FRIESCHE HEERENBAAI 1 Gemeenteraad van Leiden. 70»i« Jaargang DINSDAG 6 AUGUSTUS 1929 Derde Blad No. 21286 VOOR FIJNPROEVERS FEUILLETON. röns verjongingskuur. it geval Van Schaik eindelijk afgehandeld - Verhooging >r salarissen van brigadiers en hoofdagenten van politie, idertoeslag - Ook voor fietsen op het Rapenburg i-richting-verkeer - Het venten in de Haarlemmerstraat. Interpellatie Vragen. il i Kt ii DE ZAAK-VAN SCHAIK. Voortzetting van de bespreking over ijze van behandeling van het schrijven den secretaris van het Comité ter be ging van de algemeene belangen van heidspersoneel (A.C.O.P.), ten geleide een motie, aangenomen door de open- vergadering van dat Comité op 12 Juli in zake de aan het hoofd der school, heer J. C. van Schaik opgelegde straf mrlzelting van de behandeling van de is die bespreking ingediende motie den heer van Eek. heer KOOJSTRiA betreurt, dat de luis van het college heeft meegewerkt et onvolledig maken der jongst geleden g, (tear de secretaris tooh geen aanwij- n heeft te doen, die leiden lot waar ing van raadsleden of zoo. vraagt B. en W. of zoo'n optreden loofd is, vooral als de raadszitting loor in de war wordt gestuurd, iets over het punt zelf. De wethouder ehoorlijke critiek toelaten, doch het on- irlijke van den heer v. Schaik heeft hij ingetoond en dan nog: wie kan van ff. dit nauwgezet beoordeelen. vooral ren de aangevallene is? en W. plaatsen zich i. i. in dezen op loogen zetel, zich zelf onaantastbaar nd. Zij moeten zich z.i. als gewone :hen beschouwen: waa dat gebeurd, ad deze kwestie zich niet voorgedaan. aarzelt niet om een antwoord van den luder onbehoorlijk te achten, onbe- ijker dan van den heer v. Schaik. VOORZITTER zegt, dat de spreker s diep op de zaak kan ingaan, daar iterpellatie immers niet is toegestaan. heer KOOISTRlA wil de verkeerde 1?n P1)ze yan B. en W. toch aantoonen, al dan geen interpellatie. B. en W. had- eze straf niet moeten toepassen. VOORZITTERdat is niet aan de orde. leer KOOISTRA kan zioh niet met de uk van den wethouder vereenigen, in in gelijken geest te zullen hande- pkomend voor het recht van de amb- m zich vrij te weten in woord en ge- linnen de perken der wet natuurlijk. VOORZITTER wil antwoorden inzake Cretans. Reeds tevoren was vaslge- dat de vergadering niet meer voltallig De secretaris stelde dat vast op op- van spr. t de secretaris dat zag, heeft hij een een lid, slaande aan de deur, die ol de raad onvoltallig was, geant- met een teeken van ja, dat is alles, rretaris heeft dus ni,ets ongeoorloofds in dezen. er zelfs niet iels vernederends voor idsleden inliggen, het advies van den iris te volgen? leer v. d. REYDEN zegt, dat hij de a was, waarop de voorzitter doelde, leer KOOISTRA wil er niet dieper op het is ook niet in het belang der tile. heer KOOLEN vindt het toch wel anders. Wethouder Splinter stond in 1 ir. Delze had dan gewaarschuwd moe- in' orden, dat de vergadering onvoltallig Hs' ordenIntegendeel is hem een teeken a toch he'en te gaan. ;t' VOORZITTER: Zoo is isschien uw t, niet de onze, die hij volledig hand leer BERGERS "vindt het vreemd dat dij. die voor de rechten der werk- j pleegt ijveren, nu een ambtenaar 1 die zijn plicht had gedaan. fan bei 2 A tin oor e a t Sri er De he'er GROENEVELD meent, dat B. en W. moeten begrijpen, dat een doofpottacliek in den raad altijd zal falen. Het praten is nu eenmaal een recht van den raad. De VOORZITTER: men kan ook te veel praten. De' heer GROENEVELD, ieder meent altijd, dat een ander te veel praat! Of een interpellatie is toegestaan of niet, hij wil toch zijn meening uitspreken. De wethouder heeft g€*en poging gedaan om aan te toonen dat het stuk onbehoorlijk was dat wilde hij zelfs niet. Toch heeft hij een half uur er over gepraat! De wethouder zal toch moeten erkennen dat, wat hij persoonlijk onbehoor lijk vindt, nog niet onbehoorlijk behoeft tel zijn. Zie b.v. het Ingezonden Stuk van wet houder Goslinga, met een insinuatie aan het adres der S. D. A. P., die er geheel naast is, dat durft hij ronduit verklaren. En dat is dan mede een der beoordeelaars! Zie ook wat in A. R, verkiezingsblaadjes is opge nomen! Het stuk van Schaik is blank daanbij. Daarom begrijpt hij heelemaal niet, hoe B. en W. durfden optreden. Wethouder TEPE zal trachten de zaak ietwat wetenschappelijk te bekijken. Een interpellatie is door den raad verworpen, doch de motie van algemeene strekking van den heer v. Eek heeft daarmee niets te! maken. Men moet beide kwesties uit elkaar houden. Hij blijft er bij, dat hij niet inter- pellabel is over het geval v. Schaik. het geen de heer v. Eek ook heeft erkend. Maakt men echter nu zoo'n misbruik van het geval, dan zal hij zich beraden, om voor taan niet meer te antwoorden. Hij zegt niet dat de heeren met opzet een achterdeurtje hebben gezocht, doch hun hart is er blijkbaar zoo vol van, dat zij het toch in itder geval onwillekeurig doen. Spr. zal er niet verder op ingaan, na alles wat hij al gezegd heeft. (Wel aan de orde is echter de motie v. Eek, wiens afwezigheid 'hij betreurt Naar aanleiding van een spetiaal geval is de motie ingediend blijkbaar gegroeid uit ongerustheid over het recht der ambtenaren inzake vrijheid van critiek. Uitdrukkelijk heeft spr. echter dat recht erkend namens het college. Van een zich stellen op een hoog standpunt is ge'en sprake De motie-v. Eek wil art. 7 der grondwet van toepassing op de gemeenteambtenaren i doen zijn. Spr. acht de motie echter on aanvaardbaar, daar hij een interpretatie van dit art. in heeft gevoegd, die niet is te aanvaarden, n.l. een interpretatie dat ieder vrij zou blijven, zoolang hij niet valt onder de strafwet, met voorbijgaan van het recht van tucht enz. Spr. zet dan nader uiteen de bedoeling van art. 7 der grondwet, die volle aansprakelijkheid aan iedere schrijver laat. een aansprakelijkheid niet alleen voor de strafwet doch ook voor het burgerlijk recht en eveneens voor het disciplinaire recht. Het ambten aren-verband legt verplich tingen op, een zekere welvoegelijkheid tegenover het gezag. De motie-v. Eek zou de disciplinaire straffen eenvoudig geheel onmogelijk ma ken. Spr. citeert mrs. Pinto en v. Hamel, om zijn standpunt nader te verdedigen, de beteekenis van het disciplinaire recht nog verder uiteenzettend. Gezien de discussie en de toelichting der motie is deze geheel onaanvaardbaar, daar deze berust op verkeerde uitleg der grondwet zelf en daarnevens van het dis ciplinaire recht. Dat gestraft zou worden door de betrok ken partij is onjuist. Dit is een uiting van verkeerd inzicht in het disciplinair recht, daar de overheid niet straft persoonlijk doch alleen namens het recht. De heer KOOISTRA blijft er bij, dat de wethouder de ongerustheid op zoo'n wijze niet kan doen verdwijnen, waar hij nog altijd naliet de onbehoorlijkheid van het stuk van den heer v. Sdhaik aan te too nen. De WETHOUDER: Ik heb toch eenV citaat gegeven. De VOORZITTER: Dat gaat den raad toch niet aan. De heer KOOISTRA kan zich daarmee niet vereenigen. De disciplinaire straffen raken geheel andere dingen dan de ziens wijze van B. en W. over een critiek, te laat komen of niet goed vervullen van plioht etc. Nogmaals: Zoo komt er geen gerust heid. De heer GROENEVELD vraagt, zelfs al aanvaardt hij de uitlegging van den wet houder, of dan nog wel rechtens is ge straft. Hij ontkent dat. Wel degelijk waren B .en W. zelf rechter De WETHOUDER: Wie moet het anders doen 1 De heer GROENEVELD meent, dat B. en W. juist nu vee], voorzichtiger hadden moeten zijn. In den raad wordt door alle richtingen krasser termen gebruikt-. Dan zon ieder raadslid wel gestraft kunnen worden. De VOORZITTER: Hen zou dan de raad kunnen straffen 1 Dus precies hetzelfde. De heer GROENEVELD oordeelt het' college eerder in aanmerking te komen voor straf dan de heer v. Schaik. De moti e-v. Eek wordt v e r w o r pen met 199 stemmen. Voor de S.D.A.P. en de heer Siitsma. lOo. Voorstel tot het aangaan van een 2-tal overeenkomsten met de gemeente Ha- zerswoude, betreffende de levering van electriciteit en gas aan die gemeente. (126) Conform besloten. llo. Praeadvies op het schrijven van J. Bijleveld, inzake het weder als woning mo gen gebruiken van het onbewoonbaar ver klaarde perceel Utrechtsche Jaagpad no. 39. (122) Conform besloten. 12o. Voorstel tot opnieuw vaststelling van de verordening van 21 Mei 1928, rege lende de heffing van schoolgeld voor het Lager Onderwijs in de gemeente Leiden (Gem.-blad no. 16) (117) De heer MANDERS herinnert den wet houder aan de toezegging voor een billijke verdeeling van betaling voor hen die meer kinderen op school hebben. Wethouder TEPE zegt, dat hij deze toe zegging niet is vergeten. B. en W. blijven diligent in dezen. Deze regeling is slechts noodhulp. Conform wordt dan besloten. RECLAME. 7751 13o. Voorstel tot het aangaan van een overeenkomst met de provincie Zuid-Hol land, inzake vergoeding voor onbezette plaatsen in de gestichten „Endegeest" en „Voorgeest". (118) Conform besloten. Ho. Praeadvies op het verzoek van het Hoofdbestuur van den Algemeenen Bond van Politiepersoneel in Nederland, in zake de erkenning van de door dien Bond inge stelde akte van bekwaamheid als agent van politie en de toekenning van een subsidie ten behoeve van den door dien Bond inge- stelden cursus. (119) De heer VALLENTGOED zal bij de be grooting hierop terugkomen. Conform wordt dan besloten. DE POLITIE-SALAR1SSEN. 15o. Voorstel a. tot vaststelling van de verordening, houdende wijziging van de verordening van 31 Januari 1918 (Gem.-blad no. 3),, betreffende de wedden van ambtena ren in dienst der gemeente Leiden; b. om het desbetreffend adres van de af- deeling Leiden van den Algemeenen Bond van Politiepersoneel in Neder land als afgedaan te beschouwen. (120) Hierbij is het voorstel HEEMSKERK om de salarissen der brigadiers en hoofd agenten hooger te brengen dan B. en W. voorstellen en wel resp. f. 1 en f. 2. Zulks namens de geheele R.-K. fractie, die meent, dat de waardeering voor het werk der hoofdagenten die een zeer belangrijke taak hebben, niet alleen als superieuren, j doch ook in werkwijze (zelfstandig hande len) ook hooger moet worden aangeslagen. Mele in verhoudingen tot andere plaatsen van ons land. al is dat niet gemakkelijk te beoordeelen. In ieder geval blijkt wel, dat Leiden onderaan staat De voorstellen van B. en W. geven reeds eenige verbetering, doch volgens spr.'s frac tie niet voldoende en vinden hun voorstel dat Leiden nog maar in het midden brengt den statistiek van alle grootere gemeenten. De heer VALLENTGOED stelt voor te lezen inplaats van f. 42 en f. 47 resp. f. 47 en f. 50, zooals in het G.O. is uitgemaakt. De heer WILBRINK gaat mee met B. en W. doch wijst er op, hoe pas tot een com missie ad hoe voor alle gemeente-salarissen is besloten en daaraan geeft hij de voorkeur boven een bevoordeelen van één categorie gelijk de heer Heemskerk wil. De motivee ring van den heer Heemskerk kan hij ook niet deelen. Is er meer bekwaam personeel noodig, laten we dan nog een inspecteur ne men! Voor zoover hij weet, is hier de hoofd agent ook altijd gerecruteeTd uit het corps; dat wijst toch ook niet op het zoo zeer ver antwoordelijke. De VOORZITTER meent in 't algemeen verhooging der salarissen niet nader te be hoeven verdedigen, wel echter te bestrijden de-voorstellen, die verder gaan dan B. en W. en die het college meent te moeten af raden. De lieer Heemskerk maakt de wanver houding lusschen de salarissen agenten le klasse en de hoofdagenten juist andersom als thans, het geval is, en waarin B. en W. nu verbetering willen stellen. Afgezien van de wanverhouding die dan tevens zou ont staan lusschen de hoofdagenten en den ad junct-inspecteur. Ruw grijpt de heer Heemskerk in voor één categorie, hetgeen, vreest hij, tot consequen ties zou leiden. En dit, waar juist de sala rissen van al het gem.-personeel nader zal worden bekeken. In ieder geval dient dan z. i. toch daarop te worden gewacht. Vergelijkingen met elders is inderdaad zeer gevaarlijk. In de eerste plaats dient gezien naar eigen draagkracht. In nog sterker mate gelden alle genoemde bezwaren tegen het voorstel Vallentgoed. De heer HEEMSKERK meent, dat dezelfde consequenties als de voorzitter aanhaalde, ook zijn verbonden aan de voorstellen van B. en W. Het gaat er om een fout te herstel len in de salarisschaal, en dan blijft hij aan zijn voorstel de voorkeur geven De VOORZITTER zeg, dat de bedoeling van B. en W. is een fout in de salarieering te herstellen; echter zoo, dat niet vooruilge- loopen wordt op de herziening van alle sa larissen. De heer VALLENTGOED verdedigt zijn voorstel nader. Ook met cijfers van elders. De heer WILMER steunt den heer Heems kerk, gelet mede op de verantwoordelijkheid van de betrokkenen, zonder daaraan conse quenties te willen verbinden; trouwens z. i. zijn die niet te trekken. De heer WILBRINK komt er sterk tegen op, dat deze categorie niet te vergelijken zoude zijn met andere categoriën gemeente- personeel. De heer DE REBDE steunt den heer Wil brink volledig, 't Gaat thans alleen om recht strijken van een plooi, meer niet. Laat men niet vooruit loopen op de algeheele herzie ning. Mogelijk blijkt dan zelfs wel, dat men nog verder moet gaan dan de heer Heems kerk wil. De heer HEEMSKERK wijst er nog op, dat toch niet is te wachten op die salaris herziening, die zeker l1/* jaar zal duren! Deze zaak heeft bovendien al twee jaar ge traineerd. De VOORZITTER is niet overtuigd, dat het zoo lang zal duren en vraagt daar om of de heer Heemskerk zijn voorstel niet in praeadvies wil geven, vooreerst genoegen nemend met hetgeen B. en W. voorstellen. Consequenties zullen z. i. direct getrokken worden door de Inspecteurs, durft hij den heer Wilmer wel bijkans verzekeren. De heer BAART moet bezwaar maken ge let op de langzame wijze van werken van het college. Afwachten van de salarisherzie ning is een schuiven op de lange baan. Ook met deze verbetering is door B. en W. al te lang gewacht. Het eenig juiste is echter le geven, wat het G. O. vroeg. De heer WILBRINK: dus geven, wat ge vraagd wordt! De heer BAART: als dat billijk is, ja, en dat is z. i. het geval. De heer SPENDEL meent, dat het voorstel Door RAFAëL SABATINÏ. het Engelsch door C. M. G. d. W. HOOFDSTUK VII. De val wordt opengezet. fnache deed dien nacht in Grenoble ^pht; het grootste gedeelte van pat hield hij de wacht daar hij Pgst van Valérie nergens beter door ^oc^1 Gebeurde er dien nacht landelijkheden van dei zijde der Con- T zooals Valérie vreesde en zooa's r le, Zweerde, dat niet zouden, niet P Pjaats hebben. |J jenden morgen zond hij Rabecque «f naar de Au berge de France voor Jtenjluig en gebruikte zijn ontbijt Ij *8*amer. teTwijl hij levens den te- we-;an ziiQ bediende afwachtte. De van den vorigen avond zat F/* nu echter alleen en scheen geen t? "r hebben zich met Gamache te kien t arnac^e yroeg zich af of dat biet °fndat hij alleen was, neen irjJv ee\hij had niet zooals gistereu V n bij zich, maar slechts één, f!J88 jij misschien niet zoo dapper. 0 wif>t tafel|i° za*Gn twee heeren, Idi» n waar vandaan kwamen lte°pS en met G°ede manieren. 1 ma veel op ben, totdat een k Vo- toit een haviksneus en een Ichriti i en' P^te^ing opstond en I k,e toen hij den Parijzenaar zag en hem dadelijk bij zijn naam noemde. Gar- nache zweeg even en stond van tafel op. hij draaide zich half om en zag de heer met het donkere uiterlijk oplettend aan, maar herkende hem niet. Hij ging naar hem toe. „Heb ik de'eer bij u bekend te zijn, mijn heer?" zei hij half vragend. „Parbleu, mijnheer de Garnache!" riep de ander met een gullen lach, de9 te in nemender daar de rest van zijn gezicht zeer somber was. „Is er een man in heel Parijs, die u niet kent? Ik heb u dikwijls in het hotel dei Bourgogne gezien". Garnache bedankte voor de beleefdheid met een hoofdknikje. „En," ging de ander voort, „eens heb ik de eer gehad aan u voorgesteld le worden door mijnheer den hertog zelf. Mijn naam is Gaubert, Fabre Gaubert." Terwijl hij zich voorstelde, stond hij op uit eerbied voor Garnache, die was blijven staan. Gar nache kende hem totaal niet, toch twiifeld© hij niet 'aan zijn woorden; de man had een beleefd innemend uiterlijk: daarenboven be gon Garnache zich eenzaam te voelen in de onherbergzame streken van Dauphiné, zoodat hij verheugd was iemand te ont moeten dien hij als zijns gelijke kon be schouwen. Hij slak de hand uit. .,Ik ben zeer vereerd, dat u mij niet ver geten is. mijnheer," zei hij. Hij was op het punt er bij te voegen, dal het hem bijzonder veel genoegen zou doen te vernemen, dat mijnheer Gaubert ook naar Parijs ging en hem gezelschap kon houden op die ver velende reis; maar hij hield die woorden bij tijds in. Er was wel geen reden om dien heer le verdenken, maar toch. alle dingen wel beschouwd, bedacht hij plotseling, dat hij wijs deed zoo voorzichtig mogelijk te zijn. Met een vriendelijk, nietszeggende be leefdheid over de ontmoeting met mijnheer Gaubert in deze streek, liep Garnache door, en was weldra bij do deur. Hij bleef even staan bij den uilgang waarbij het raadsel achtige uithangbord van het Zuigende Kalf knarste en kraakte bij iedere windvlaag, een koude Alpenwind. De regen had opgehouden maar dei lucht was donker en zwaar van woesje wolken. De mannen van zijn ge leide zaten op zijn bevel reeds te paard, klaar voor de reis. Hij visseld© een paar woorden met den sergeant en toen kondig de het rammelen van een zware koets uit de Auberge de' France zijn komst aan. De wagen, een kolossaal ding van hout en leer. getrokken door drie paarden, bleef voor de deur van de herberg staan. Rabecque kwam haastig naar buiten en werd dade lijk weggezonden om mademoiselle' te ha len. Zij zouden «ogenblikkelijk vertrekken. Rabeque keerde zich om om naar boven te gaan-, maar op dat zelfde oogenblik werd hij op zij gestooten door een man. naar het scheen een knecht die uit de herberg kwam, met een valies in de hand Vlak achter hem, met het hoofd in den nek en recht voor zich uit kijkende, kwam de vreemdeling van gisteravond, zonder acht te slaan op Garnache Rabecque, die met de schouders tegen de lijst van de deur aan stond, waar hH tegen aan geduwd was. bleef staan en zag den kerel, die hem zoo ruw behandeld had. woedend aan. Garnache. aan den anderen kant, keek verbaasd naar den .oprecht uit ziedden man. maar nog zonder eenig ver moeden van zijn voornemen. Voordat de knecht het portier had open gedaan en het valies in he't rijtuig gewor pen. had Garnache zich niet verroerd. Voor dat de vreemdeling zijn voet op del trede van den wagen gezet had om in te slap pen, had Garnache geen woord gezegd „Mijnheer", riep hij hem nu toe, „wat gaat u doen met dat rijtuig?" De vreemdeling keerde zich om en keek Garnache aan met een bhk van verba zing, die handig veranderde in een 9made- lijken blik. Hij herkende hem. „O?" zei hij de wenkbrauwen optrek kende. „De excusesmakende mijnheer! Wat zei u?" Ga/rnache trad nader, gevolgd nu't alleen door Rabecque, maar ook door mijnheer Gaubert. die een seconde te voren voor den dag was gekomen. Achter hem, aan vreemdeling en weer daarachter zag men het groote gezicht en de starende', eenigs- zins verschrikte oogen van den herbergier. „Mijnheer", zei Garnache'. die zijn toorn weer voelde opkomen, „ik vroeg wat u van plan was met mijn rijtuig?" „Met uw rijtuig?" herhaalde de andere met toenemende beleedigendo aanmatiging „Voyons, mijn excuusmajcende vriend.be- hooren alle dingen hieT in Grenoble u toe?" Hij wendde zich tot den jongen uit het posthuis, die er dom uitzag. „Je bent uit de Auberge de France1, niet waar?" „Ja mijnheer,' antwoordde de jongen. „Dit rijtuig is gisteravond besteld door een heer, die in het Zuigende Kalf logeert". „Juist", antwoordde de vreemdeling, bij wijze van slotzin. „Het was door mij be steld". En hij was op het punt zich om te draaien en heen le gaan, toen Garnache nog een stap nader kwam. „Mag ik u doen opmerken mijnheer", zej hij en ofschoon de toon waarop hij sprak en zijn woorden beleefd waren, men hoordp aan het trillen van zijn stem. dat hij zioh daar voor moeite moest geven, j „mag ik u doeii opmerken, dat het rijtuig gehaald is door mijn eigen bediende», die er mee hier naar toe gereden is". De vreemdeling zag hem van he't hoofd tot de voeten aan met een glimlachje om de lippen En op spottenden toon zei hijr „Het schijnt wel mijnheer, dat u een on beschaamde kerel zijt. zooate zoovelen die een heer aanvallen om er zooveel mogelijk profijt van te trekken". Hij haalde een beurs voor den dag en deed die open. „Gis teravond was het mijn 90upe»r dat u u toe eigende. Ik heb dat gepermitteerd. Nu wou u hetzelfde doen met mijn rijtuig en .dat zal ik niet veroorloven. Maar daar hebt u wat voor uw moeite, dan ben ik tenminste! van uw gezelschap af". En hij wierp den Parijzenaar een zilverstukje toe'. Men hoorde een kreet vtn&fafschuw op den achtergrond en mijnheer'"do Gaubert trad ijlings nader. „Mijnheer", mijnhe'er". riep hij opge wonden uit, „u weet niet met wien u spreekt Dit is mijnheer Martin. Marie. Ri- gobert de Garnache. MestreMie-Champ in 's konings leger". „Van al die namen past die van Marie hem het best, behalve) voor zijn leelijk© tronie", antwoordde de vreemdeling spot tend en met een verachtelijk gebaar keerde hij zich om om in het rijtuig te stappen. Maar toen verloor Garnache al zijn zelf- beheereching. en hij deed iets zeer betreu renswaardigs. In een blinden aanval van woede en zonder te letten op den trouwen en waakzamen Rabecque, die hem aan de mouw trok. deed hij een slap vooruit en liet een zware hand neerkomen op den schouder van den verachte'lijken mijnheer. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1929 | | pagina 9