VOOR DE JEUGD
LEIDSCH DAGBLAD
Jaargang
Donderdag 18 Juli 1929
No. 29
4il;
DE ZILVERBERK.
ste
r het Engelsch van EDNA LAKE
Vrij bewerkt door
E. DE LILLE HOGER WAARD.
Hoofdstuk VïII.
Een Begraven Schal?
nan stond een oogenblïk te kijken en
p eens een stap naar voren, alsof hij
was te onderzoeken, of er werke-
mand was. Hij onderdrukte die in-
echter en ging weer voort met zijn
ng-
i zijn werk hem wat verder van hen
rde, begon Bob opnieuw te fluisteren:
cheelde maar weinig, od wij waren
zei hij. „Hij moet al een "heel
gehoor hebben. Maar wat zou
;enlijk opmeten?"
zullen we misschien uitvinden, als
er lang genoeg blijven," zei Radolf
acht iets te berekenen, maar wat?"
monden nu echter niets meer zeggen,
ferr Schar! kwam weer dichter bij.
genblik keek hij op en gluurde haas-
zich heen, alsof hij iemand ver-
e. Onder hel uitmeten mompelde hij
zichzelf, alsof hij uit angst ze
[eten eenige gegevens herhaalde.
meter naar het Zuiden en vijf
inks", mompelde hij eens, toen hij
ij de jongens was. „Twee naar het
en vijf naar linJks."
relijks had Jdm fluisterend ge-
„Wat zou hij toch zeggen?" of het
van naderende voetstappen drong
door.
kkig verliet de nog ongeziene wan-
het pad niét, dat vlak langs de
laats der jongens liep. T.usschen de
door glurende zagen zij echter ein-
;en man op een open plek komen en
k op hem was voldoende om hen te
gen, dat dit de man was, dien zij
terrein van JBoschwijk gezien had-
en hu het hriefje in den Zilverberk
lij dToeg dezelfde zwart-en-wit-ge-
et en hetzelfde oude pak. De bleek-
an zijn gezicht maakt? hem zelfs
schemerachtig licht gemakkelijk her-
r.
lijkt niets op een knecht en loch
er wel een zijn," meende Bob, ter-
de ontmoeting deT beide mannen
8e.
Scharf hield op met meten, zoo
den ander hoorde aankomen en
m tegenmoet. De jongens konden
rstaan wat die twee tegen elkaar
daar zij heel zachjes spraken en
do gen blik niet dicht bij hen waren,
chien komen ze dadelijk wel dezen
tM, fluisterde Rudolf. „We zouden
'we hier weggingen alleen maar
a, waar we waren en ons niet
genoeg uit de voeten kunnen
zullen we eindelijk toch moéten
et wordt laatl" zei Bob.
juist op dit oogentBk kwamen de
mnen dichter hij de spiedende jon-
konden deze hen verstaan,
charf vroeg
„Weet je wel zeker, dat dit de goede pa
pieren zijn? Heb je je niet vergist?"
„MaaT mijn beste Herr Scharf, denkt u,
dai ik mij in een kwestie als deze vergis
sen zou? Bovendien zou Took niet in mijn
eigen belang zijn.
„Dat is waar! Maar ik heb hier al een
heelen lijd staan uilmeien en nog steeds
niets gevonden."
„Misschien kan ik er beter uit wijs wor
den dan u. Hebt u de papieren bij u?"
De Duitscher zocht in één der zakken
van zijn overjas en haalde eT een bundeltje
papieren uit
„Maar het is nu te donker om ze te
lezen zei hij, terwijl hij ze den ander over
handigde.
Deze nam de papieren aan, haalde een
electrische zaklantaarn uit zijn zak en zei:
,,Op duisternis hébben we gerekend, Herr
Scharf."
Hij hield de lantaarn In één hand en de
papieren in de andere, terwijl hij ze "haastig
doorkeek.
„Me dunkt: we moesten er even bij gaan
zitten," zei hij eindelijk en tot Jim's groote
vreugde gingen zij vlakbij hun schuilplaats
an het gras zitten.
De jongens waren nu niet in staat een
woord met elkaar te wisselen, want zij lie
pen groot gevaar gehoord te worden. Zij
hielden zelfs zooveel mogelijk hun adem in.
„Luistert u nu .dan zal ik voorlezen, wat
er staat," zei de vreemde man. „Als er iets
iis, dat u niet begrijpt, kunt u het -mij vra
gen."
„Dat is goed," antwoordde Hcrr Scharf.
„Als je ten minste zeker weet, dat niemand
ons hooren kan."
„Wel, wie zou ons hier kunnen hooren?
Er is nooit 'iemand op dit uur in de bos-
schen, behal ve soms een strooper, maar die
[heeft genoeg met zijn eigen zaak te doen
en zal wel geen belang in anderen stellen."
„Goed! Lees dan maar "hardop," zei Herr
Scharf, terwijl hij een luisterende houding
aannam.
De electrische zaklantaarn wierp haar
schijnsel weer op de papieren en nadat de
man er 'één uit den bundel genomen had,
[begon hij te lezen:
„De ingang kan door dengene, die dit
wenscht, op de volgende wijze gevonden
worden. Zoek eerst den boom, die op een
kleine open plaats staat en zijn takken
•naaT alle kanten uitspreidt. Men kan den
boom gemakkelijk kennen aan zijn knoes-
tigen stam en grooten Dm vang. Ate men
den hoorn gevonden heeft, :moet men twee
meter naar het Zuiden en vijf naar links
(uitmeten dat is dan naar het Oosten.
Wanneer deze plék aangegeven js, bevindt
men zich op een andere open plaats. Nu zes
meter naar het Noorden uitmeten. DaaT zal
de ingang gevonden worden."
„Ik heb het gedaan, maar het komt niet
uit," zei Herr SchaTf pp een toon, alsof hij
boos was.
„Weet u wel zeker, dat u m de goede
richting gezocht hébt?"
„Natuurlijk! Maar er is daaT niete le zien,
heelcmaal nietsl"
„Dat is wel mogelijk. Maar u hadt tocS
zeker niét verwacht, daar een deur voor u
open te zien gaan?" vroeg de ander met
een minachtend lachje. „Werkelijk, meneer
Scharf, u moet nog heel wat leeren op dit
gebied. Het is lang niet zoo gemakkelijk
als het lijkt. Maar ik zal 'het u wel eens
even wijzen. Hebt u de bewuste plek door
een of ander teeken aangegeven?"
„Ja, ik heb er een paar steenen op elkaar
gezet. "Kom maar mee, dan zal ik ze jc»
wijzen."
Zij stonden nu beiden op, liepen door hét
open gedeelte en verdwenen in het kreupel
hout gélukkig een eind van de drie jon
gens af!
„Wat zouden ze zoeken?" fluisterde Jira
opgewonden „Ze schijnen er erg gestéld op
te zijn, het te vinden, wat het dan ook zijn
mag."
„Ja, 't lijkt wel, of ze daar een schat zoe
ken, die in hei hosch begraven is," zei Bob
nadenkend. „Tk ben er vóór, om zoodra zij
het gevonden hebben en verdwenen zijn,
een onderzoek er naar in te stellen. Maar
wat ik zeggen wil, ik geloof niet, dat hun
aanwijzingen erg duidelijk zijn, vinden
[jullie wel?"
„Je bedoelt: wat den boom betreft?
vroeg Rudolf. „Nee, dat vind ik ook niet.
Een massa boomen zouden bét kunnen
zijn. Maar er waren nog meer papieren en
misschien staan .er daarin meer over Sil
DaaT komen ze weeT terug!"
Dit was inderdaad het geval en m het
volgend oogenblik werden de beide man
nen weer -zichtbaar. Zij staken de open
plek over, spraken zacht met elkaar, sloe
gen het kleine paadje in en verwijderden
zich in de richting van den hoofdweg.
„Kon je hooren, wat ze zeiden?" vroeg
[Rudolf, terwijl zij uit hun lastige houding
(opstonden.
„Niet alles, maar ze zeiden „morgen", en
Herr Scharf voegde er nog aan toe: „We
[hebben een schop noodig." Ze gaan dus
.zeker graven."
„Ik weet wel, dat wij niet ver weg zur-i
Hen zijn, als ze dat doen," zei Jim lachend.
„Wat het dan ook -rijn mag. dat ze zoeken.
on9 zal het niet ontgaan. Zouden jullie
'denken, dat daar een schat begraven was?"
„Ik weet het niet," antwoordde Bob.
„Maar we zullen er binnen een paar dagen
wel meer van te weten komen. Tk vind. dat
we bij ons zoeken naar die armen Quick
(interessante dingen tegengekomen zijn."
Zij baanden zich een weg door het kreu
pelhout, waarin Herr Scharf' en zijn met
gezel den eersten keer verdwenen wa
ren. Het was nu heelemaal donker en zij
hadden geen electrische zaklantaarn bij
zich om hen hij te lichten, terwijl zij de
plek zochten, waar de Duitscher de steen
den op elkaar gezet had.
Het was du9 niet9 vreemd, dat zij er eeni-
;gen tijd naar moesten zoeken. Maar einde
lijk mocht het Jim toch gelukken ze te vin-
rden en wel, doordat hij er toevallig met
zijn voet tegen stootte. Rudolf -stak -een Tim
icifer aan en zij legde de steenen weer, zoo-
als zij dachten, dat ze gelegen hadden,
Daarna zette Rudolf er een paar stokjes bij,
zoodat rij de plek gemakkelijk konden .te
rugvinden, als de steenen some verplaatst
mochten zijn.
„Laat .ons nu gauw naar huis gaan," zei
.Jim en zij liepen het bosch uit met veel
meer haast en veel meer leven dan het
tweetal, dat him voorgegaan was.
Zij vonden hun fietsen nog op de plaats,
waar zij ze neergezet hadden en reden nu
vlug naai huis. yol ongeduld wachtten