LEIDSCHE STADHUIS HET VOLLEDIGE RAPPORT. Advies van de Afdeeling B der Rijks commissie voor de Monumentenzorg over den herbouw van het 70ste Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Woensdag 10 Juli 1929 Derde Blad No. 21263 Dit advies luidt: Aan Heeren Burgemeesier en Wethouders van Leiden. Gesteld voor de vraag, of het wenschelijk is hij den herbouw van het stadhuis den grootendeels nog aanwezigen ouden voor gevel te behouden, heeft de Afdeeling ge meend, dat de beantwoording daarvan af hangt van twee omstandigheden: lo. of van den gevel voldoende is over gebleven om het mogelijk te maken hem te herstellen op zoodanige wijze, dal niet een nagemaakte antiquiteit ontslaat, maar een in hoofdzaak oud werk bewaard blijft; 2o. of het mogelijk is. bij behoud van den gevel, daarachter een stadhuis te bouwen, dat aan de in den tegenwoordigen tijd daaraan te stellen eischen volkomen vol doet. Voor het vestigen van hare meening heeft onze Afdeeling deze beide vragen onder de oogen gezien. Daar de onderbouw van den toren, die nog stond, toen zij met haar onderzoek be gon, sedert, op haar advies, grootendeels gesloopt is moeten worden, kan van „her stelling" van den toren geen sprake meer zijn en blijft alleen de vraag, of het weu- schelijk is hem in den ouden vorm te her bouwen. Het verslag van hare bevindingen laat zich aldus splitsen in drie hoofdstukken: A. De mogelijkheid van restauratie van den voorgevel. B. De bruikbaarheid van dien gevel voor een nieuw stadhuis. C. De toren. A. DE MOGELIJKHEID VAN RESTAURATIE VAN DEN VOORGEVEL. I BOUWGESCHIEDENIS Tot recht verstand van hare bevindingen en daarop gegronde beschouwingen-moet de Afdeeling beginnen met een beknopt over zicht van de bouwgeschiedenis van het stadhuis, waarvoor, behoudens kleine afwij kingen, het resultaat der onderzoekingen van Uwen Gemeente-archivaris, mr. dr. O ver voorde. kan worden gevolgd Het stadhuis in zijn gedaante van vóór den brand is ontstaan door de verbouwing en vergrooting van een vijftiende-eeuws h stadhuis, bestaande uit een eenigszins geerenden hoek van ruim 42 bij 14 M.. op "welks noordoosthoek1) een oudere toren stond, mei enkele kleine vertrekken er om heen. Dit stadhuis was riiel ineens ge bouwd. maar in den loop van de vijftiende eeuw tot de genoemde afmetingen gegroeid door op verschillende tijdstippen uitge voerde vergiootingen. waarvan in dpn plattegrond slechts zeer enkele sporen zijn lerug te vinden, omdat de zware dwars- rauren gewezen buitenmuièn die men als gevolg van dezen gang van zaken zou verwachten, geheel ontbreken. Men schijnt te moeten aannemen, dat 'Het stadhuis, toen hel tegen het eind d*r vijftiende eeuw zijn grootste oppervlakte verkregen had. uit twee verdiepingen be stond. gelijkvloers in hoofdzaak voor koop bal bestemd en op do verdieping voor raad zaal en secretarie, welke ruimten alleen door lichte muren en schotten waren onder verdeeld. Dit gemis aan zware, lot in de kap doorgaande dwarsverbindingen is mede "oorzaak geweest, dat do in den noordooste- Jijken hoek begonnen brand zich zoo snel en gemakkelijk door het gansche gebouw heeft kunnen uitbreiden. Ten noorden sloot bij het hoofdgebouw een wat hoogere, 6.80 M. breede aanbouw aan. opgetrokken in 1455. Blijkens de gekleurde afbeelding in het „Chaertboue" von 1588. waren de voor gevels van het hoofdgebouw en den aan bouw bekleed met witte natuursteen. In 1595 besloot men het hoofdgebouw, dat tijdens het beleg nogal had geleden, te voorzien van een nieuwe facade, volgens een ontwerp, dat naar ons inzien 1e- Techt aan den Haarlemsehen bouwmees ter Lieven de Key wordt toegeschreven. Mr Overvoorde hooft betoogd, en ons on derzoek bevestigd, dal deze Verbouwing heef' bestaan in het plaatsen van een nieuwen gevel fecen hel bestaande gebouw. M ij hebben inderdaad bevonden, dat men. blijkbaar na den voorgevel te hebben ont daan van de natuursteenbekleeding. tegpn de omstreeks 0.70 M zware kern. bestaande "uit tamelijk zachte baksteen van 20 X 10 X bijna 5 cm., een halfsteens muurtje heeft IX Up 'engte as van het gebouw ligt vrij wel evenwijdig aan de lijn noordwest-zuid oost. Gemakshalve nemen wij aan. dat de oriëntatie zuiver noord-zuid is. waarbij het noorden zich dan aan de zijde van de 1 laarsmanssleeg zou bevinden en het wes pen dus aan de zijde der Breestraat. opgetrokken van een kleinere, maar veel hard. re steen (20 X 9.5 X 3.5 cm.) en op eenigen afstand daarvan de nieuwe beklee ding gesteld, beslaande uit slechts 8 A 10 cm. dikke platen van uil Bückeburg aange voerde zandsteen De 3 k 4 cm. wijde spouw werd gevuld met een vette kalk- specie. die. daar staartstukken of andere verankeringen geheel ontbreken, de eenige verbinding vormt tusschen dc bekleeding en den eigenlijken muur. Het aantal vensters bleef hetzelfde, maai de assen werden hier en daar een wéinig verschoven, zoodat de nieuwe neggen iu'pI overal onmiddellijk aansloten bij de oude. waardoor ruimten overbleven, die men omkokerde en opvulde met puin en kalk. De vloeren bleven liggen op de oude binten, ondersteund door karbeejs, verbon den aan muurstijlen, die geplaatst waren in in de muren uitgespaarde sleuven van 40 x 11 c.M. Zoo komt het, dat de zoo monumentaal en massief schijnende muur reeds vóór den brand op verschillende plaatsen innerlijk was verzwakt en overal weinig samenhang had. Terwijl de vijftiende-eeuwsche gevel horizontaal bekroond was door een uitge- kraagde weergang met zes spietorentjes, kreeg de nieuwe gevel sterke verticale ac centen in den vorm van een drietal top pen: een broederen en hoogeren op de middenpartij, geflankeerd door smallere en lagere op dc uiteinden der beide vleugels. Een eerste vergrooting van het stadhuis had plaats in rle jaren 1604 en 1605. toen de zuidelijke vleugel met 20 M. werd ver lengd. Bij dit nieuwe deel werd de gevel be handeld geheel in overeenstemming met het bestaande, "met alleen dit verschil, dat de benedenvensters niet met lateien doch met zware strekken werden overdekt. Ook op dit deel werd een top opgetrokken, waarvan de afmetingen het midden hielden tusschen die van de bestaande toppen. Daar de gevel van den grond af nieuw werd opgetrokken, bestaat hij uit een kern van baksteen, in behoorlijk verband ge metseld met een bekleeding in blokken van zandsteen. Terwijl in het overige deel van den gevel de sleenen kruiskozijnen in 1858 werden uitgebroken, bleven zij in dezen aanbouw bestaan, die daarentegen, vermoedelijk bij de buskruitramp van 1807. zijn topgevel had verloren 2). Een tweede uitbreiding volgde in 1635 door den aankoop van een huis ten noor den van den aanbouw uit 1455. Men schijnt den eenvoudigen trapgevel daarvan onveranderd te hebben gelaten lot 1735. toen men hem verbouwde in den trant van het overige deel van het stad huis. waarbij de bekleeding echter niet 2\ De meening van Mr. Overvoorde, dat deze top omstreeks 1868 zou zijn af gebroken is blijkbaar onjuist, daar hij op een afbeelding van vóór 1826 (gravure van James Redaway naar teekening van Capt. Batty, in- Scenery of the Rhine, Belgium and Holland, London, 1826) reeds ont breekt. in zandsteen, doch in hardsteen werd uit gevoerd Een belangrijke verandering onderging het stadhuis in 1662, toen de aanbouw van 1455, die tot dat jaar ongewijzigd schijnt te zijn gebleven, werd verbouwd naar een ontwerp van Van der Helm, in een vormgeving, geheel onafhankelijk van die van het hoofdgebouw en met hard steen als materiaal der bekleeding. In de verdieping kwam een driclichlvensler met zeer wijde openingen en slecht gecon strueerd. hetgeen zich bij den brand heeft gewroken, toen juist dit deel het minst tegen het vuur bestand bleek Later is het stadhuis nog vergroot door den aankoop van twee ten noorden der uitbreiding van 1635 gelegen panden, waarvan de gevels ongewijzigd bleven. De totale gevellengte groeide daardoor tot 92.50 M. II TOESTAND VAN DEN GEVEL NA DEN BRAND. Ernstiger dan door den onmiddellijken invloed van het vuur heeft de gevel ge leden door de tijdens en na den brand genomen veiligheidsmaatregelen, voor zoo ver die hebben bestaan in het omstooten en omtrekken van de drie gebeeldhouwde geveltoppen. Onze Afdeeling kan niet volkomen be- oordeelen in hoeverre er reden bestond tot deze maatregelen, maar zij wil toch uit drukking geven aan hare meening, dat, in dien van den eersten aanvang af de toe leg had bestaan van den gevel te redden wat te redden was. het mogelijk zou zijn geweest de toppen zóó te schoren of te luien, dal zij nog enkele dagen hadden kun nen blijven staan, om daarna be hoedzaam afgebroken te worden. Mocht hierbij inderdaad overijld zijn gehandeld, dan gelooft zij, dat de omstandigheden dit goeddeels verontschuldigen. Onverdedig baar echter komt het haar voor. dat, bij het omstooten van den middelsten top, geen maatregelen zijn genomen, als het weg nemen van de bekronende beeldhouw werken en het leggen van zandzakken te gen en op de balustrade, om de monumen tale stoep te beschermen tegen beschadi ging door vallende stukken. Men heeft blijkbaar al le zeer vertrouwd dat de ge- heelc top naar achteren zou vallen en er geen rekening mede gehouden, dat hij kon knikken en daardoor voor een deel terecht komen op de stoep. Nu de toppen grootendeels waren ver woest. moesten de maatregelen voor het onderzoek tweeledig zijn. Tegen het nog aanwezige deel van den gevel moest een steiger worden gebouwd, tegelijk dienend om hem staande le houden en om een nauwkeurig onderzoek van zijnen toestand mogelijk te maken, en van de toppen moesten met de meeste zorg alle fragmenten uit het puin worden bijeen gezocht en op een veilige plaats aan el kander gelegd, om een oordeel mogelijk le maken over de male van bruikbaarheid er van. Een voortreffelijke plaats was ge vonden. toen de Hervormde gemeente be reid bleek hiervoor het choor en den noor delijken kruisarm van de Hooglandsc-he kerk af te staan. De architect voor de Rijksmonumenten, de heer II. van Heeswijk door den Minister van O., K. en W. ter beschikking van Uw Gemeentebestuur ge steld. is erin geslaagd uit de honderden stukken en brokken de toppen nagenoeg volledig samen te stellen. Nadat de steiger was gesteld is ons ge bleken en na hetgeen hierboven over de samenstelling van het muurwerk is medegedeeld, zal dit geen verwondering Dal deze gevel niet reeds in 1635 is verbouwd, gelijk Mr. Overvoorde schijnt te meenen, blijkt uit de prent van Hagen, van omstreeks 1670, waarop hij nog als gewone woonhuisgevel voorkomt. Eerst op de prent van Delfos naar De Beyer (1763) is de nieuwe toestand te zien. 4) Dit bevestigt onze meening .dat de noordelijke vergrooting eerst in 1735 haar tegenwoordigen -gevel verkreeg: tusschen •het stadhuis en een eenvoudigen woonhuis gevel vormde de partij van Van der Helm niet in die mate een dissonant als thans, nu zij. tusschen twee deelen van nauw- verwanten vorm en schaal, een moedwil lige onderbreking schijnt. wekken dat groote deelen van den ge vel, die thans nog staan, moeten worden afgebroken en wel: De noordelijke aanbouwen uit 1662 en 1735 en de vijf noordelijke traveëen van het hoofdgebouw nagenoeg geheel, met be houd alleen van de borstwering en een zes tal dammen der benedenvensters tot onder de lateien; de neggen en onder- én bovendorpels van alle vensters, behalve van 7 benedenvensters in den zuidelijken aanbouw. de geheele balustrade, de kroonlijst en enkele deelen van het fries daaronder, de toppen der beide zijgevels; de geheele balustrade en eenige deelen van dc penanten der stoep. Voor de vraag naar de mogelijkheid van restauratie van den gevel is het al- of niet afbreken echter niet beslissend, omdat voor die gedeelten, waarvan de oude naluu» steenbedekking nog bruikbaar is. de moge lijkheid blijft bestaan van herbouw, zonder dat dit aan hel aspect van het geheel noe menswaardig afbreuk doet. Wij hebben daarom met de grootst moge lijke nauwkeurigheid van ieder stuk der bekleeding nader onderzocht of het nog bruikbaar is. Van dit onderzoek is hei resultaat neergelegd in een teekening, waAr- in op dc schaal 1 100, dc geheele voeg- indeeling der bekleeding is ingeleekend en door verschillende kleuren aangegeveD. wat met elk blok, bij restauratie van den gevel, zou moeten geschieden. Met de aldus verkregen gegevens is ten slotte samengesteld een teekening, waarop in grijs zijn aangegeven alle deelen der be kleeding, die. na den herbouw, oud zullen zijn. terwijl wit zijn gelaten de stukken, dio dan geheel nieuw zouden zijn. Voor het oordeel over de mogelijkheid v. restauratie is deze laatste teekening be slissend. Zij doet blijken, dat. afgezien van de top pen. slechts zeer weinig vernieuwd behoeft te worden, dat de middenpartij mei de stoep nagenoeg geheel gehandhaafd kan blijven, evenals de drie poorten, en dat hetgeen vernieuwd moet worden, uitsluitend bestaat uit eenige vlakke parementstcenen, de moeste vensterneggen, een klein deel van hel fries en de geheele balustrade, alles dus eenvoudig steenhouwwerk, dat door de steenhouwers, gevormd onder leiding van ons medelid Prof Odé, kan worden uitge voerd even levend en levendig als het oude werk, zoodat het daarmede een goed harmonieerend geheel vormt. Met de drie toppen is het juist andersom gesteld. Zij zijn nagenoeg volledig bewaard, maar in volkomen onbruikbare scherven. Slechts een minimaal deel zou bij herbouw wellicht opnieuw kunnen worden toegepast. B. DE BRUIKBAARHEID VAN DEN GEVEL VOOR EEN NIEUW STADHUIS Ten einde ons hierover een oordeel to kunnen vormen hebben wij Uw Cortege een progTamma van eischen voor het nieuwe stadhuis gevraagd. Uil het ons op 16 April verstrekte program is ons gebleken, dat de dispositie van het nieuwe stadhuis wordt beheerscht door het complex van diensten waarvan verlangd wordt, dat zij gelegen zullen zijn op de hoofdverdieping. Ons hou dende aan de afmetingen d-oor Uw Collegb voor de verschillende ruimten opgegeven, en voor zoover deze ontbraken, ze aanvullend door schattingen onzerzijds, komen wij voor de benoodigde oppervlakte tot de volgende berekening: Raadzaal 200 M2 1 commissiekamer en verdere ruimten voor den Raad 268 M' Dienst van den Burgemeester en ver gaderzaal B. en W199 Ms Secretaris, Alg. Zaken, 3 commiezen- redacteurs. typisten en mate rieel kamer 446 M2 Bibliotheek 80 M2 Afdeeling Onderwijs m. wethouder 270 M2 Afdeeling Financiën m. wethouder 298 M2 Trouwzaal lste klasse 90 M2 Hal, tevens receptiezaal 180 M* Te zamen 2031 M' Hierbij 10 pCt. voor muren 203 M2 2234 M' -Dus, afgerond, 2250 M2. Hierbij moet worden gevoegd de opper vlakte benoodigd voor accommodatie, portal len, gangen, trappen en binnenplaatsen voor lichttoevoer. Het terrein, dat ter plaatse van het stad huis gemeente-eigendom is. heeft een zoo grilligen vorm en wordt zóó nauw inge sloten door belendingen, dat het reeds met het oog op brandgevaar noodzakelijk zal zijn het door aankoop of onteigening zoo danig af te ronden, dat hel geheele stuk grond tusschen de rooilijnen van Breestraat en Vischmarkt, ter lengte van den bestaan- den gevel. d.i. omstreeks 92.50 M. ter be schikking komt. De gemiddelde diepte daar van is 44 M., zoodat de oppervlakte 4070 ML bedraagt Voor de bovengenoemde accommodatie zou dus beschikbaar zijn 4070 2250 1820 M2., hetgeen ongetwijfeld voldoende is. Daar de op den beganen grond te vesti gen diensten minder ruimte vorderen, dan die. welke op de eerste verdieping plaats moeten vinden, terwijl dc binnenplaatsen hier overdekt kunnen worden en als bureau- ruimte benut, is het ook mogelijk te vol doen aan den wensch van Uw College, dat aan de zijde van dc Vischmarkt de onder bouw van hel stadhuis uit winkels zou be staan. Voor de diensten van Gemeentewerken en Bouw- en woningtoezicht wordt omstreeks 1250 M2. verlangd. In geval men ook deze in het stadhuis wil vestigen, is daarvoor ruimte» te vinden op een tweede verdieping van het aan de Vischmarkt te bouwen deel, dat, zonder schade voor den gevel aan de Breestr., belangrijk hooger dan deze kan worden. Wanneer men daartegen zou besluiten Ge meentewerken en Bouw- en woningtoezicht elders onder te brengen en eer* der thans op de eerste verdieping gewenschte afdeelingen op een tweede verdieping te huisvesten, zou uiteraard ook met een kleiner bouwterrein kunnen worden voldaan aan alle eischen. Bjj deze beschouwing is uitgegaan van de gedachte, dat het nieuwe stadhuis, aan zijn twee korte zijden, door andere gebouwen zou ingesloten blijven. Het is echter de vraag, of een royaler opzet en wellicht voor het verkeer gewenschte verbreeding van de Maarrmansteeg en de Korenbrugsteeg het niet geraden maken het geheele blok tusschen beide stegen te onteigenen. Wij achten het niet onze taak dit te onder zoeken, het is een vraag, die ,naar ons oordeel, ter bestudeering behoort te worden gegeven aan den architect, aan wien de bouw van het nieuwe stadhuis zal worden opgedragen. Wjj voor ons willen slechts uitdrukking geven aan onze overtuiging, die mede be rust op verschillende door onzen Voorzitter geschetste plattegronden, dat het, wat de oppervlakte betreft, mogelijk is op het aan Breestraat en Vischmarkt te verkrijgen ter rein een aan alle, zelfs zeer hooge, eischen voldoend nieuw raadhuis te stichten. De vraag of het ook mogelijk is hierbij oen ouden gevel te bewaren heeft een prac- tischen en aesthetischen kant. Wat de praktijk betreft, dient het volgende te worden overwogen. Daar van het interieur niets van belang bewaard is gebleven, be hoeft alleen rekening te worden gehouden met oen voorgevel en het daarbij aansluitende vlak van het lange zadeldak, waarmede het oude stadhuis gedekt was; de achtergevel kar. desnoods worden verplaatst en ook da beoaking aan dien kant gewijzigd. Alleen de verticale en horizontale indeeling van den voorgevel heeft invloed op den nieuwen bouw, In verticalen zin bepaalt de oudé gevel de verdiepinghoogte. B\j toepassing van beton- vioeren kan die worden gesteld opf tenminste 4.40 M. voor den beganen grond en 4.20 M. voor de verdieping, hetgeen, behalve voor c«e raadzaal, die men reeds wegens het straat rumoer bij voorkeur niet aan de Breestraat zal leggen, te eer volkomen voldoende kau worden geacht, omdat de dispositie der mid- oenpartij het mogelijk maakt de ruimte, waartoe de hoofdingang toegang geeft, desge- wenscht, inwendig belangrijk hooger dan 4.20 M. te maken. De horizontale indeeling kan, wat de Ven sters betreft, geen moeilijkheid geven, daar deze elke gewenschte groepeering van ver trekken toelaten. Eenig bezwaar zou het viertal toegangen gelijkstraats kunnen op leveren, vooral wanneer men, zooals voor de hand ligt, het front aan de Vischmarkt zoo breed mogelijk wil maken, en het ver keer naar en van het stadhuis zooveel moge- STACtt-HJl 5-ye LBDeN De grijs getinte deelen zullen na de herstelling uït oude steen bestaan, alleen de wit-gelatene moeten worden vernieuwd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1929 | | pagina 9