VOOR DE JEUGD Izmmzz® LEIDSCH DAGBLAD )ste Jaargang Donderdag 13 Juni 1929 No. 24 •I- ^0pf8S** *i»ï* -111' DE ZILVERBERK S;;A ir het Engelsch van EDNA LAKE. Vrij bewerkt door E. DE LILLE HOGERWAARD. HOOFDSTUK III. Op Verboden Terrein. leed geen twijfeliemand kwam door ichte kreupelhout op de drie jongens viel geen enkel oogenblik te ver- als zij nog aan het naderend gevaar ontsnappen. kkenl-Kom meel" fluisterde Bob en deren gehoorzaamden blindelings, leidde hen in een zigzag richting van uis af en dieper het bosch in. De n der braamtakken bleven in hun haken en bekrabden hun handen gezichten doch zij lieten zich er oor terughouden. Nog steeds hoorden voetstappen, al klonken die nu dan rder af. Eindelijk liep de grond lang- op en merkten zij, dat ze een heu- beklommen. Ongeveer halverwege Rudolf staan en zei doen beter met hier te wachten. Ik et opzet hierheen gegaan, omdat we uitzicht hebben, zonder daarbij veel i loopen zelf gezien te worden." ïad de waarheid gesproken. Tusschen eupelhout door konden ze hier een de richting van het kasteel zien. heuveltop stond een mooie zilver die er uitzag, alsof hij daar reeds gestaan had. Zijn stam was heel zijn takken spreidden zich met hun laadjes naar alle kanten uit. k eens, wat 'n mooie boom is dat!" udolf vol bewondering. Ik geloof dat ik ooit zoo'n grooten, dikken ;ezien heb." ik geloof ook niet, dat er veel zoo zijn," stemde Bob in. „Maar luister t Is net, of ik hem daar weer hoor f" drie luisterden nu aandachtig en dat de voetstappen werkelijk na kwamen. De jongens konden zich d in de dichte struiken versfoppen, lob vond hun schuilplaats toch niet alig en zei op fluisterenden toon ie anderen, dat ze hem maar moes gen. Zoo liepen zij opnieuw behoed- door het kreupelhout. Vooral Bob it met een behendigheid, eigen aan e bekend zijn met bosschen, jachfc- ns en boschwachters. Niet ver daar n was een hulstboschje en hij leidd® leren er heen. loopen we geen kans ontdekt te zei hij en hij had gelijk. De boo- aren in ee>n cirkel geplant en de groeiden zóó laag bij den grond, een uitstekend scherm vormden om hter te verstoppen. Zich tusschen mmen door werkend, kwamen de weldra tot de ontdekking, dat er oeg ruimte was om hun alle drie ilplaata aan te bieden, prikt hier een beetje", zei Jim, iij zijn niet al te sohoonen zakdoek zak haalde en op de wondjes Ieg- zou wel eens willen weten..." bleef echter onafgemaakt, want op dit oogenblik waren de voetstappen zou dichtbij, dat zij slechts enkele meters van de jongens verwijderd schenen te zijn. Alle drie hielden hun adem in en gluur den door het dichte gordijn van hulstbla deren. Zij wilden niet graag daar gevon den worden, want ze zouden onmogelijk vooruit kunnen zeggen, welke de gevolgen zouden zijn, als ze ontdekt werden. Aan den anderen kant vonden zij het avontuur echter niet onaardig en waren zij vast be sloten alles te zien, wat zij maar konden, zonder daarbij zelf gezien te worden. Steeds nader kwamen de voetstappen. Zij deden de knerpend© takjes als pistool schoten afgaan en de doode bladeren on heilspellend ritselen. Plotseling zagen de jongens een man van middelmatige grootte gekleed in een schunnig, oud pak" en met een wit-en- zwart-geruite pet op. Hij had donkere oogen en droeg baard noch snor. Er was iets in zijn gezicht, dat hem tot heeren knecht stempelde, al deden zijn kleeren dit dan ook niet. Toen hij de open plek, waar de groote zilverberk stond, bereikt had, keek hij haastig om zich heen, als wilde hij zich overtuigen, dat hij niet bespied werd. Vanuit him schuilplaats konden de drie jongens den man uitstekend zien. Strak hielden zij de oogen op hem gericht. We zeiden reeds, dat de zilverberk op een heuveltje stond, maar hij kon toch niet gemakkelijk vanuit het kasteel gezien wor den. Er stonden, in een wijden kring, ver scheiden groote bóomen, meerendeels eiken omheen, waarvan het dichte loof den zil verberk aan het oog onttrok. Na een oogenblik in alle richtingen ora zich heen gespied te hebben, liep de man op den grooten berk af. Daar bleef hij stil staan, haalde iets uit zijn zak te voor» schijn, vouwde het open en bekeek het aandachtig. Het scheen 'n soort brief te zijn. dien hij in do hand hield. Zonder twijfel stond er iets op het papier ge schreven. Plotseling vouwde de man het weer dicht, liep om den boom heen zoodat de jongens hem een oogenblik niet konden zien en daalde haastig het heuveltje weer af, ora even later in het dichte kreu pelhout te verdwijnen. „Laten we een minuut of vijf wachten, totdat hij heelemaal weg is", zei Bob, zoo dra hij het veilig oordeelde te spreken. „Dan gaan wij verder op zoek naar Quick." „Ik zou wel eens willen weten, wat hij aan den anderen kant van den boom uit voerde", zei Rudolf. „We zullen er een kijkje nemen, vóór w© weggaan," zei Jim. De jongens aten nu hun broodjes mef kaas op, waarvoor zij zich nog niet eerder den tijd gegund hadden, maar die zich nu opperbest lieten smaken. ,','t Is tijd I" zei Rudolf, zoodra de over eengekomen vijf minuten verstreken waren. Zij kropen nu uit hun vrij stekelige schuilplaats en liepen naar den top van den heuvel, zich zoo lang mogelijk in het kreu pelhout schuilhoudend, als dit kon. Plotse ling bleef Rudolf, die vooraan liep, echte*» stilstaan en fluisterde hij haastig: „Luister! Ik geloof zeker, dat ik iels ge» hoord heb." „Wat bedoel je met „iets"? vroeg Jims „Meen je Voetstappen of „Ik dacht, dat ik een hond hoorde blaf-, fen", zei Rudolf, terwijl zij we"er verder gin- gen. Nauwelijks hadden zij eenige schreden gedaan, of het geluid herhaalde zich. Dezen keer hoorden zij het alle drie heel duidelijk. „Maar het i s het blaffen van een hond en het lijkt op dat van Quick 1" riep Bob uit^ Alleen waar ter wereld komt het van daan?" Zij bleven opnieuw stilstaan en wacht ten, of het geluid zich ook herhalen zou, doch hoorden niets meer. „Ik heb niet kunnen uitmaken, uit welke richting het kwam. Jullie soms?" vrofg Bob, terwijl ze weer doorliepen. „Ik ook niet", antwoordde Rudolf. „Dat is het juist. Ik kan heelemaal niet zeggen, waar het geblaf vandaan komt, maar ik hoorde het heel duidelijk, den eersten keer ook. Er moet hier eTgens een hond zijn, al is het naar het geluid te oordeelen dan ook niet in de buurt. Laten we du© eerst gauw even naar den boom kijken en dan den heuvel afloopen om verder te zoeken. We moeten haast maken, want het begint al Iaat te worden". Zij versnelden hun slap en hadden wel dra den anderen kant van den zilverberk bereikt, daar, waar zij den man een oogen blik hadden zien stilstaan. Het onderste gedeelte van den stam was ruw geworden door de vele stormen, die de boom doorstaan had, maar de hoogere tak ken waren glad en glanzend. „Er is hier niel9 bijzonders", zei Rudolf, nadat zij den stam eenige oogenblikken aandachtig bekeken hadden. „Nee maar er moet toch wel iets zijn", meende Jim. „Ik bedoel: we zien niets, om dat we niet welen, wat en waar we zoeken moeten, maar ik denk toch stellig, dat diet man hier met een bedoeling kwam en niet wilde, dat iemand hem zag". En het had natuurlijk wat te maken met het papier, dat hij uit zijn zak haalde", zei Rudolf. Daar durf ik 'k weet niet wat om te verwedden". „Laten we onzen tijd nu niet langer vér- knoeien en liever eerst naar Quick zoeken", vond Bob, die niet graag de dingen half deed en er nu eenmaal zijn zinnen op gezet had den verloren hond terug te vinden, „Zouden jullie het geen goed plan vinden, als we alle ctrie e'en verschillenden kant uit gingen?" „Uitstekend! Zeg jij maar. waarheen we gaan zullen", stelde Rudolf voor. ^Goedl" zei Bob nu en hij wees ieder een gedeelte van het bosch aan om te verken nen, zoodat zij, wanneer zij elkaar weer zou den vinden bij den boom, waar zij op het terrein gekomen waren, dit heelemaal afge-. zocht hadden. „En we moeten ook een tijd aispreken, waarop we bij dien boom zullen zijn. Wo moeten niet te laat komen voor het ontbijt", zei Jim nog, vóór zij uit elkander gingen. „Nee! Vóór acht uur moeten we thuis zijn", zei Bob. „We moeten dus om halfacht bij den boom zijn,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1929 | | pagina 13