ARTISNIEUWS TEEKENPLAATJE T K „Nu weten wij het!" riep No.*a over tuigd uit. „We weten niets," zei Jezmt met "beven de stem. „Ik vind, dat het hoe langor hoe moeilijker wordt, er ook maar ^eus van te begrijpen." ,,Ik bedoel, dat we mu weten, dat er wer kelijk iets gebeurd is," begon Nora weer. Zij kwam echter niet verder, want op dit oogenblik ging de deur der eetkamer op nieuw open en verschenen twee jongens, 'die er zóó vuil, gescheurd en gehavend uit zagen, dat de meisjes, die onmiddellijk op gesprongen waren, hen in het eerste oogen blik niet herkenden. „O, Rudolf!" riep Nora eindelijk uit. ,,Ji<m ben jij het werkelijk Vvroeg Jenny terwijl de waarheid langzaam tot haar doordrong. „Waar is Bob Is hij nog niet thuis 1" vroeg Rudolf dadelijk. „Nee!... Is hij dan niet bij jullie rie pen de beide «meisjes nu als uit één mond ontzet uit. „Nee. Hij is heelemaal niet bij ocs ge weest! Wij dachten, dat hij veilig thuis was. Wat kan hem overkomen zijn?" klona het nu angstig van Rudolf's lippen. (Wordt vervolgd). Door G. J. VISSCHER. Een jonge helm-casuaris. Toen mijn moeder in ons nest in het nachthok twee eieren gelegd had, zei mijn vader „Vrouw! Ga nu eens een beetje op zij!" „Wat wou je doen V' „Ik zal eens op die eieren gaan zitten en je zult eens zien, hoe netjes ik ze uit broed!" .„Ooh, je bent malCasuariseieren uit broeden, dat is hier in Artis nog jnooit ge beurd, en in de diergaarde te Rotterdam, Berlijn, Dusseldorp en Antwerpen evenmin. In ons vaderland, op Ceram in de Moluk- ken, daar is het wat anders.. Daar werkt de natuur mee, maar hier I" „Ik wil het probeeren," zei vader, ,,als jij het maaT goedvindt. Mag ik „Ga je gang", zei moeder. „Maar denk er aanmijm ei is geen kippenei. Als dat zoo was, zou je in drie weken klaar zijn, maar op mijn eieren moet je netjes tweeën vijftig dagen blijven zitten." „Al was het tweeënvijftig jaar. Ik zal... „Tut tut! Schep niet zoo op! Alsjeblieft! Neem plaats, Ik wil zien, hoe lang je het volhoudt." Moeder ging wat wandelen. Vader ging op de eieren zitten en bewoog zich niet. Miesohieft kijkt ge er wat vreemd van op, dat vader een beetje onderdanig aan moe der vroeg, of hij alsjeblieft broeden mocht. Ja, dat moest hij wel netjes vragen, want als moeder neen zei, dan was het uit. Bij ons, casuarissen, ie de vrouw veel grooter en sterker dan de man. Dat komt bij meer families voor; denk maar aan den toren valk en de kruisspin. Ook zult ge zeggen„Moest het wijfje niet broeden V' Neen, in onze familie is het ook een overoud gebruik, dat het manne tje broedt en 't vrouwtje niet. Vader zat dus op de eieren en hij bléét zitten. De oppasser scheen het aardig te vinden en bracht hem geregeld eten en clrinken vlak bij het nest. Moeder kwam vader wel eens een beetje plagen^ maar daaraan werd gauw een eind gemaakt. Z" werd gedwongen te verhuizen naar het hok daarnaast en daar is ze nog. 't Kan zijn, dat, zooals moeder het uit drukte, de natuur heeft meegewerkt, want het was hier in Holland, in de laatste da gen van de broedperiode ontzettend warm zeker is het, dat ik op 17 Juli uit'het ei kwam kruipen en 4 dagen daarna, dus pp 21 Juli, mijn zusje eveneens! Dat was me een gebeurtenis in Artis! De directeur kwam er bijde oppassers stonden op een rijtje; een fotograaf kwam er op af; een massa bezoekers gluurden 'tusschen de tralies door. „Moet er geen vlag op het hok?" vroeg "een oppasser. E. Dl as de in 1 ran H Koi schn kermi ruslus De grooleren onder jullie zullen dit daarbij plaatje uit Dierenland op geruit papier gemakkelijk kunnen nateekenen. De kleineren mogen het op dun, vindt, doorschijnend papier overtrekken en van belar kinde door met drai in oo i. rietig ik v< de es er en ruilje9 natuurlijk weglate rug o Daarna het plaatje kleuren. Kies zelf tinten maar, die je daarvoor het moois lacht „Neen, Kees!" zei de directeur. „Dat zou niet goed zijn, want dan komen alle bezoekers hier kijken en dan krijgen de an dere dieren geen beurt." Maar weet je wat er wèl gebeurd is 1 Er is een kiekje van ons genomen en ons por tret kwam in de krant met het bijschrift: „De eerste Nederlandsche helm-ea-suaris- sen." Dat waren wij, maar dat bijschrift heeft menigeen een beetje in de war gebracht. Dat kwam zoo. Vader en moeder zijn helm-casuarissen; dat kan iedereen dadelijk zien aan den for- schen, beenigen knobbel, den helm, waar mede hun kop versierd is. Bij ons, klein tjes, is van dien helm nog niets te bespeu ren. Vooral de kinderen zeurden, als ze ons zagen, bij hun onders: „Moeder! Ik zie hun helm niet! Vader! Waar is hun helmpje Eén vader wist het goed. Die zei„Zie je dat donkere plekje op hun kop Daar komt later de helm." „Waarom is die er nu nog niet „Ooh, jongen!" zei zijn vader. „Waar ia jouw knevel V' Daar had het ventje niet van terug en hij vroeg niets meer. De meeste menschen vinden ons mooier dan onze ouders. Vader en moeder zijn donker van kleur, bij zwart af, en wij zijn lichtbruin met mooie donkere strepen over ons heele lijf. Ook missen wij nog die roode aanhangsels aan den hals, die bij sommigen ook niet in den smaak vallen. Het spreekt vanzelf, dat we goed verzorg worden. Het fijnste eten is voor ons. We krijgen aardbeien, sla, spinazie, brood, mieren- eieren, enfinalles net als een mensch, be halve misschien de miereneieren. Vader maakt de groote stukjes brood voor ons fijn. De menschen spreken nogal eens met lof over moederzorg, maar voor ons is de vaderzorg onmisbaar. Naast ons staat moeder heel dikwijls tusschen de spijlen van het hok door te kijken. „Vader!" vroeg ik op een keer, „wat zou moeder doen, als ze bij ons kon komen „Dat zal ik je vertellen," zei vader. „Eerst zou ze al jullie lekkere hapjes op eten. Vervolgens zou ze waarschijnlijk pro beeren jullie 'beiden dood te maken. En tot slot zou ze mij een pak slaag toedienen. „O!" riep ik verschrikt, „laat ze dan als jeblieft maar blijven, waar ze is!" Onze oppasser zorgt goed voor ons. Als het gaat regenen, moeten we naar binnen, in het nachthok. Vader wil wel eens buiten blijven, maar dan zegt de oppasser, terwijl hij hem opjaagt: „Vooruit! Naar binnen!" „Dat is maar goed ook", zegt Vader, „want wij, volwassen casuarissen, lijden wel eens aan driftbuien, en dan zijn we gevaarlijk." „Waarom gevaarlijk, vader?" vroeg ik. hel en, l ndrs t eei en d. d moes erwi; telli ziel oebe en wou En 1 te ml Is M I htei „Hoe denk je over mijn snavel? En ki eens naar die groote, scherpe nagels aa mijn teenen!" Ik begreep het en vroeg niets meer. E oppasser heeft groot gelijk. Hij slaat vad<'a wel nooit, maar die bezem brengt vad< toch tot andere gedachten. Vaders vee ren zijn zoo donker en fiji dat de menschen ze wel eens voor hare aanzien, maar het zijn toch echte veereiVr„u ja het zijn zelfs dubbele, want elke veep^j heeft twee schachten. Ik vind het hier in Artis prachtig. Vla tegenover ons staat het „Huis van 't Zee iet wijf'; daarin woont de zeekQe. Onlang led? vroeg ik aan vader, hoe het toch kwan laar dat ik buurvrouw nog nooit buiten gezie had, maar vader zei. dat zij geen beeneiAls heeft en dag en nacht in 't water door brengt. }k geloof, dat vader liever op zijpr geboortegrond, het eiland Ceram, zou zijn „Daar zijn zulke mooie bosschen", zei hi gisteren. „Maar", zei mijn zusje, „die zijn hier ook Kijk maar eens op'den kruiwagen van dei1 oppasser! Daar liggen prachtige bossen wortel-en en bossen prei Toen begon vader te lachen en hij legdi ons uit, dat hij heel andere bosschen be doelde. Ik kreeg medelijden met hem er vroeg, of het mogelijk voor ons was, om Ceram te bereiken. „Dan zou eerst dit hek weg moeten zijn" zei hij en hij gaf er een trap tegen. „En verder?" vroeg ik. „En verder ga je naar de Handelskade. Daar stap je op de boot van de Maatschap pij Nederland! dan kun je blijven zitten tot Batavia. Daar moet je overstappen en dan vaar je per boot van de Pakketvaart naar Ceram". Dat leek mij nogal eenvoudig en ik vroeg: „Wanneer zullen we gaan?" „En dan dit hek?" zei vader. O ja! Dat was waar ook! Plotseling hoorden we lachen in het hok naast ons. Dat was moeder, die het heele gesprek gehoord had. „Je vader zegt maar wat," zei ze. „De reis van Ceram naar Artis is makkelijk; dat hebben we zelf ondervonden. Maar van Artis naar Ceram neen, dat is voor een casuaris niet te doen." „Houd je maar still" riep vader. „Je be hoeft niets af te luisteren, als ik met de kinderen praat. Moet je ze nu weer teleur stellen?" „Och vader! We zijn niet teleurgesteld' zei ik. „Wij beiden kennen Ceram immers niet. Wij zijn de eerste Hollandsche casua rissen en daarom kunnen we het ook hier in 't land vooral in uw gezelschap, best uithouden." „Leve Holland! Leve Artis!" riepen we allebei en de oppasser, die ons hoorde wreef zich in de handen en zei: „Wat zijn dat toch vroolijke, tierige beestjes 1" t ers de zi itse e< ich a a iet h;

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1929 | | pagina 14