J Jandsch Diep te doen overeenstemmen met de ingebruikstelling van den door Nederland gevraagden weg. Resumeerend vraagt de Belgische regee- xing aan de Nederlandsche regeering ha,ar overeenkomstig den uitdrukkeüjken wil der Conferentie van Londen, de Rijn- en zee verbindingen te verzekeren, welke de voor uitgang der scheepvaart en de economische ontwikkeling van België eischen. In ruil neemt België aan, in de ruimste mate voldoening te verschaffen aan de Nederlandsche desiderata. Aan de Nota, door den Belgischen gezant te 's-Gravenhage op 28 Febr. 1929 aan den minister van Buitenland- sche Zaken overhandigd, is het volgende ontleend: Gewezen wordt o.m op de ..gevaarlijke vaart" door de Zeeuwsche wateren en friet name door het Hellegat, waarvan de naam op zichzelf reeds veelbeteekend is" Sedert 12 Januari hebben de gebeurtenis sen zich er mede belast, de eischen van de Belgische Regeering op dit punt te recht vaardigen: de ongelukken vermenigvuldigen zich in het Hellegat op onrustbarende wijze. Volgens berichten uit betrouwbare bron zijn er op één enkelen dag 17 schepen aan den grond geloopen, waaronder één Nedcr- landscli Rijksvaartuig. Drie schepen zonken. De Nederlandsche autoriteiten hebben voorts de verondieping erkend. Aan hot Memorandum, door den Neder- landschen gezant te Brussel op 7 Mei 1929 aan den Belgischen minister van Buitenlandsclie Zaken overhandigd, ontleenen wet het volgende De voornaamste verlangens die de Belgi sche Regeering naar voren brengt hebben betrekking: eenerzijds, op de noodzakelijk heid om de Schelde beneden Antwerpen te d>oen beantwoorden aan de behoeften van de scheepvaart op die rivier; anderzijds, bp he«t verbeteren van de verbindingen tusschen Antwerpen en den Rijn. Het veiheugjt Hr. Ms. Regeering des© beide desiderata in beginsel te kunnen aan vaarden. Het heeft de Nederl. Regeering verheugd te ontwaren, dat het Belgische memoran dum, de gegrondheid der Nederlandsche desiderata toegevend, bevorderlijk is aan de vergemakkelijking van een accoord, dat door de openbare meening van de beide landen zou kunnen worden omschreven. Doch de Nederlandsche Regeering heeft ïidet zonder leedwezen moeten ontwaren, dat, wat de beide hoofdproblernen betreft, het memorandum ornstige moeilijkheden opwerpt, die zij had willen en gepoogd heeft to vermijden. De Nederl. Regeering hoeft in don loop der besprekingen, die te 's-Graven-hage en te Brustcl in de afgeloopen Octobcwnaand hebben plaats gehad, zooveel als maar mogelijk was, de juridische argftimenten vermeden. Zij moet vaststellen, dat de Belgische Regccring haar op dezen weg niet. is gevolgd. Inte gendeel, het Kabinet te Brussel plaatst de disoussie in zijn memorandum van 19. Ja nuari in de eerste plaats op het juridische terrein. De Belgische Regeering beroept er zich op, recht te hebben op een nieuw kanaal, dat Antwerpen door Noord-Brabant, met hot Hollandsch Diep verbindt en zulks, hoewel het weet, dat diit recht door Ne derland niet wordt erkend. Indien er em juridisch debat moet worden gehouden en indien dat hot bereiken van overeenstem ming niet spoedig genoeg mogelijk maakt, behoudt de Nederl. Regcering zich voor, beroep voor te stellen op de basis van het recht, op het Permanente Hof van Inter nationale justitie. Het is dus uitsluitend om hot bereiken van overeenstemming niet te vertragen, en zich geheel ter beschikking houdend van de Belgische Regoering, indien deze «?cn discussie vaü de rechtsvraag wenscht, dat de Haagsohe Regeering voor het. oogenblik zich ervan onthoudt hier haar juridisch standpunt te ontwikkelen. Uitvoerig wijst de Nederl. Regeering voorts op de toepassingen, welke de Bel gische Regeering in feite op haar gebied heeft gegeven aan een der voornaamste juridische stellingen, ddo zij door Neder land erkend zou willen zien. Bedoeld wordt de nieuwe interpretatie, die de Belgische Regeering einds kort heeft gegeven aan artikel 113 van de Algemeene Acte van het Congres te Weenen. Voor en na de verwerping van het ver- drag van 1925 is in Nederland de overtui ging 6teeds vaster geworden, dat het. toe staan aan België van een waterweg, uit gaande van het havengebied van Antwer pen en uitkomende in het Hollandsch Diep, in de nabijhedd van Moerdijk on vereen jg- baar zou zijn met de bescherming der es- sentieele belangen van Nederland. Men heeft er zich rekenschap van gege ven, dat die waterweg inderdaad de betec- kenis zou hebben van het scheppen van een kunstmatigen Rijnmond t.e Antwerpen. Bo vendien zou hij de verlenging op Neder landsch gebied vormen van de dokken van de groote Belgische havenstad. De positie van Antwerpen met betrekking tot den Rijnhandel zou er veel sterker door wor den .Anders zou de hardnekkigheid niet te verklaren zijn waarmede België dit kanaal verlangt. De Nederlandsche open bare meening Ï9 vaat overtuigd, dat er geen kwestie van kan zijn, dezen nieuwen water weg aan België toe te staan. Indien de aardrijkskundige ligging van Antwerpen met betrekking tot de verbin dingen te water met don Rijn minder gun stig is dan die der Nederlandsche havens, heeft daartegenover diezelfde ligging aan Antwerpen de beste verbindingen over land verzekerd met zijn achterland. Dit zoo zijnde, is het duidelijk, dat het toestaan aan België van het kanaal, voor- zien in het verworpen verdrag van 1925, of van ieder kanaal dat dezelfde kenmerken zou vertoonen, een politieke onmogelijk heid is. Iedere Nederlandsche Regeering die dit mocht verrgetoc zou door de natie gewraakt worden. In de bovenvermelde overtuiging van de Nederlandsche openbare meening schuilt volstrekt geen gebrek aan goeden buurzin en vriendschap voor België. Een behoorlijke verbetering van het ka naal van Zuid-Beveland zou aan alle be- IhoefteD voldoen. Het is van algemeene bekendheid, dat de Nedorlandsdhe Tegeering sedert, lange jaren stelselmatig een politiek in praktijk brengt die op alle manieren het interna tionaal verkeer begunstigt. Maar zelfs de meest vrijgevige rege.ering zou niet zoover kunnen gaan dat zij aan een vreemde mogendheid een gunst toe stond die nadeelig zou zijn voot de levens- belangen van de natie die haar daarvan de bescherming heeft toevertrouwd, een gunst, die een ware premie zou zijn aan den vreemden handel ten koste van het eigen economisch bestel gegeven. Een dergelijke inschikkelijkheid kan van geen enkelen staat worden verwacht. Weliswaar verklaart België, dat, indien •het een verbetering wenscht van zijn ver bindingen met den Rijn, het daartegenover bereid is aan Nederland op andere punten in belangrijke mate tegemoet te komen. Het heeft Nederland verheugd te ontwaren, dat België aldus toestemt in die wederkeerige uitwisseling van vooTdeelen en concessies die, uit Nederlandsch oogpunt, den eenigen grondslag biedt cm tot een accoord te ko men. Maar geen enkele compensatie zou beschouwd kunnen worden als zelfs onge veer gelijkwaardig aan het kanaal, dat in het verworpen verdrag was voorzien of aan een ander kanaal, dat dezelfde kenmerken zou vertoonen. Ook het stuk der internationale scheep vaart staat Nederland op zijn waterwegen net alle voordeelen toe aan de vlaggen van alle landen. Zelfs is de scheepvaart er niet onderworpen aan scheepvaartrechten, zoo als die in het algemeen in België woiden ge lieven. De Nederlandsche Tegeering heeft bij voortduring blijk gegeven, te willen zorgen voor verbetering der waterwegen, die zich op haar gebied bevinden. In een bijeenkomst van Belgische en Ne derlandsche deskundigen, in October van het vorig jaar te 's-Gravenhage gehouden, hebben de Nederlandsche deskundigen af wijzend gestaan tegenover denkbeelden, ge richt op den aanleg van een waterweg, die de kenmerken zou hebben van het kanaal, voorzien in hel in 1927 verworpen tractaat: schepping in België van een kunstmatigen Rijnmond en verlenging van de Antwerp- sehe dokken op Nederlandsch gebied. Maar indien in dat opzicht hun houding negatief moest zijn, was deze aan den anderen kant positieftegemoetkomend en opbouwend. Want de Nederlandsche deskundigen heb ben, in overeenstemming met de vrijgevige gedragslijn, le voïon door het Haagsch Ka binet aangenomen, verklaard, dat het ver zoek van België om een tusschenoplossing, door Nederland zou kunnen worden aan vaard voor zoover dat verzoek zou kunnen worden verwezenlijkt, door inrichting over eenstemmende met de moderne eischen van de scheepvaart, niet slechts van de be staande waterwegen, maar zelfs van die welke hebben bestaan ten tijde van de Scheiding. De kortste verbinding langs de lusschcnwaleren tusschen de Schelde en den Rijn werd voorheen gevormd door liet Kreekrak. de Oosterschelde, de Eendracht pn het Slaak. Wegens de van nature min der goede -gesteldheid van de Eendracht en h<jt Slaak, die sedert eeuwen achteruit wa ren gegaan, onlhield de scheepvaart zich er echter van, zelfs met de kleine schepen van vroeger deze laatste wateren te gebruiken en koos zij in het algemeen in hun plaats een anderen weg. die langer was. Niettemin was en blijft Nederland bereid zich met België te verslaan ten einde de oude ver binding, die weliswaar kort maar nauwe lijks bruikbaar was, toegankelijk te maken voor de scheepvaart. België zou aldus tus schen de Schelde en den Rijn een moder nen waterweg verkrijgen beter en korter dan het er ooit een gehad heeft. In den loop van de in October gehouden besprekingen hebben de Nederlandsche des kundigen duidelijk doen uitkomen, dat zij door deze punten te noemen geen enkel voorstel deden, maar er zich toe bepaalden de grenzen aan te geven van het kader, waarbinnen Nederland Belgische verlan gens in gunstiger overweging zou kunnen nemen. Het is dus niet juist wanneer het Belgische memorandum of eenig ander stuk spreekt van een Nederlandsch tracé of plan. De Nederlandsche Regeering had gehoopt, dat de Belgische Regeering na de haar ge dane duidelijke en uitdrukkelijke verklarin gen zou hebben begrepen, dat het toestaan aan België van een kanaal met dezelfde kenmerken als dat, voorzien in het Verdrag van 1925 een politieke onmogelijkheid is, en dat voortgaan met het vragen van een zoodanig kanaal het najagen van hersen schimmen zou beleokenen. Vervolgens bestrijdt de Nederlandsche re geering uitvoerig het standpunt der Belgi sche inzake het Hellegat. Het spreekt vanzelf, dat de verondieping van het Hellegat niet aan de aandacht, van de Nederl. Regeering is ontgaan. Zij heeft overi gens in Februari besloten ter aangewezen plaatse baggerwerken te doen uitvoeren, die onverwijld ter hand zrjn genomen. Indien België overigens met betrekking tot den he.-taanden waterweg tufschen het Volkerak en Dordrecht (met inbegrip van het Helle gat) den wenscli uitte om daar verbeteringen te zien aangebracht, zou die wenscli door de Nederlandsche Regeering zoo gunstig mo gelijk worden ontvangen. De bedoelde wate ren beantwoorden echter aan hooge eischen. van bevaarbaarheid. Voor wat de mogelijkheid van verplaatsing van de vaargeul by Bath betreft, doet Hr.. Ms. Regeering opmerken, dat op de bedoelde plaats de rivier zóó breed is, dat, indien ver plaatsing werkeljjk voorkwam, er steeds ruimte genoeg kau zijn, om* zoo noodig door middel van daartoe geschikte werken, het onbelemmerd verkeer zoowel van de zee- als van de binnenvaart te verzekeren. Daarom worde® de redenen van economi- schen aard onder de oogen gezien, die door d9 Belgische Regeering zijn aangevoerd tot staving van haren eisch van een recht- streeksch kanaal tusschen de dokken van Antwerpen en het Hollandsch Diep. De Belgische Regeering brengt de vol gende stellingen naar voren,- zonder deze trouwens met cijfers te staven: I. Terwjjl tot voor kort het aandeel van België in het Rijnverkeer voortdurend toe nam, is die opwaartsche beweging thans gestuit. Kr. Ms. Regeering veroorlooft zich, t3 deen opmerken, dat, zelfs indien deze bewe ring juist ware, daaruit voor Nederland geen verplichting zou kunnen worden afgeleid om aan België bijzondere faciliteiten te geven teneinde zijn verkeer te doen toenemen. Maar de bewering is niet in overeenstem ming met de werkelijkheid. In 1926 en in 1927 b.v. is dat verkeer grooter geweest dan in 1913. II. Het goederenvervoer van Antwerpen naar den Rijn heeft sedert enkele jaren zelfs een aanmerkelijken achteruitgang ondergaan. De cijfers, verschaft door de Centrale Commissie voor de Rijnvaart logenstraffen de Belgische stelling formeel. III. Het is juist dat het Rijnverkeer van Rotterdam sedert 1923 in sterkere mate is toegenomen dan dat van Antwerpen. Maar daaruit kan voor Nederland geen verplich ting worden afgeleid om aan België bijzon dere faciliteiten te verleenen, ten einde zijn verkeer te doen toenemen. Geen haven tei wereld heeft recht op een vast aandeel in het verkeer. IV. De (beweerde) achteruitgang van het Belgische Rijnverkeer vindt zijn oorsprong in de gebreken van de tegenwoordige ver binding tusschen dc-n Rijn en de Schelde. Het niormaal verschil tusschen de vrachten van de Roer naar Rotterdam en van de Rter naar Antwerpen is echter, op goudbasis beiekond, sedert 1913 verdubbeld. Opnieuw moge worden gezegd, dat, zelfs indien deze beweringen juist waren, daaruit voor Nederland geen verplichting zou .kun nen worden afgeleid. Maar de bewering van het Belgisch memorandum is niet gegrond, naar uitvoerig wordt betoogd. De Nederlandsche Regeering stelt vast, dat het ,met het oog op de cijfers, onmogelijk schijnt de stelling vol te houden volgens welke betere verhoudingen tusschen den R\in en Antwerpen voor deze haven een levens belang zjjn. Zulks neemt niet weg, dat zij hier hare verklaring herhaalt, dat zij bereid is, aan België indien dit land zulks wenscht, een verbinding tusschen de Westerscheldeen oen Rijn te geven, die de natuurlijke water wegen, welke thans bestaan of vroeger be staan hebben, zou volgen. Wat het vraagstuk der kosten' betreft, be paalt de Nederlandsche Regeering er zich vr-or het oogenblik toe, in herinnering te brengen, dat niet zij nieuwe waterwegen tus schen de Schelde en den Rijn vraagt. De Schelde. Ock hier onthoudt de Nederlandsche Re geering, om het bewerken van overeenstem ming niet te vertragen, zich er van zich te bc-geven in een bespreking van de onder scheidene rechtsvragen, die in het Belgisch memorandum worden opgeworpen. Trouwens I do gezichtspunten der parten schijnen hier elkander dicht te naderen. Het is duidelijk, dat het bedrag, voor hetwelk Nederland bereid zou zijn in de kosten van onderhoud en verbetering van oe Schelde b(j te dragen, noodzakelijkerwijs meet afhangen van de mate waarin Z. M.'s Regeering zich bereid zal toonen om de Nederlandsche desiderata in te willigen. Het Schelderegime wordt thans geken merkt door een gemeenschappelijk toezicht op de vaargeulen. Het gemeenschappelijk toe zicht is allerminst een holla phrase. De Belgische Regeering verklaart echter in haar memorandum van 12 Januari, dat dat gemeenschappelijk toezicht onvoldoende is. Het is Ilr.M's. Regeering niet bekend om welke redenen de Belgische regeering deze ingebrekestelling uitsp r ekt wna. oor zij geen - enkele reden geeft. Ook heeft de ^Nederl. Regeering niet zonder leedwezen gezien, dat België de instelling vraagt van een gemeen schappelijk en autonoom lichaam, dat be voegd zou zijn o-) rechtstreeks zonder dat inmenging van de zijde der Regeeringen mo gelijk zouden zijn, te zorgen voor de be hoeften van het normaal bestaan van den stroom. Een lichaam met zoo uitgebreide autonome bevoegdheden, dat zelfs in het docr België aangenomen verdrag van 1925 niet was voorzien, zou door Nederland niet kunnen worden aanvaard. Ook de Nederl. regeeering is bereid, het beginsel te aan vaarden van de oprichting van een permanent college, geroepen om gevallen waarin de dringende noodzakelijkheid tot oplossing te brengen, te beslissen. De Nederl. regeering is ook volstrekt niet gekant tegen verbetering v. d. bevaarbaar heid der W.-schelde. Maar indien de W.-scheh de voor België van groot belang is uit het oogpunt van de scheepvaart, niet minder waar is daarom, dat diezelfde stroom van overwegend belang is voor de veiligheid en liet behoud van het Zeeuwsche grondgebied. De Nederlandsche Regeering is hel met die van België eens, dat de vrijheid van de koopvaardij op de Schelde in den ruimsten zin moet, worden opgevat en gewaarborgd. Maar hier zoowel als op ander terrein zou een ongebreidelde vrijheid niet kunnen worden aanvaard; de scheepvaart op een vraler\veg van internationaal belang kan geen aanspraak maken op een algeheele onttrekking aan het landgezag. Het komt er op aan, de belangen van Nederland als mogendheid die de rechten en verplichtin gen heeft welke de souvereiniteit over de Beneden-Schelde medebrengt, te verzoenen met de belangen van de scheepvaart op Antwerpen. Indien België de positie van Nederland slechts wil erkennen, is het Haagsche Kabinet ervan overtuigd dat voor beide partijen aannemelijke formules op dit punt gevonden zullen kunnen worden. Hef heeft de Nederlandsche Regeering verheugd op te merken dat op verscheidene punten de Nederlandsche desiderata (water afvoer van Vlaanderen; douane-formalitei ten; dubbele aanslagen in directe belastin gen; behandeling van Terneuzen; over stroomingen in Noord-Brabant) de opvat tingen der beide Regeeringen een regeling mogelijk maken. Doch wat betreft het loodswezen op de Westerschelde, al is liet juist dat het af stand doen van het stelsel van vrije mede dinging (stelsel voorzien in de verdragen van 1839, waarvan de voorloopige wijziging het onderwerp heeft gevormd van den bc- staanden modus vivendi) voor de Neder- mndsche Regeering, zoowel als voor de Belgische, een zeker belan^zou hebben, zoo is Nederland toch slechts dan bereid in dien afstand toe te stemmen, indien Bel gië zich zijnerzijds bereid toont een voor Nederland aanvaardbare uiteindelijke schikking aan te nemen. Wat de loodsgelden betreft, is het, met het oog op het feit, dat de verbindingen van Antwerpen met zijn achterland korter zijn dan die van de Nederlandsche havens, voor Hr. Ms. Regeering niet mogelijk af stand te doen van de gedachte, die den grondslag vormt van de huidige tarieven en in de verdragen is vastgelegd, volgens welke de voor het traject van de volle zee naar Antwerpen geheven loodswezen niet hoo- ger zullen zijn dan die welke worden gehe ven voor het traject tusschen de volle zee en Rotterdam „naar evenredigheid van de afstanden". Wat betreft de waterwegen in Limburg, de positie zooals de Nederlandsche Regee ring die opvat is de volgende- De totstandbrenging van goede waterver bindingen tusschen Luik en Maastricht is voor België van ten minste even aanzienlijk belang als voor Nederland. Een voldoende verbetering van de Maas, of in plaats daar van, een voldoende verruiming van het in dertijd op wensch van België gegraven ka- nas 1 van Luik naar Maastricht, zou aan het Luiksc.be nijverheidstekken den toegang ge ven tot het kolenbekken van Nederlandsch Limburg waaraan die nijverheid behoefte heeft. Datzelfde werk zou België er toe in staat stellen, ten behoeve van Antwerpen met een minimum van kosten voortreffe lijke waterverbindingen tot stand te bren gen met de mijnen (zoowei in België als in Nederlandsch Limburg) en met het Luiker- land. Terzelfder tijd zou die weg aan de Waalsche nijverheid nieuwe uitwegen naar het Noorden bieden en zelfs naar den Rijn. Nederland zou aan betere verbindingen tus schen Luik en Maastricht veel minder groote voordeden ontleénen. Hoewel het water van de Maas zoowel als dat van de Moezel in Nederland in zee stroomt, zoodat als de natuurlijke havens van het Maas- en Moezel bekken de Nederlandsche havens moeten worden beschouwd, is een blik op de kaart voldoende om te ontwaren, dat de vaart door de kanalen tusschen Luik en Antwerpen steeds aanmerkelijk minder lang zal zijn dan de vaart tusschen Luik en de Nederlandsche havefis. Per slot van rekening zou een betere aansluiting van Luik op de Nederlandsche grens een voor deel voor België beteekenen, gezien het be lang dat dit land bij dat werk heeft als mede het feit, dat Nederland, zonder eenige kosten voor België, uit eigen beweging in dè omgeving van Maastricht groote verbe- teringswerken ter hand heeft genomen, welke ontegenzeggelijk verreweg liet minst kostbare middel vormen om goede water verbindingen tot stand te brengen tusschen Luik en Antwerpen. Een verzoek om com pensatie van de zijde van België is dus niet gerechtvaardigd. De Nederlandsche regeering is trouwens overtuigd, dat België niet den indruk zal willen wekken moeilijkheden te maken met betrekking tot verbetering van een water weg van internationaal belang als de Maas. In elk geval is er geen aanleiding om de verbetering der verbindingen tusschen Luik en Maastricht vast te koppelen aan eenige andere kwestie. Aan de Nota van de Belgische Regeering op 28 Mei 1929 aan Hr. M.'s gezant te Binssel overhandigd, is het volgende ontleend: Bij de overhandiging van de Belgische Regeering van het Nederlandsche memoran dum van 7 Mei jl. heeft de Nederlandsche minister den Belgische doen weten, dat de Nederlandsche Regeering hel oogenblik ge komen acht om aan de Slaten-Generaal me- dedeeling le doen van de stukken gewisseld sinds de verwerping van het Verdrag van 1925. De Belgische Regeering maakt geenerlei bezwaar* tegen deze mededeeling, die over eenstemt met haar eigen verlangen en beoogt harerzijds een gelijktijdige publicatie. Wat betreft het verwijt van de Neder landsche Regeering aan de Belgische, dat deze oplossing van de hangende kwesties vertraagt door hei debat op juridisch terrein le brengen en door zich te< beroepen op een nieuwe interpretatie van Artikel 113 van de Algemeene Acte van het Congres van Weenen, zegt de Nota o.m.: De Belgische Regeering heeft voldoening willen geven aan het door de Nederlandsche Regeering geuit verlangen om in het Verdrag het be ginsel der wederkeerigheid te zien toepas sen. De Nederlandsche Regeering meent ech ter een tegenstrijdigheid te zien in het feit, dat de Belgische Regeering op haar grond gebied, op de Schelde boven Antwerpen en op de Maas, de beginselen die art. 113 vol gens haar bevat, niet zou toepassen. Deze tegenstrijdigheid bestaat in werkelijk' niet. De Schelde op Belgisch grondgebiej altijd ter juister tijd verbeterd om aajj groeiende behoeften van het verkeer tel doen. Anderzijds is de Maas op Belgisch grj gebied gekanaliseerd vanaf Givet, en kustwerken zijn verschillende malen nieuwd en vergroot. Heden ten dage zijn verbeteringswerken in uitvoering inj streek van Luik. België is noch op de Schelde, noch oj Maa9 te kort geschoten in' de vervul zijner internationale verplichtingen. Hr. Ms. Regeering behoudt zich voorl voor het geval dat zich een juridisch da mocht ontspinnen, voor te stellen het te] slissen door een beroep te doen op grondslag van het Recht, op het Permanl Hof van Internationale Justitie'. Zij sen niet uit het oog te verliezen, dat het oiï weip van het geschil niet een quaestil van interpretatie, maar van herziening f de verdragen. Voor het geval dat, tegen de verwachl van de beide Regeeringen, een vergelijlf der minne beslist onmogelijk zou blijl zou de l/Siische Regeering overwegen] een uitweg uit de moeilijkheden niet gez( moet worden i'n een internationale oj sing. Toch is de Belgische regeering bereid I aanleg te aanvaarden van een nieuwen f tusschen de Schelde en den Rijn, higerl naar de moderne eischen van de schl vaart. Zij verheugt zich hiervan actel nemen. Maar het Kabinet van 's-Gral liage stelt aan dezen nieuwen weg grew die hem onuitvoerbaar maken en er sc| elk nut aan Uitnemen. Het complex der vraagstukken die onderwerp moeten vormen van een regel tusschen België en Nederland, zooals I werd vastgesteld in 1919 en waarbij Hr. j regeering zich aansloot, brengt die kingen geenszins mede. De Belische re'geering kan niet gelooj dat de verbetering van een ïnternation^ verbindingsweg, die voor alle volken staat, aan een hunner nadeel kan be| kenen. Het is waar dat het nieuwe kal waarvan zij den aanleg vraagt, in het] zonder voor de haven van Antwerpen 5 stig zou zijn. Maar zij is overtuigd, dat haven van Rotterdam er eveneens voorl van zou trekken, want de ondervi» heeft liet menigmaal geleerd gemal lijke verbindingen zouden het geheele j keer doen loetnemen en deze haven daarvan otavfcnmijdelijk voordeel onj vinden. Ten slotte is aan de Nota, door den zaakgelastigde Nederlanden ai. te Brussel Juni 1929 aan den Belgischen I nisïer van Buitenlandsche Za| overhandigd, het volgende ontleend: De Nederlandsche Regeering maakt bezwaar tegen de opneming van de voegingen, die de Belgische Regeei wenscht op le nemen in het door haar] te geven boek. Het schijnt nauwelijks noodig liieraaj te voegen, dat deze verklaring niet worden opgevat, in den zin als zpu de I derlandsche Regeering deze toevoeginf erkennen als geheel of ten deele het j dorlandsche Memorandum van 7 Mei jl. 1 beterend. Verscheidene van deze loevoe| gen schijnen integendeel opmerkingen, den kant van Hr. Mr. Regeering te 1 eischen. Om niet van hare zijde de de beide Regeeringen beoogde openbaar! king van stukken le vertragen, beperkt! Kabinet van 's-Gravenhage zich voorl oogenblik tot. de verklaring dat het r voorstelt zich voor zoover noodig overj verschillende punten in kwestie uit te 5 ken wanneer het de opmerkingen 0. d. hot zaak onder de oogen zal hebben, welke| Ms. Regeering zich voorbehouden heet! maken over het Nëderlandsche Memo] dum van 7 Mei jl. Er 19 echter een element in de niet Belgische Nota, .dat reeds nu een rc< zetting schijnt le vereischen. Zr. Ms- L geering schijnt de meening te uiten, dat Ms Regeerings min of meer in het algen! hel beginsel van een nieuwen waterweg I schèn de Schelde en den Rijn zou hebl erkend. Deze meening is onjuist, üu r Nederlandsche Memorandum van 7 Mei blijkt duidelijk welke ten deze de °Pjj?r zou zijn indien België haar wenscht. hof land in overweging zou kunnen nemen, verbinding tusschen de Schelde en den H verkregen door inrichting naar de model eischen van de scheepvaart, hetzij ^1D| bestaande waterwegen, hetzij van die wjff hebben bestaan ten tijde van de schei n Indien te dezer zake een hegin9(?' i Nederland is erkend,-dan is het dus me van den aanleg van een willekeur] nieuwen weg. maar dan van de verbeter» hoe belangrijk dan ook. van vroegere 0 r slaande waterwegen. Men zal erkennen! Nederland, door in deze voor Belgie dcelige verbetering toe te stemmemi ruime wijze zijn internationale verpik gen nakomt. RECLAME. r.^t M

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1929 | | pagina 10