gebouw verkiegen waarop Boskoop trots
mag zijn en waaT wij met een zeker respect
tegen opzien.
Zoo ontvangt Boskoop heden zijn Raad
huis, wij mogen wel zeggen zijn eerste
Raadhuis en tevens voor de eersle maal een
behoorlijk kantoor voor den Rijksontvanger.
Het verheugt ons dat zooveel genoodig-
den de plechtigheid van heden met hun te
genwoordigheid willen vereeren.
Allereerst danken wij u, Excellentie, Mi
nister van Staat, Commissaris der Koningin
in deze Provincie voor uwe tegenwoordig
heid.
Het is de tweede maal tijdens uw bestuur
over dit Gewest, dal wij u in deze gemeenle
mogen begroeten en het is een voorrecht
dat dit kon geschieden onder voor deze ge
meente zoo betrekkelijk gunstige omstandig
heden.
Wij hebben ook een anderen tijd gekend
en wij kunnen het ons nauwelijks inden-
den, dat het nog maar zóó weinig jaren
achter ons ligt, een tijd waarin Boskoop
was het „zorgenkind" van het Provinciaai
BestuuT en het contact tusschen Provincie
en Gemeente niet bestond in bespreking van
Raadhuisplannen of in een feestelijke ope
ning van een Raadhuis, maar dat het er om
ging hoe' Boskoop van den ondergang te
redden.
Nog geen tien jaren zijn sinds verstre
ken.
Excellentie, u hebt zich kunnen over
tuigen hoeveel er sinds veranderd is. hoe
een nieuwe tijd aanbrak, een tijd waarin
wij het met eigen woorden den dichter mo
gen na zeggen:
Boskoop groeit weer,
Boskoop bloeit weer,
Boskoop's naam is weer hersteld.
Onze dank richt zich voorts tot allen die
gevolg hebben gegeven aan onze uitnoodi-
ging bij deze opening te willen tegenwoor
dig zijn.
Daaronder mogen wij wel in het bijzon
der noemen de Dagelijksche Besturen van
omliggende Gemeenten.
Dat één van Boskoop's oud-Burgemees
ters, Prof. Rutgers, nog zóó met Boskoop
meeleeft dat hij heden hier tegenwoordig
heeft willen zijn verheugt ons zeer.
Uwe tegenwoordigheid, heeren Predikan
ten en heer Pastoor, van de voorzoover
niet vacant zijnde kerkelijke gemeenten van
Boskoop is ons daarvan het bewijs en het
verheugt ons u op de'zen dag in ons midden
te mogen begroeten.
Uit uwe aanwezigheid meenen wij te
mogen afleiden, dat, al moge kerkelijke en
burgerlijke Overheid elk hun eigen afgeba
kend terrein hebben, gij evenals wij, van
oordeel zijt, dat zij elkander daarom nog niet
in onverschilligheid hebben voorbij te gaan.
Uw hier-zijn, uw meeleven met de be
langrijke gebeurtenissen in het leven onzer
burgerlijke Gemeente is gevolg van den
zegen welke ons land nog geniet dat Over
heid en Kerk niet tegenover maar naast
elkander staan.
Het is gebruikelijk bij een gebeurtenis als
waartoe wij heden bijeen zijn, dank te zeg
gen aan allen die aan de totstandkoming van
dit gebouw hebben meegewerkt.
Ook ditmaal willen wij van die oude en
goede gewoonte niet afwijken al zullen wij
ons daarbij eenige beperking moeten op-
loggen.
Beperking in dezen zin, dat wij ons zullen
onthouden van het noemen van namen. Eer
stens omdat het zoo moeilijk is uit te
maken wie wél en wie niet aanspraak heeft
op bijzondere vermelding maar ook omdat de
balans nog niet gevonden i9 waarop voor
een ieder afzonderlijk de dank in de juiste
verhouding kan worden afgewogen.
Wie zal uitmaken of een eenvoudige
maar serieuze' werkman, gezien in het
raam van zijn kennen en kunnen, niet even
veel aanspraak heeft op onzen dank als da
meer op den voorgrond tredende leider?
De vraag is veel meer of een ieder, hetzij
hoog of laaj geplaatst, ge'trouw was in het
volbrengen van de hem toevertrouwde taak
en aan elk die daarvan in zijn gemoed
ten volle verzekerd is, brengen wij den wel-
gemeenden dank van Boskoop's Gemeente
bestuur.
Tenslotte, maar daarom met niet minder
genoegen mogen wij gewagen van de onder
scheidene schenkingen ten behoeve van
bouw en inrichting van het nieuwe Raad
huis gedaan.
Aan allen die hiertoe in eenigerlei vorm
hebben bijgedragen, hetzij als organisatie of
als particulier persoon brengen wij onzen
hartelijken dank. een dank die zich ook uit
strekt tot hen die hebben zorg gedragen voor
de bloemenversiering welke het Raadhuis
tooit.
In de ingebruikneming van een Raadhuis
ligt onmiskenbaar een zekere wijding.
Wat hier geslicht werd is naar wij hopen,
niet slechts ten dienste van het tegenwoor
dig geslacht.
Nieuwe geslachten zullen komen en gaanf
veler levensgang zal hier worden opgetee-
kend van het geboren worden tot het:
,.en hij stier!"wanneer anderen den arbeid
zullen overnemen en voortzetten.
Dit nieuwe Gemeentehuis spreekt ons
inderdaad óók van arbeid, dat kostelijk goed,
waarvan Geert Groote eenmaal zeide: „dat
zij den mensche wonderbaer nodigh i9".
Allereerst van arbeid der Burgerij.
Door RAFAëL SABATINI.
Uit het Engelsch door C. M. G. d. W.
;,^ilt u niet drinken op het succes van i
"waagstuk?" vroeg zij op vleienden toon
zij keek hem vriendelijk aan. „Ik ge-
r1' dat wij veel kans hebben spoedig een
Pk te zien aan onze moeilijkheden,
foriheer, en Marius zal eigenaar worden
f heer van Condillac en La Vauvrage
rile".
l^[| de dikke, dwaze Sénéchal was onder
I bekoring van haar prachtige oogen en
p-bt langzaam zijn beker aan de lippen
dronk op het succes van dit moorddadig
1 Manus stond stil, hij fronste de wenk-
IT^en bij het hooren van den naam La
forage Hij verkreeg het misschien zoo
ien moeder zei, maar hij zou het liever
jandere manier hebbeD verkregen
de rimpel tusschen zijn oogen ver-
l;,rïn en werd vervangen door een Sar
|;^hen glimlach Hij schonk zich zelf
^£en glas in Toen, zonder een woord
fe-*r te spreken draaide hij zich om en
B de kamer uit, een weinig omvast op
I ^üen, toch zoo beslist in zijn houding
L<?t0riijk dat de drie personen hem met
verbazing aanzagen.
HOOFDSTUK XVI.
Het onverwachte.
Valérie had gesoupeerd in haar noorder
torenkamer en om mijnheer de Garnache
het onwaardige te besparen van de bezig
heden waarmee hij belast was had zij
zelf de tafel afgenomen en alles in de aan
grenzende kamer gezet, waar het tot den
volgenden morgen kon blijven staan.
Toen dat gedaan was en niettegen
staande haar tegenwerpingen had Gar
nache er aan meegeholpen herinnerde
de pseudo Battista haar dat het reeds over
negenen was en raadde haar aan de toe
bereidselen te maken voor hun reis.
„Mijn toebereidselen zijn spoedig ge
maakt", verzekerde zij met een glimlach.
„Ik heb niet meer noodig dan wat ik in
mijn mantel kan meenemen".
Zij praatten over hun naderende vlucht
en lachten samen om de teleurstelling voor
de douairière en haar zoon wanneer zij den
volgenden morgen ontdekten dat het vo
geltje gevlogen was En daarop spraken zij
over Valérie zelve, over haar leven van
vroeger op La Vauvrage en later viel hei
gesprek op Garnache. Zij vroeg hem waar
de oorlogen die hij toen hij nog heel
jong was had beleefd en toen over Parijs,
die heerlijke stad, het eenige Paradijs op
aarde naar haar voorstelling en over het
'even aan het Hof
Adus brachten zij in aangenaam en in
tiem gesprek den tijd van afwachten door
en in dat uur vernamen zij misschien meer
van eikaars leven dan tot nu toe het geval
was geweest. Tntiem waren zij onwillekeu
rig eigenlijk dadelijk met elkaar geweest.
Hun zonderlinge positie, samen in dien
toren te zijn opgesloten een onmogelijke
positie in iedere andere omstandigheid
had geleid tot een kameraadschappelijken
omgang, terwijl het vertrouwen op dien
1 man en haar afhankelijkheid van hem,
zijn betrouwbaarheid en zijn vast voorne
men haar te toonen dat haar vertrouwen
niet misplaatst was, de rest had gedaan.
Maar dien avond schenen zij nader tot
elkaar te zijn gekomen en dat was mis
schien de reden dat Valérie zuchtte en in
haar lieve onschuld zonder er iets bijzon
ders mee te bedoelen zeide:
„Het spijt mij waarlijk, mijnheer de Gar-
nache, dat er een einde komt aan ons ver-
I blijf hier boven."
Hij was geen fat en hechtte geen ver
keerde beteekenis aan die woorden. Hij
lachte lot antwoord en antwoordde:
„Ik niet, mademoiselle. En ik zal geen
rust hebben voordat dit rampzalige kasteel
een goede mijl of drie achter ons ligt. Stil.
Wat was dat?"
Hij stond dadelijk overeind, mee een ge
spannen heel ernstig gezicht. Hij had ge
makkelijk in een armstoel gezeten en zijn
gordel waar zijn zwaard aan hing over den
rug van den stoel geworpen. Het slaan van
de zware deur benéden, die tegen den muuT
aansloeg welke werd opengeduwd, had hij
gehoord.
„Kan het al üjd zijn?" vroeg mademoi
selle. Zij schrikte evenwel hevig en deinsde
even terug.
Hij schudde het hoofd.
.Onmogelijk" zei hij. „het'is nog niet
'ater dan tien uur
„Of die fomme Arsenio moet zich vergist
hebben
Hij zweeg plotseling. „Still" fluisterde
hij, „daar komt iemand aan."
En plotseling begreep hij hoe gevaarlijk
het was indien hij bij haar in de kamer
gevonden werd. Dat verontrustte hem nog
meer dan het bezoek zelf, hoe ongewoon
dit mocht wezen op dit uur. Hij begreep dat
hij geen tijd meer had om naar de wacht
kamer te gaan; men zou hem tegenkomen
en dat kon door de markiezin of haar zoon
als die het een van beiden waren als
een haastige vlucht en daardoor als een be
kentenis van schuld beschouwd worden.
Misschien overdreef hij het gevaar; maar
hun toestand op Condillac was reeds zoo ge
vaarlijk dat zij niets moesten wagen.
„Naar uw kamer, mademoiselle" fluis
terde hij angstig en hij wees op de deur van
haar ander vertrek. „Doe de deur achter u
op slot. Gauw! Still" En met duidelijke ge
baren gaf hij haar te kennen zachtjes te
loopen.
Vlug en stil als een muis sloop zij de ka
mer uit en deed de deur van haar slaap-
kamer zachtjes op slot; Garnache had wel
gezorgd dat de sleutel goed ingesmeerd was
en niet knarste. Toen dit gedaan was haaide
hij vrijmoedig adem.
Daar klonk een voetstap in de wachtka
mer. Doodstil zonk hij neder in den stoel I
waaruit hij pas was opgestaan, rustte met
zijn hoofd tegen den rug, deed de oogen
dicht, zijn mond open en hield zich of
hij sliep.
De voetstappen naderden vlug, zij klon
ken zacht als de klank van lichte schoen
tjes en Garnache vroeg zich af of het de
moeder of de zoon zou zijn en wat dat late
bezoek zou moeten beteekenen.
De deur van de voorkamer werd zachtjes
opengeduwd de deur stond aan en
daar in de opening verscheen de slanke ge
daante van Marius, nog in zijn bruin flu-
weelen costuum zooals Garnache hem het
laatst gezien had. Hij stond even stil om
in de kamer te kijken. Toen liep hij voort,
boos Battista zoo gemakkelijk te zien liggen.
„Hola, jij daarl" nep hij en schopte den
schildwacht tegen zijn uitgestrekte beenen
om hem gauw wakker te maken. „Hou je
op die manier de wacht?"
Garnache deed zijn oogen open en keek
een seconde dof den man aan die hem uit
zijn sluimering deed ontwaken. En toen,
alsof hij nu ten volle ontwaakt was en zijn
meester herkende, stond hij plotseling op
en boog.
„Is dat de wacht houden?" riep Marius
wéder en Garnache, die den jongeling met
domme, lachende oogen aanzag, merkte
den gloed op op zijn wangen, het schitteren
van zijn mooie oogen en rook aan zijn
adem dat hij wijn gedronken had. Toen
maakte Garnache zich ongerust, maar zijn
gezicht bleef even nietszeggend zijn glim
lach dom. Hij boog weder en met een wenk
naar de deur van de kamer zei hij:
„La damigella la".
Ofschoon Marius geen Italiaan9ch kende,
hij begreep de beteekenis van die woorden,
te meer daar zij gepaard gingen met het
duidelijke gebaar. Er kwam een uitdrukking
van wreeden spot op zijn gezicht.
„Het zou een kwaad ding voor je wezen,
leelijke vent. als zij daar niet was" ant
woordde hij. .Ga heen. Ik zal je wel rop-
pen als ik je noodig heb." En hij wee? naar
de deur.
."Wordt vervolgd).