20 30 loodemans rots ZEER MOOIE REPRODUCTIES NAAR BEROEMDE OUDE HOLLANDSCHE ZIJN NU VERPAKT BIJ voor b>e Jaargang LE1DSCH DAGBLAD, Zaterdag 15 Juni 1929 Vierde Blad No. 21241 „Koekoek, één Zang." VOETANGELS EN KLEMMEN OP BELASTINGTERREIN. RADIO-NIEUWS. FEUILLETON. I pp een mooien middag, met een ietwat chtig-warme atmosfeer, lei ik mij neer lus een acJhterwegje van Wassena-ar. Er ■ras een boschje met een paar hooge boo- 1-fD en wat wilgen. Voor me was een Ijjootje met welige moerasvegetatie, waar- rer de schrijverkes kringelden. Soms J.ram eeD groote groene watertor evea |:jar boven meien, bleef met zijn achter- i f enkele oogenblikken aan de oppervlas- I;; hangen en schoot weer naar beneden |-?t een glanzende luchtbel onder de dek- liilden. Er weefden een paar fijne blau- i waterjuffertjes en zetten zich neer op t rozige bloempiramides van. de water- of op de puntige bladen van het ajlkruid. Om mij was het gezoem en ge- ros van de insecten. Aan de overzijde pekte zich het groene weiland uit met 0 pronk van gele en witte bloemen. In t verte op misschien 5 minuten afstand weer een bosdhje. Koekoek, koe- oek," zong het daarvandaan met vol en •ngerig geluid. Hij moest in dat boschje feiten. Ik lei me neer onwillekeurig zoo t ik dat boschje in het oog hield. Mis ken wel tien minuten lei ik zoo roerloos. Ilotseling zeilde uit het bosóhje een vogel "•voorschijn en weefde met snellen slag het veld met iets van de vlucht van roofvogel. Nu heel rustig zijn. Niet |yxegen. Ik trof het. Op een dikken tak rjeveer 15 M. 'boven mijn hoofd zette hij 1 neer: een buitenkansje, prachtige vogel, heel slank van De borst en het lijf heel lichtgrijs wit niet bruine dfwarsbanden, de hge staart met lichte vlekken, de kop Let den eenigszins roofvogelac-htig gebogen oavel sierlijk en beweeglijk en evenals bovenlijf en de vleugels blauwig rein. Daar begon hij te roepen. Bij eiken liet hij de vleugels even hangen, beidde den langen staart even uit in laaie-rvorm en boog daarna heel gracieus den kop, terwijl hij telkens een heel it spotachtig lachgeluidje deed hooren. totbij kon ik dat nu heel goed obser- Uit de verfee hoort men het ge lijk miert. Meesta-l hoort men „koe- bek" als de tonen e.d., soms e.des. Een maal roep hij daar tusschendoor fcekoekoek. I stil bleef ik zoo eenige ;mbruten zit- n kijken en luisteren. Zag de vogel mij ït? Eindelijk vertrok ik even een been. i heel verschrikt opvliegen, een gewel- jgspectakel in de 'bladeren en... weg was |Djeur. koekoek is zeldzaam schuw en liet odbruine wijfje, met haar zachte kiki- is nog veel schuwer, zoodat men <t haast nooit van dichtbij krijgt te zien. d sluier van mysterie heeft lang om fiet van dezen vogel gehangen. Nooit .g men een koekoeksnest, nooit zag men ïgende oudiers bedrijvig heen en weer tgeir om voor het kroost te zorgen. Men reeds lang dat de koeko"eksvrouw eieren deponeerde in het nest van zangvogeltjes, maar het rechte bef toch heel lang verborgen. i® de natuurphotografen ten. slotte l ongelooflijk veel moeite gelukt, het van den ko'ekoök te verfilmen. Met eerpen speurzin heeft het koekoeks- fcawtje het nest b.v. van een kwi'kstaar- pgevonden. Met onfeilbaar instinct weet t dier wanneer h'et gunstige tijdstip is ffomen, om haar ei daarin te deponee- Het legt dat ei in de nabijheid op li grond en op een oogenblik, dat beide bitjes afwezig zijn, draagt het dat ei 1 den snavel in het nest om zich nu te verwijderen. De kwikstaartje» t terug, geven eeenst blijk van eenige rremdering, maar aanvaarden ten slotte geschenk. Weldra gaan de vogeltjes i broeden en als de broeitijd om is, men in het nest behalve d'e jor-gv aartjes de veel grootere jonge koe een Jeelijk kaal dier, waarvan de P alleen uit bek lijkt te bestaan, een rug en sterke beenige vleu^cl- ^mpen, dit alles alleen nog maar licht ward. Wat nu gebeurt kan men op de getfilm slechts met afgrijzen gadeslaan, 't is van een satanische wreedheid. Van den beginne af doet de jonge koe koek woeste pogingen, om de veel klei nere vogeltjes uit het nest te wippen. Hij krompt zich, buigt zich, werkt met zijn rug maar vooral met de vleugelstompen die aneedoogenloos zeker die jonge vogeltjes een voor een over den rand van het nest werken. Men kan zelfs opmerken dat de jonge vogeltjes onder het warme, be schuttende moederlijfje vandaan woTden gedrongen. De pleegouders doen niets daartegen. Hun zorgend instinkt schijnt er alleen maar op bedacht, voortdurend voed sel aan te sleepen, dat door den onverza- digbaren jongen koekoek in ongelooflijke hoeveelheden wordt verslonden. Hij para siteert op zijn pleegouders, zoodat de dier tjes verschrikkelijk vermageren. En zelfs als hij volwassen is, en reeds tamelijk goed kan vliegen, parasiteert hij nog. Zoo is van den eenen kant de koekoek een doeniet onder de- vogels, die geen trouw en geen zorgen kent. Alleen is een jonge koekoek in zooverre trGuw, dat ze later' haar ei steeds deponeert in het nest van dezelfde vogelsoort, die haar heeft groot gebracht, hetzij bij een rood staart] e, een kwikstaartje grasmusoh, riet- zanger, of wie zich bet vorige jaar met de opvoeding belastte. Er is evenwel ook een en ander ten voor- deele van den koekoek op te noemen. De vraatzucht die van den beginne af het Jonge dier kenmerkt, blijft het bij. De groote behaarde rupsen, die zoo schadelijk zijn voor den landbouw en eveneens zoovele grootere torren, insecten, die alle door andere vogels worden gemeden, zijn voor den koekoek een welkome buit. Al het goed, waar de kleine spitsbekjes geen raad mee weten is voor hem. En hij verslindt er in de enkele weken dat nij hier is, ongelooflijke hoeveelheden van. Hij h©6ft dus ook zijn onschatbaar nut. Lang heeft men den koekkoek gevreesd, en allerlei leelijke dingen werden aan hem toe geschreven. Overal bloeit thans langs de wegen, vooral 'onoer het struikgewas, de roode dagkoe koeksbloem. Dikwijls ziet men rondom den stengel bij de oksels der bladeren vlokjes schuim. „Koekoeksspug", meende men vroe ger. En op de takken der willigen, waarop de koekoek juist zoo graag zit, ontdekt men dezelfde schuimhoopjes. Men weet thans, dat in die schuimvlokjes het z.g. schuimbeestje zijn larven verbergt. Er zijn trouwens nog meerdere planten, die met den koekoek in verband worden gebracht: de roode 'klaverzuring noemt men koekoeks bladen of koekoeksbrood. Het volksgeloof over bijna geheel West-Europa en Engeland meenoe dat 'de koekoek zich bij voorkeur met deze plant voedde. Wonderen werden hem in groote menigt3 toegeschreven. In Zweden hecht men er veel waarde aan, van welken kant men voor het eerst een koekoek hoort roepen. Komt het geluid uit het Noorden, dan krijgt men een jaar van verdriet. Komt het uit het Oosten of uit het Westen, dan zal men geluk hebben. Komt het uit het Zuiden dan belooft dat een goede oogst. Trouwlustige meisjes meenen aan het aantal malen dat zij den koekoek hc-oren roepen, vast te kunnen stellen over hcevee.jaren zij bruiloft zullen vieren. In al dergelijke aardige dingen bespeurt men óe rudimenten van het heidendom en mis schien wel de herinnering aan een diep in de voorhistorische tijden teruggaand ani misme der Germaansche volkeren. Men wc-'et, dat allerlei wilde volken thans nog nauwkeurig acht geven» op de vlucht der vogels vóór zij een belangrijk besluit nemen. Men he'eft in de Middeleeuwen den koe koek zeif9 aangezien voor een incarnatie van den duivel. En dat verklaart meteen de uitdrukking: „Haal je de koekoek". In de bekende' verzameling legenden en exem- vlcn van den monnik Caesarius van Ileis- lerbach, de Dialogic Miraculorum, (13de eeuw) vindt men het volgende verhaal, dat men in dien tijd natuurlijk absoluut ge loofde. Er was in een Cistercienser klooster e'en monnik, die volgens den koekoekroep nog 22 jaren zou leven. Toon dacht hij bij zich zei ven.- „Nog 22 jaren mij zeiven pijnigen en tuchtigen en zoo vroom zijn dat houd ik niet uit". Hij besloot om het klooster te verlaten, 20 HET ZIJN NIET ALLEN KOKS Wc willen bet nu eens hebben over zoo'n paar simpele regels voorkomend in art. 74 der wet op de I. B., aldus luidend: ,,De reclamant kan zich door een ge machtigde doen vertegenwoordigen. Om geldige redenen kan de Inspecteur de ver tegenwoordiging door een bepaalden ge machtigde weigeren. De Inspecteur heeft het recht te vorderen, dat de reclamant zijn gemachtigde vergezelt." Deze redactie dateert eerst van 28 April 1927; voor dien luidde het desbetreffende artikel: ,,De reclamant kan, om geldige redenen zich door een gemachtigde doen vertegenwoordigen-" Oorspronkelijk lag de thans geldende redactie allerminst in de bedoeling van den Minister. Integendeel ,het oorspronke lijk wetsontwerp beoogde o.m. een veran dering in art. 22 der Vermogensbelasting, dat behandeling van een bezwaarschrift door een gemachtigde kent, in dier voege, dat de wet op de Verm. bel. op dit punt in overeenstemming zou worden ge bracht met de oorspronkelijke redactie van art. 74 I. B., waar het recht van vertegen woordiging blijkens de geciteerde bewoor dingen flink werd ingeperkt. De vaste commissie voor belastingen verzette zich echter tegen de regeling als door den Minister bedoeld, op grond van den juisten stelregeldat ieder zijn belan gen door een ander kan laten waarnemen. Verder meende de commissie dat de belas tingadministratie de beschikking heeft over andere, juistere, middelen om zich tegen onbetrouwbaar geachte gemachtigden te verweren. Het is interessant kennis te nemen van de inzichten van een lid dezer commissie t.w. Prof. van Gijn. Deze wenscht, dat het recht om zich te doen vertegenwoordigen zal vast staan. Hij heeft er niet op tegen, dat den fiscus de bevoegdheid verleend wordt om ongewjnschte vertegenwoordi gers, waarmede de fiscus ongunstige on dervindingen heeft opgedaan, te weren. Daaruit behoeft echter niet voort te vloeien, dat men aan reclamanten het recht ontneemt, om zich überhaupt door een fat soenlijk mensch te laten vertegenwoordi gen, welk recht niet hiervan moet afhangeil of men kan aantoonen, geldige redenen te hebben. Bovendien, hij die den gemachtigde zendt, kan toch door den Inspecteur ge noopt worden ook zelf te komen. Deze be paling is van -belang, omdat het voor den Inspecteur vaak veel waard is, niet alleen een gemachtigde te zien." ,,Er zijn geval len, waarin hij twijfelt, of de gemachtigde door den reclamant wel goed is ingelicht en wellicht in commissie onwaarheid j spreekt. In zulke gevallen kan het voor den Inspecteur van belang zijn, om den recla mant zelf eens aan den tand te voelern" Tot zoover de theorie van het geval. Ne men we thans de praktijk of liever eenige gevallen uit de praktijk, die blijkens de publicaties op de betrokken personen de zelfde uitwerking hebben gehad als een roode lap op een stier. We herinneren ons iri dit verband de vragen door een kamer lid gesteld aan den Minister, terzake de weigering van een Inspecteur om den ge machtigde van een reclameerenden cliënt te ontvangen, zonder opgave van redenen. jaren een goed leven in de wereld te leiden en dan de laatste twee jaren ernstig boete te doen. Het kwam echter anders uit, want na Iwe'e jaren reeds stierf de man. En Caesa rius voegt er aan toe: „Zoo weinig valt er op de beloften van den duivel te rekenen". Niemand gelooft than9 "nog dat de on schuldige vogel, die zoo lang in een geheim zinnig waa9 leefde, zich met duivelskun stenarijen ophoudt Een klein beetje van dat geloof is ander9 niet misplaatst bij al te verlegen vrijers, die geen meisje durven te vragen. Men zegt in Noord-Duitschland. dat zij een ei of een veer van een koekoek bij zich moeten dragen. Dan zullen zij geluk hebben en hun schuch terheid afleggen, 't Is te probeeren. RECLAME. 6636 EGYPTIAN CIGARETTES Begin Uw collectie te verzamelen De Minister antwoordde, ,,dat de weige ring van den Inspecteur het gevolg was van het feit, dat deze den gemachtigde niet voldoende deskundig achtte om te voorkomen, dat eventueel zijn cliënten hem misbruiken tot het bepleiten van on eerlijke zaken." Uit dit antwoord zou blijken, dat de ad ministratie het in haar oogen niet voldoen aan een door haar gestelden graad van deskundigheid, als een geldige reden be schouwt om een bepaalden gemachtigde to weigeren; of moeten we fn het ministerieele antwoord de uiting zien van een pikanten geest, die op elegante wijze te kennen geeft, dat de gemachtigde behoorde tot „De Zwarte Bende" Wij weten het na tuurlijk niet, doch wel kan vastgesteld worden, dat door de genoemde commissie voor belastingzaken niet van ondeskundig heid als reden tot weigering wordt gespro ken- Dit was ook niet noodig, omdat im mers de bepaling is toegevoegd dat de Inspecteur het recht heeft te vorderen, dat de reclamant zijn gemachtigde vergezelt, hetgeen juist toepassing kan vinden in ge vallen van onvoldoende deskundigheid van den gemachtigde. Het komt ons voor dat boven aangehaal de zienswijze van Prof. van Gijn betreffen de de gevallen, waarin de Inspecteur den reclamant zelf zal oproepen, buitengewoon fraai van toepassing is op de omstandig heden zooals deze geschetst werden in het antwoor^ van den Minister. In dat geval zou de Inspecteur ten onrechte ondeskun digheid van den gemachtigde als reden tot weigering van dezen hebben aangegrepen en moeten we onwillekeurig denken aan het gezegde van den hond en den stok. PATER PERQUIN IN MüNCHEN Donderdag 20 Juni zal het le Katholieko Omroepcongres in Miinohen gehouden wor den. De inleiding zal geschieden door Pater Perquin O.P., voorz. van den Katholieken Radio-Omroep in Nederland. Het congres wordt gehouden in Hotel Union Miinohen en wordt uitgezonden door het omroepstation in Miinohen. CAPT. P. P. ECKERSLEY VERLAAT DE B.B.C. Naar wij uit betrouwbaren bron vernemen, heeft Capt. P. P. Bckersley, de chef-inge nieur van de welke reeds 3inds de eerste dagen de technische leiding van den Engelsohen Omroep heeft, z(jn ontslagaan vrage ingediend. De oude staf van de B.B.C. is thans bijna geheel verdwenen. Capt. Eokersley laat een plaats open waar zeer bezwaarlijk een opvol ger gevonden zal worden. Wat's „wrong" met de B.B.C.? FRANKRIJK OOK LID VAN DE „UNION". De Fransehe Regeering heeft eindelijk de „Union de Radiophonie" in Genève officieel erkend en Frankrijk als lid aangemeld. De oplossing van het Europeesche omroepvraag- stuk wordt hierdoor zeer vergemakkelijkt, daar nu geheel Europa bij de „Union" is aan gesloten. Naar het Engelsch van A. T. QUILLER—COUCH. -Ach man! de oogen van Glaire waren D2ïers donker, diep grijs nog riechts een pr dagen geleden en die van Clarissa zijn donkerbruin. Maar je kunt het van fraf niet zien I Uelaasl ik kende de kleur van Claire's waarlijk goed genoeg, zulke oogen pea bruin bij den gloed van het voetlicht. haar gang, haar lengte, Tom had haar pea zien loopen op tooneelschoenen. Hoe Nurlijk was zulk een vergissing. "J°id, nu is je succes verzekerd." |.;-a. dank zij haar. Men was al druk op bet stuk uit te fluiten, voordat zij op- *In- Dat zag ik. Heb jij het ook niet ge- Jasper? Zij keek een oogenblik dezen 1 uit Denk je, dat ze mij wou aanmoe- :a? A propos, heb je Claire nog gezien?" L Jonb Tom. laat mij je vanavond ten- sparen! Mijn hart bonsde en er was P la mijn keel, dat mij dreigde te doen J*1)- toen ik stamelde: ..Ja." M dan niet langer bij mij om mij te p'eeren, maar ga gauw naar haar toe. •es bederft den man die liefheeft. Ach ate Clarissa mij eens geroepen had! :<y je: ik zal je in het oog houden en Jpchen als bewijs dat ik je keus goed- IVaar zit zij?" Weer scheen iels mij bij dc keel te grij pen. Ik hakkelde om een antwoord te beden ken, leen ik een stem achter mij hoorde zeg gen: „Voor u mijnheer," en een briefje werd mij in de hand gegeven. Met een kloppend hart maakte ik het open en verwachtte Claire's schrift le herkennen. Maar het briefje was niet van haar. Het was haastig met potlood gekrabbeld en luidde aldus: „Een oude vriend wou u graag even spre ken. Als ge tijd hebt komt dan in loge no. 7." Eerst dacht ik dat het een vergissing was en niet voor mij bestemd, maar er stond dui delijk op: Aan den heer J. Trenoweth Z.Ed." Ik keek om naar den persoon die het gebracht had, maar hij was al weg en keek toen op naar de loges. Evenals s'raks waren het allemaal vreem de gezichten, en evenals tevoren ging de zwart met gele waaier steeds heen en weer, alsof de hand die hem in beweging bracht, geen hand maar een machine was. Evenals straks kon men de persoon die den waaier vasthield niet zien. Ik aarzelde, dacht een oogenblik na en kwam tot de conclusie, dat zelfs de boodschap, hoe dwaas dan ook, nog beter was dan de verrukking van Tom op dat oogenblik bij te wonen. Ik stond op. „Ik zal wel dadelijk terugkomen," zei ik heengaande. Terwijl ik er nog over dacht wat die boodschap beduidde liep ik den corridor door tot ik aan de deuren der loges kwam en bleef staan voor no. 7. Het viel mij op, dat als ik het goed uitrekende, dat dit de zelfde loge moest wezen waarin ik dien zwart met gelen waaier gezien had. Ik was nu bepaald nieuwsgierig geworden en klopte. „Binnen," klonk een zachte stem, die ik mij meende te herinneren. Ik trad binnen en wie zag ik daar voor mij: de vrouw met het gele gezicht de eigenares van het speelhol. Zij was alleen en zat een weinig achter in de loge, in een donkeren hoekmaar met haar arm op het kussen rustende bewoog zij nog steeds den zwart met gelen Waaier heen cn weer en haar diamanten fonkelden prachtig in het licht uit de zaal. Zij was ge kleed in een zwart met geel gewaad, het was een toilet dat de afschuwelijke teint en figuur nog meer deed uitkomen als een schreeuwend contrast met haar gerimpeld gezicht en wit haar, een lijkkleurig lichaam dat een jong mensch moet voorstellen. Ik was letterlijk verstomd door het aan schouwen van deze verschijning en nam plaats op een stoel dien zij mij aanwees, terwijl haar wonderlijke oogen mij aanza gen met koude onverschilligheid. Ik kon het gemompel hooren van het publiek en de stikkende hitte steeg uit de zaal naar boven. De zonderlinge vrouw bewoog zich niet be halve het onophoudelijk waaien met den waaier. Wel ruim vijf minuten, dunkt mij, zaten wij elkaar daar zwijgend aan te kijken. Ein- gelijk begon zij te spreken en de zachte stem was even muzikaal en vriendelijk als ooit. „U schijnt verbaasd te zijn, mijnheer Tenoweth, mij hier te zien en toch heb ik al lang naar u uitgezien." Ik boog. „Ik had gedacht dat u mij de kans gege ven zoudt hebben mijn verlies goed te maken." „Het spijt mij." stamelde ik, nog niet ge heel bekomen van mijn verbazing, „maar dat was niet heel waarschijnlijk." „Neen? Van mijn standpunt beschouwd was het juist zeer waarschijnlijk. Maar in ieder geval, ik had wel eenig vermoeden dat u verschilde van de meeste menschen. Mis schien had ik te zeer gewenscht dat u komen zou." „Ik hoop dat het geld Zij glimlachte en maakte een afwerend gebaar. „Maak u daar niet ongerust over. Had ik. gewild, dan had ik aan u kunnen blijven verliezen tot dit oogenblik toe. Neen, mis schien was het omdat u heel waarschijnlijk niet zoudt komen, dat ik had gewild dat u -terugkwam zooals alle jongelui gedaan zou den hebben. Ik hoop dat u veilig thuis ge komen is met uw winst; trouwens dat be hoef ik u niet te vragen." „Ja, dat was wel noodig. Ik werd aange vallen zoodra ik de kamer verlaten had en het was een gelukkig toeval dat ik niet dood ben." „Ach!" zei ze kalmpjes: „u verdenkt mij. Zeg maar niet „neen", want ik zie dat het wel zoo is. En toch vergist u zich volkomen. Als ik het gewild had, mijnheer Trenoweth, begrijpt u dan niet dat ik u kon laten beste len voordat u drie pas van mijn huis verwij derd was?" Dit werd op zulk een kalmen toon gezegd en haar oogen misten alles wat men ont roering zou kunnen noemen, dat ik niets kon zeggen cn alleen maar verbaasd zijn. Nogmaals herinnerde ik mij het oogenblik toen ik, vluchtende door de donkere gang. haar onbewegelijk en kalm had zien zitten bij het Licht van het onnoemelijk aantal kaarsen. „Dacht u dat ik u had laten roepen om u dat te vertellen?" ging zij voort. „Ik liet u roepen omdat ik belang in u stel en omdat ik met u spreken wou. Stil! het 9cherm gaat op voor de tweed© acte. Laten wij doorpra- ten als dit bedrijf uit is: u zult mij dat ge noegen tenminste niet weigeren." Ik boog maar weder en zweeg toen het scherm opging en weder deed Claire's prachtige stem een trilling gaan door de zaal. Men kon zich geen vreemder toestand voorstellen dan de mijne: aan den eenen kant de stem van haar die ik liefhad, aan den anderen de oogen van deze zonderlinge vrouw. Terwijl ik haar zat te luisteren in een donker hoekje, voelde ik het genot van die stem trillen in mijn hart; en keek ik even op dan ontmoette ik die vreeselijke oogen: dien ijskouden blik, waarvan ik de bedoeling onmogelijk verklaren kon. En toch was het mij of de stem van Claire tot mij sprak en mij smeekte om zacht te zijn in mijn oordeel. En de hitte van de atmosfeer, het gloeiend licht, dat alles had zulk een invloed op mij, dat ik bet niet langer kon uithouden. Claire had zeker naar mij uitge keken en toen zij mijn plaats ledig zag, dacht zij zeker dat ik haar veroordeeld had. Krankzinnig van smart door die veronder stelling stond ik op en bleef een oogenblik staan, zoodat het volle licht uit de zaal op mij kon vallen. Dat duurde misschien geen minuut, maar zij zag mij en tóen onze oogen elkaar ontmoetten, aarzelde zij een oogenblik. Maar weldra klonk de stem weer helder en klaar en ik begreep, dat alles in orde was tusschen ons beiden. En toch was er iets in dien blik, dat ik niet verkla ren kon. Toen ik terugviel op mijn stoel, ontmoette ik de oogen van mijn gezellin, die nog steeds met die ondoordringbare uitdrukking op mij gevestigd waren. Maar toen het scherm viel zei ze doodbedaard: (Wordt vervolgd)'. 1

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1929 | | pagina 13