FRIESCHE HEERENBAAI
1
Gemeenteraad van Leiden.
70»i« Jaargang
DINSDAG 6 AUGUSTUS 1929
Derde Blad
No. 21286
VOOR FIJNPROEVERS
FEUILLETON.
röns verjongingskuur.
it geval Van Schaik eindelijk afgehandeld - Verhooging
>r salarissen van brigadiers en hoofdagenten van politie,
idertoeslag - Ook voor fietsen op het Rapenburg
i-richting-verkeer - Het venten in de Haarlemmerstraat.
Interpellatie Vragen.
il i
Kt
ii
DE ZAAK-VAN SCHAIK.
Voortzetting van de bespreking over
ijze van behandeling van het schrijven
den secretaris van het Comité ter be
ging van de algemeene belangen van
heidspersoneel (A.C.O.P.), ten geleide
een motie, aangenomen door de open-
vergadering van dat Comité op 12 Juli
in zake de aan het hoofd der school,
heer J. C. van Schaik opgelegde straf
mrlzelting van de behandeling van de
is die bespreking ingediende motie
den heer van Eek.
heer KOOJSTRiA betreurt, dat de
luis van het college heeft meegewerkt
et onvolledig maken der jongst geleden
g, (tear de secretaris tooh geen aanwij-
n heeft te doen, die leiden lot waar
ing van raadsleden of zoo.
vraagt B. en W. of zoo'n optreden
loofd is, vooral als de raadszitting
loor in de war wordt gestuurd,
iets over het punt zelf. De wethouder
ehoorlijke critiek toelaten, doch het on-
irlijke van den heer v. Schaik heeft hij
ingetoond en dan nog: wie kan van
ff. dit nauwgezet beoordeelen. vooral
ren de aangevallene is?
en W. plaatsen zich i. i. in dezen op
loogen zetel, zich zelf onaantastbaar
nd. Zij moeten zich z.i. als gewone
:hen beschouwen: waa dat gebeurd,
ad deze kwestie zich niet voorgedaan.
aarzelt niet om een antwoord van den
luder onbehoorlijk te achten, onbe-
ijker dan van den heer v. Schaik.
VOORZITTER zegt, dat de spreker
s diep op de zaak kan ingaan, daar
iterpellatie immers niet is toegestaan.
heer KOOISTRlA wil de verkeerde
1?n P1)ze yan B. en W. toch aantoonen, al
dan geen interpellatie. B. en W. had-
eze straf niet moeten toepassen.
VOORZITTERdat is niet aan de orde.
leer KOOISTRA kan zioh niet met de
uk van den wethouder vereenigen,
in in gelijken geest te zullen hande-
pkomend voor het recht van de amb-
m zich vrij te weten in woord en ge-
linnen de perken der wet natuurlijk.
VOORZITTER wil antwoorden inzake
Cretans. Reeds tevoren was vaslge-
dat de vergadering niet meer voltallig
De secretaris stelde dat vast op op-
van spr.
t de secretaris dat zag, heeft hij een
een lid, slaande aan de deur, die
ol de raad onvoltallig was, geant-
met een teeken van ja, dat is alles,
rretaris heeft dus ni,ets ongeoorloofds
in dezen.
er zelfs niet iels vernederends voor
idsleden inliggen, het advies van den
iris te volgen?
leer v. d. REYDEN zegt, dat hij de
a was, waarop de voorzitter doelde,
leer KOOISTRA wil er niet dieper op
het is ook niet in het belang der
tile.
heer KOOLEN vindt het toch wel
anders. Wethouder Splinter stond in
1 ir. Delze had dan gewaarschuwd moe-
in' orden, dat de vergadering onvoltallig
Hs' ordenIntegendeel is hem een teeken
a toch he'en te gaan.
;t' VOORZITTER: Zoo is isschien uw
t, niet de onze, die hij volledig hand
leer BERGERS "vindt het vreemd dat
dij. die voor de rechten der werk-
j pleegt ijveren, nu een ambtenaar
1 die zijn plicht had gedaan.
fan
bei
2 A
tin
oor
e a
t
Sri
er
De he'er GROENEVELD meent, dat B. en
W. moeten begrijpen, dat een doofpottacliek
in den raad altijd zal falen. Het praten is
nu eenmaal een recht van den raad.
De VOORZITTER: men kan ook te veel
praten.
De' heer GROENEVELD, ieder meent
altijd, dat een ander te veel praat! Of een
interpellatie is toegestaan of niet, hij wil
toch zijn meening uitspreken. De wethouder
heeft g€*en poging gedaan om aan te toonen
dat het stuk onbehoorlijk was dat wilde hij
zelfs niet. Toch heeft hij een half uur er
over gepraat! De wethouder zal toch moeten
erkennen dat, wat hij persoonlijk onbehoor
lijk vindt, nog niet onbehoorlijk behoeft tel
zijn. Zie b.v. het Ingezonden Stuk van wet
houder Goslinga, met een insinuatie aan
het adres der S. D. A. P., die er geheel naast
is, dat durft hij ronduit verklaren. En dat is
dan mede een der beoordeelaars! Zie ook
wat in A. R, verkiezingsblaadjes is opge
nomen! Het stuk van Schaik is blank
daanbij.
Daarom begrijpt hij heelemaal niet, hoe
B. en W. durfden optreden.
Wethouder TEPE zal trachten de zaak
ietwat wetenschappelijk te bekijken. Een
interpellatie is door den raad verworpen,
doch de motie van algemeene strekking van
den heer v. Eek heeft daarmee niets te!
maken. Men moet beide kwesties uit elkaar
houden. Hij blijft er bij, dat hij niet inter-
pellabel is over het geval v. Schaik. het
geen de heer v. Eek ook heeft erkend.
Maakt men echter nu zoo'n misbruik van
het geval, dan zal hij zich beraden, om voor
taan niet meer te antwoorden.
Hij zegt niet dat de heeren met opzet een
achterdeurtje hebben gezocht, doch hun
hart is er blijkbaar zoo vol van, dat zij het
toch in itder geval onwillekeurig doen.
Spr. zal er niet verder op ingaan, na alles
wat hij al gezegd heeft. (Wel aan de orde
is echter de motie v. Eek, wiens afwezigheid
'hij betreurt
Naar aanleiding van een spetiaal geval is
de motie ingediend blijkbaar gegroeid uit
ongerustheid over het recht der ambtenaren
inzake vrijheid van critiek.
Uitdrukkelijk heeft spr. echter dat recht
erkend namens het college. Van een zich
stellen op een hoog standpunt is ge'en sprake
De motie-v. Eek wil art. 7 der grondwet
van toepassing op de gemeenteambtenaren i
doen zijn. Spr. acht de motie echter on
aanvaardbaar, daar hij een interpretatie
van dit art. in heeft gevoegd, die niet is
te aanvaarden, n.l. een interpretatie dat
ieder vrij zou blijven, zoolang hij niet valt
onder de strafwet, met voorbijgaan van
het recht van tucht enz. Spr. zet dan
nader uiteen de bedoeling van art. 7 der
grondwet, die volle aansprakelijkheid aan
iedere schrijver laat. een aansprakelijkheid
niet alleen voor de strafwet doch ook voor
het burgerlijk recht en eveneens voor het
disciplinaire recht.
Het ambten aren-verband legt verplich
tingen op, een zekere welvoegelijkheid
tegenover het gezag.
De motie-v. Eek zou de disciplinaire
straffen eenvoudig geheel onmogelijk ma
ken. Spr. citeert mrs. Pinto en v. Hamel,
om zijn standpunt nader te verdedigen,
de beteekenis van het disciplinaire recht
nog verder uiteenzettend.
Gezien de discussie en de toelichting der
motie is deze geheel onaanvaardbaar,
daar deze berust op verkeerde uitleg der
grondwet zelf en daarnevens van het dis
ciplinaire recht.
Dat gestraft zou worden door de betrok
ken partij is onjuist. Dit is een uiting van
verkeerd inzicht in het disciplinair recht,
daar de overheid niet straft persoonlijk
doch alleen namens het recht.
De heer KOOISTRA blijft er bij, dat de
wethouder de ongerustheid op zoo'n wijze
niet kan doen verdwijnen, waar hij nog
altijd naliet de onbehoorlijkheid van het
stuk van den heer v. Sdhaik aan te too
nen.
De WETHOUDER: Ik heb toch eenV
citaat gegeven.
De VOORZITTER: Dat gaat den raad
toch niet aan.
De heer KOOISTRA kan zich daarmee
niet vereenigen. De disciplinaire straffen
raken geheel andere dingen dan de ziens
wijze van B. en W. over een critiek,
te laat komen of niet goed vervullen van
plioht etc.
Nogmaals: Zoo komt er geen gerust
heid.
De heer GROENEVELD vraagt, zelfs al
aanvaardt hij de uitlegging van den wet
houder, of dan nog wel rechtens is ge
straft. Hij ontkent dat.
Wel degelijk waren B .en W. zelf rechter
De WETHOUDER: Wie moet het anders
doen 1
De heer GROENEVELD meent, dat B.
en W. juist nu vee], voorzichtiger hadden
moeten zijn. In den raad wordt door alle
richtingen krasser termen gebruikt-. Dan
zon ieder raadslid wel gestraft kunnen
worden.
De VOORZITTER: Hen zou dan de raad
kunnen straffen 1 Dus precies hetzelfde.
De heer GROENEVELD oordeelt het'
college eerder in aanmerking te komen
voor straf dan de heer v. Schaik.
De moti e-v. Eek wordt v e r w o r
pen met 199 stemmen.
Voor de S.D.A.P. en de heer Siitsma.
lOo. Voorstel tot het aangaan van een
2-tal overeenkomsten met de gemeente Ha-
zerswoude, betreffende de levering van
electriciteit en gas aan die gemeente. (126)
Conform besloten.
llo. Praeadvies op het schrijven van J.
Bijleveld, inzake het weder als woning mo
gen gebruiken van het onbewoonbaar ver
klaarde perceel Utrechtsche Jaagpad no. 39.
(122)
Conform besloten.
12o. Voorstel tot opnieuw vaststelling
van de verordening van 21 Mei 1928, rege
lende de heffing van schoolgeld voor het
Lager Onderwijs in de gemeente Leiden
(Gem.-blad no. 16) (117)
De heer MANDERS herinnert den wet
houder aan de toezegging voor een billijke
verdeeling van betaling voor hen die meer
kinderen op school hebben.
Wethouder TEPE zegt, dat hij deze toe
zegging niet is vergeten. B. en W. blijven
diligent in dezen. Deze regeling is slechts
noodhulp.
Conform wordt dan besloten.
RECLAME.
7751
13o. Voorstel tot het aangaan van een
overeenkomst met de provincie Zuid-Hol
land, inzake vergoeding voor onbezette
plaatsen in de gestichten „Endegeest" en
„Voorgeest". (118)
Conform besloten.
Ho. Praeadvies op het verzoek van het
Hoofdbestuur van den Algemeenen Bond
van Politiepersoneel in Nederland, in zake
de erkenning van de door dien Bond inge
stelde akte van bekwaamheid als agent van
politie en de toekenning van een subsidie
ten behoeve van den door dien Bond inge-
stelden cursus. (119)
De heer VALLENTGOED zal bij de be
grooting hierop terugkomen.
Conform wordt dan besloten.
DE POLITIE-SALAR1SSEN.
15o. Voorstel
a. tot vaststelling van de verordening,
houdende wijziging van de verordening
van 31 Januari 1918 (Gem.-blad no. 3),,
betreffende de wedden van ambtena
ren in dienst der gemeente Leiden;
b. om het desbetreffend adres van de af-
deeling Leiden van den Algemeenen
Bond van Politiepersoneel in Neder
land als afgedaan te beschouwen. (120)
Hierbij is het voorstel HEEMSKERK
om de salarissen der brigadiers en hoofd
agenten hooger te brengen dan B. en W.
voorstellen en wel resp. f. 1 en f. 2. Zulks
namens de geheele R.-K. fractie, die meent,
dat de waardeering voor het werk der
hoofdagenten die een zeer belangrijke
taak hebben, niet alleen als superieuren,
j doch ook in werkwijze (zelfstandig hande
len) ook hooger moet worden aangeslagen.
Mele in verhoudingen tot andere plaatsen
van ons land. al is dat niet gemakkelijk te
beoordeelen. In ieder geval blijkt wel, dat
Leiden onderaan staat
De voorstellen van B. en W. geven reeds
eenige verbetering, doch volgens spr.'s frac
tie niet voldoende en vinden hun voorstel
dat Leiden nog maar in het midden brengt
den statistiek van alle grootere gemeenten.
De heer VALLENTGOED stelt voor te
lezen inplaats van f. 42 en f. 47 resp. f. 47
en f. 50, zooals in het G.O. is uitgemaakt.
De heer WILBRINK gaat mee met B. en
W. doch wijst er op, hoe pas tot een com
missie ad hoe voor alle gemeente-salarissen
is besloten en daaraan geeft hij de voorkeur
boven een bevoordeelen van één categorie
gelijk de heer Heemskerk wil. De motivee
ring van den heer Heemskerk kan hij ook
niet deelen. Is er meer bekwaam personeel
noodig, laten we dan nog een inspecteur ne
men! Voor zoover hij weet, is hier de hoofd
agent ook altijd gerecruteeTd uit het corps;
dat wijst toch ook niet op het zoo zeer ver
antwoordelijke.
De VOORZITTER meent in 't algemeen
verhooging der salarissen niet nader te be
hoeven verdedigen, wel echter te bestrijden
de-voorstellen, die verder gaan dan B. en
W. en die het college meent te moeten af
raden.
De lieer Heemskerk maakt de wanver
houding lusschen de salarissen agenten le
klasse en de hoofdagenten juist andersom
als thans, het geval is, en waarin B. en W.
nu verbetering willen stellen. Afgezien van
de wanverhouding die dan tevens zou ont
staan lusschen de hoofdagenten en den ad
junct-inspecteur.
Ruw grijpt de heer Heemskerk in voor één
categorie, hetgeen, vreest hij, tot consequen
ties zou leiden. En dit, waar juist de sala
rissen van al het gem.-personeel nader zal
worden bekeken. In ieder geval dient dan
z. i. toch daarop te worden gewacht.
Vergelijkingen met elders is inderdaad
zeer gevaarlijk. In de eerste plaats dient
gezien naar eigen draagkracht.
In nog sterker mate gelden alle genoemde
bezwaren tegen het voorstel Vallentgoed.
De heer HEEMSKERK meent, dat dezelfde
consequenties als de voorzitter aanhaalde,
ook zijn verbonden aan de voorstellen van
B. en W. Het gaat er om een fout te herstel
len in de salarisschaal, en dan blijft hij aan
zijn voorstel de voorkeur geven
De VOORZITTER zeg, dat de bedoeling
van B. en W. is een fout in de salarieering
te herstellen; echter zoo, dat niet vooruilge-
loopen wordt op de herziening van alle sa
larissen.
De heer VALLENTGOED verdedigt zijn
voorstel nader. Ook met cijfers van elders.
De heer WILMER steunt den heer Heems
kerk, gelet mede op de verantwoordelijkheid
van de betrokkenen, zonder daaraan conse
quenties te willen verbinden; trouwens z. i.
zijn die niet te trekken.
De heer WILBRINK komt er sterk tegen
op, dat deze categorie niet te vergelijken
zoude zijn met andere categoriën gemeente-
personeel.
De heer DE REBDE steunt den heer Wil
brink volledig, 't Gaat thans alleen om recht
strijken van een plooi, meer niet. Laat men
niet vooruit loopen op de algeheele herzie
ning. Mogelijk blijkt dan zelfs wel, dat men
nog verder moet gaan dan de heer Heems
kerk wil.
De heer HEEMSKERK wijst er nog op,
dat toch niet is te wachten op die salaris
herziening, die zeker l1/* jaar zal duren!
Deze zaak heeft bovendien al twee jaar ge
traineerd.
De VOORZITTER is niet overtuigd, dat
het zoo lang zal duren en vraagt daar
om of de heer Heemskerk zijn voorstel niet
in praeadvies wil geven, vooreerst genoegen
nemend met hetgeen B. en W. voorstellen.
Consequenties zullen z. i. direct getrokken
worden door de Inspecteurs, durft hij den
heer Wilmer wel bijkans verzekeren.
De heer BAART moet bezwaar maken ge
let op de langzame wijze van werken van
het college. Afwachten van de salarisherzie
ning is een schuiven op de lange baan. Ook
met deze verbetering is door B. en W. al te
lang gewacht. Het eenig juiste is echter le
geven, wat het G. O. vroeg.
De heer WILBRINK: dus geven, wat ge
vraagd wordt!
De heer BAART: als dat billijk is, ja, en
dat is z. i. het geval.
De heer SPENDEL meent, dat het voorstel
Door RAFAëL SABATINÏ.
het Engelsch door C. M. G. d. W.
HOOFDSTUK VII.
De val wordt opengezet.
fnache deed dien nacht in Grenoble
^pht; het grootste gedeelte van
pat hield hij de wacht daar hij
Pgst van Valérie nergens beter door
^oc^1 Gebeurde er dien nacht
landelijkheden van dei zijde der Con-
T zooals Valérie vreesde en zooa's
r le, Zweerde, dat niet zouden, niet
P Pjaats hebben.
|J jenden morgen zond hij Rabecque
«f naar de Au berge de France voor
Jtenjluig en gebruikte zijn ontbijt
Ij *8*amer. teTwijl hij levens den te-
we-;an ziiQ bediende afwachtte. De
van den vorigen avond zat
F/* nu echter alleen en scheen geen
t? "r hebben zich met Gamache te
kien t arnac^e yroeg zich af of dat
biet °fndat hij alleen was, neen
irjJv ee\hij had niet zooals gistereu
V n bij zich, maar slechts één,
f!J88 jij misschien niet zoo dapper.
0 wif>t tafel|i° za*Gn twee heeren,
Idi» n waar vandaan kwamen
lte°pS en met G°ede manieren.
1 ma veel op ben, totdat een
k Vo- toit een haviksneus en een
Ichriti i en' P^te^ing opstond en
I k,e toen hij den Parijzenaar zag
en hem dadelijk bij zijn naam noemde. Gar-
nache zweeg even en stond van tafel op.
hij draaide zich half om en zag de heer met
het donkere uiterlijk oplettend aan, maar
herkende hem niet. Hij ging naar hem toe.
„Heb ik de'eer bij u bekend te zijn, mijn
heer?" zei hij half vragend.
„Parbleu, mijnheer de Garnache!" riep
de ander met een gullen lach, de9 te in
nemender daar de rest van zijn gezicht zeer
somber was. „Is er een man in heel Parijs,
die u niet kent? Ik heb u dikwijls in het
hotel dei Bourgogne gezien".
Garnache bedankte voor de beleefdheid
met een hoofdknikje.
„En," ging de ander voort, „eens heb ik
de eer gehad aan u voorgesteld le worden
door mijnheer den hertog zelf. Mijn naam
is Gaubert, Fabre Gaubert." Terwijl hij
zich voorstelde, stond hij op uit eerbied
voor Garnache, die was blijven staan. Gar
nache kende hem totaal niet, toch twiifeld©
hij niet 'aan zijn woorden; de man had een
beleefd innemend uiterlijk: daarenboven be
gon Garnache zich eenzaam te voelen in
de onherbergzame streken van Dauphiné,
zoodat hij verheugd was iemand te ont
moeten dien hij als zijns gelijke kon be
schouwen. Hij slak de hand uit.
.,Ik ben zeer vereerd, dat u mij niet ver
geten is. mijnheer," zei hij. Hij was op het
punt er bij te voegen, dal het hem bijzonder
veel genoegen zou doen te vernemen, dat
mijnheer Gaubert ook naar Parijs ging en
hem gezelschap kon houden op die ver
velende reis; maar hij hield die woorden
bij tijds in. Er was wel geen reden om dien
heer le verdenken, maar toch. alle dingen
wel beschouwd, bedacht hij plotseling, dat
hij wijs deed zoo voorzichtig mogelijk te
zijn. Met een vriendelijk, nietszeggende be
leefdheid over de ontmoeting met mijnheer
Gaubert in deze streek, liep Garnache door,
en was weldra bij do deur. Hij bleef even
staan bij den uilgang waarbij het raadsel
achtige uithangbord van het Zuigende Kalf
knarste en kraakte bij iedere windvlaag, een
koude Alpenwind. De regen had opgehouden
maar dei lucht was donker en zwaar van
woesje wolken. De mannen van zijn ge
leide zaten op zijn bevel reeds te paard,
klaar voor de reis. Hij visseld© een paar
woorden met den sergeant en toen kondig
de het rammelen van een zware koets uit
de Auberge de' France zijn komst aan. De
wagen, een kolossaal ding van hout en
leer. getrokken door drie paarden, bleef voor
de deur van de herberg staan. Rabecque
kwam haastig naar buiten en werd dade
lijk weggezonden om mademoiselle' te ha
len. Zij zouden «ogenblikkelijk vertrekken.
Rabeque keerde zich om om naar boven
te gaan-, maar op dat zelfde oogenblik werd
hij op zij gestooten door een man. naar het
scheen een knecht die uit de herberg kwam,
met een valies in de hand Vlak achter hem,
met het hoofd in den nek en recht voor
zich uit kijkende, kwam de vreemdeling
van gisteravond, zonder acht te slaan op
Garnache
Rabecque, die met de schouders tegen de
lijst van de deur aan stond, waar hH tegen
aan geduwd was. bleef staan en zag den
kerel, die hem zoo ruw behandeld had.
woedend aan. Garnache. aan den anderen
kant, keek verbaasd naar den .oprecht uit
ziedden man. maar nog zonder eenig ver
moeden van zijn voornemen.
Voordat de knecht het portier had open
gedaan en het valies in he't rijtuig gewor
pen. had Garnache zich niet verroerd. Voor
dat de vreemdeling zijn voet op del trede
van den wagen gezet had om in te slap
pen, had Garnache geen woord gezegd
„Mijnheer", riep hij hem nu toe, „wat
gaat u doen met dat rijtuig?"
De vreemdeling keerde zich om en keek
Garnache aan met een bhk van verba
zing, die handig veranderde in een 9made-
lijken blik. Hij herkende hem.
„O?" zei hij de wenkbrauwen optrek
kende. „De excusesmakende mijnheer! Wat
zei u?"
Ga/rnache trad nader, gevolgd nu't alleen
door Rabecque, maar ook door mijnheer
Gaubert. die een seconde te voren voor
den dag was gekomen. Achter hem, aan
vreemdeling en weer daarachter zag men
het groote gezicht en de starende', eenigs-
zins verschrikte oogen van den herbergier.
„Mijnheer", zei Garnache'. die zijn toorn
weer voelde opkomen, „ik vroeg wat u
van plan was met mijn rijtuig?"
„Met uw rijtuig?" herhaalde de andere
met toenemende beleedigendo aanmatiging
„Voyons, mijn excuusmajcende vriend.be-
hooren alle dingen hieT in Grenoble u toe?"
Hij wendde zich tot den jongen uit het
posthuis, die er dom uitzag. „Je bent uit
de Auberge de France1, niet waar?"
„Ja mijnheer,' antwoordde de jongen.
„Dit rijtuig is gisteravond besteld door een
heer, die in het Zuigende Kalf logeert".
„Juist", antwoordde de vreemdeling, bij
wijze van slotzin. „Het was door mij be
steld". En hij was op het punt zich om te
draaien en heen le gaan, toen Garnache
nog een stap nader kwam.
„Mag ik u doen opmerken mijnheer",
zej hij en ofschoon de toon waarop hij
sprak en zijn woorden beleefd waren, men
hoordp aan het trillen van zijn stem. dat
hij zioh daar voor moeite moest geven, j
„mag ik u doeii opmerken, dat het rijtuig
gehaald is door mijn eigen bediende», die
er mee hier naar toe gereden is".
De vreemdeling zag hem van he't hoofd
tot de voeten aan met een glimlachje om
de lippen En op spottenden toon zei hijr
„Het schijnt wel mijnheer, dat u een on
beschaamde kerel zijt. zooate zoovelen die
een heer aanvallen om er zooveel mogelijk
profijt van te trekken". Hij haalde een
beurs voor den dag en deed die open. „Gis
teravond was het mijn 90upe»r dat u u toe
eigende. Ik heb dat gepermitteerd. Nu wou
u hetzelfde doen met mijn rijtuig en .dat
zal ik niet veroorloven. Maar daar hebt u
wat voor uw moeite, dan ben ik tenminste!
van uw gezelschap af". En hij wierp den
Parijzenaar een zilverstukje toe'.
Men hoorde een kreet vtn&fafschuw op
den achtergrond en mijnheer'"do Gaubert
trad ijlings nader.
„Mijnheer", mijnhe'er". riep hij opge
wonden uit, „u weet niet met wien u
spreekt Dit is mijnheer Martin. Marie. Ri-
gobert de Garnache. MestreMie-Champ in
's konings leger".
„Van al die namen past die van Marie
hem het best, behalve) voor zijn leelijk©
tronie", antwoordde de vreemdeling spot
tend en met een verachtelijk gebaar keerde
hij zich om om in het rijtuig te stappen.
Maar toen verloor Garnache al zijn zelf-
beheereching. en hij deed iets zeer betreu
renswaardigs. In een blinden aanval van
woede en zonder te letten op den trouwen
en waakzamen Rabecque, die hem aan de
mouw trok. deed hij een slap vooruit en
liet een zware hand neerkomen op den
schouder van den verachte'lijken mijnheer.
(Wordt vervolgd).