VOOR DE JEUGD LEIDSCH DAGBLAD Jaargang Donderdag 2 Mei 1929 No. 18 •i* LEGENDE N DE KORRIGANS. jk, ill i i t t i i in Een Bretonsche vertelling- klak. Ik draaide den sleutel in hefi an mijn kleine, leuke woning, die i de vroege morgenzon lag te ba- was op het punt met mijn vriendin gaan, toen ik iemand den smallen reg zal afhollen en naar ons toe n'zelle, hei la! ik ben 't Janik.- even 1" lieven staan. De ransels op den rug, t hoognood]ge er in, een flinke Pa- het hoofd en een stok in de hand, we den jongen af. 1" had een hoog roode kleur, waar- jk van het loopen, en terwijl hij z'n !nam zei hij,,Ja, ik ben 't maar. toen ik gisteravond grootje vertel- je op reis ging naar de grot der is, sloeg ze een kruis en zei: .don er morgen vóór dag en dauw heen haar dezen rozenkrans. Zeg haar een ave en pater moet zeggen als iB, want het is een leelijke plaats te gaan, dht is het-." Daarom nu hier en daar heb je den ro- Zul je 't doen V' dat 's heel aardig van grootje, eg haar dat ik er veel meer aan zal als zij voor mij bidt. Met den ms is het iets anders, dien wil ik talisman houden. Over een paar als die leelijke Korrigans me nog gepakt hebben, breng ik hem zelf •otje weerom. Is dat zoo goed, het goed. Mag ik je een eindje mam'zelle V* adden er niets op tegen en zoo met z'n drieën op weg. We zou- voctreis maken en voor een paar aar de kust van PouLiguen gaan, Tuohte, mooie grot van de Korri- 'ezoeken. In plaats van den straat- gaan, raadde Janik ons aan het etpad te volgen, om te zien hoe UP de druiven werden in de wijn- ao vader Yves, die zich eindeloos uitstrekten. De zon, die van de en ons vroolijk vergezelde, verf de trossen druiven aan onze voe- eel en danste als dol over de oece bladeren, en uit de verte we hoe de vloed met luidruehti- lag tegen het strand beukte, erheugde zioh al op den wijn mal op dien van den rijken vis es, omdat het Muscadollen waren m de partij was! Muscadellen zijn druiven voor den witten wijn en een baas in 't plukken en het van. Hij verdiende er trouwens duitje mee, maar voorloopig om helpen, hield hij een oog in 't D de dorpskinderen, die als de b Indië geducht van de vruchten 7 el, het is haast to vergeven, die heerlijke, zoete trossen in vóór zich ziet. Ze hangen tusschen de struiken als kleine goudklomp jes en liggen in het gele zand te stoven alsof ze moe waren van het wachten en vragen om toch maar geplukt te worden. Aan de landingsplaats, waar de boot wachtte die ons naar den overkant zou brengen, verliet Janik ons, of liever, wij verlieten hem. Ik zie hem daar nog staan in z'n klompen, met z'n net over d<?n schouder en zwaaiend met z'n muts. We leunden over de verschansing en knikten hem vroolijk toe, terwijl hij, z'n vuist voor den mond houdend, ons iets toeriep wat de wind bij gedeelten overbracht en geleek op Korri-gans, en op-pas-sen 1 O, die heerlijke, zonnige dag 1 Het water schitterde alsof het klinkklaar zilver was; de golfjes joegen om en bij de boot met zulke jolige, witte kopjes er op, als had den zo plezier haar te dragen, en er over kibbelden wie het sterkste was. De zee meeuwen dieven als grappige, porseleinen eendjes in de verte, of doken heel plotse ling kopje onder ale ze een visch beet hadden. Mooi was 't, wanneer ze in groe pen om de boot heenvlogen of over het water scheerdeD, zóó laag dat hun breed* vleugels de witte golfjes sehoonveegden. In St. Nazaire gekomen, togen we da delijk op weg. Tot Ville ès Martin was er niets bijzonders te zien, maar 5 K.M. verder, toen we St. Marc nabij kwamen, werd het allengs mooier. We liepen langs de zee aan den eenen kant aan den an deren kant strekte zich de heide uit, waar het heidekruid welig groeide. De gouden brem, in feestdos, stond in het zeebriesje te buigen, alsof zij hofdames waren, die in gala-costuum parade maakten. De braamstruiken zaten vol zwarte, rijpe bes sen en de bijen gonsden en bromden, omdat zij te veel honig hadden gesnoept, nu sla perig waren en niet werken wilden, 't Was een heerlijke, zonnige dag, net een echt Indische dag. Dien nacht sliepen we in St. Marc, waar we dien grooten, merkwaardigen leeuw van deD heiligen Marcus natuur lijk geen levendel bewonderd hadden. Ja, zie je, een Leeuw uit graniet, van heb je me zoo, en door de natuur gevormd; een die rustig op het water zit en naar het gewoel en gewriemel van de golven ziet met een minachting, als ging hem dat eens en voor allemaal niets aan. Mosselen en andere schelpdieren hebben zich op zijn lijf vastgezet. KrabbeD huizen tusschen z'n pooten en met laag water klauteren do kinderen op en over hem heen, alsof hij heelemaal niet zoo'n geducht heer was! Als de vloed opkomt en al de omliggende rotsen verdwijnen onder het bruisende wa ter. blijft hij daar kalmpjes boven alles uit kijken en even rustig naar den gezicht einder turen. Den volgenden dag waren we cr reeds vroeg uit en langs Pornichet en la Baule, kwamen we des avonds in Pouliquen aan. De maan scheen heldor en het pension waar wij zouden logeeren lag heelemaal alleen op de lande oftewel heide. Daar kregen we een kamer uit welker geopend venster warme en van geuren vervulde lucht ons tegenwoei. Toen we naar bed gingen en toevallig uit het raam keken, zagen we midden op de hei en sterk uitko mend in het maanlicht, een ouderwetschen, gemetselden put, of iets wat daarop lee«. Een donkere damp, die allengs dunner en lichter van kleur werd, steeg daaruit op en zweefde naar de zee; allerlei aardige, grillige vormen aannemend. Ik vroeg het leuke kamermeisje wat dat te beteekenen had, ze keerde zioh naar het raam, keek er door en met een heel ernstig gezichtje ze was een echte Bretonsche zei ze dab dat de Korrigans waren, die bij volle maan naar him grot togen. „Ziet u al die klein figuren dat zijn dwergjes, boosaardige dwergen. Kijk, die heele lange rij... ze komen altijd uit dien ouden put, daar huizen ze!... Zie nu diet, 6leperige, lange massa... dat zijn de Korri gans mol hunne koningin aan het hoofd. Kijk kijk. daar dansen ze over de heide en gaan zeewaarts heenl. Pas op. nooit in hunne nabijheid te komen en op dit uur over de lande te dwalen; die slechte dampen geven iemand een zware koorts!" „Maar het is toch niet verboden in hunne grot te komen?" „Zeker niet, mevrouw; de vreemdelingen gaan er overdag al lijd heen; het is een van de merkwaardigheden hier. Ik zou het voor geen geld willen doen!" Zoo gingen we naar bed, maar den ande ren morgen waren we voor dag en dauw reed9 op weg om geen gezelschap te ont moeten. De rotsen aan de kust waren wel de hoogste, die we lot nu toe gezien hadden, en het strand het was bijna ebbe lag diep en breed voor ons. Er moest ergens een trap beslaan, die ons naar beneden voerde, maar we waren te ongeduldig om er naar te zoeken en daar we geen mensch zagen in dit vroege morgenuur om er naar te vragen, klauterden we op eene ongemak kelijke manier naar beneden, tol op het strand en keken rond. Iloe zou het er in die grot uitzien na de nymphenpartij van den vorigen nacht? Zouden we hun voet slappen op het zand zien of een dwergen muts, of misschien nog wel een achterge bleven Korrigans bespeuren! Ik moet zeggen dat mijn hart een beetje klopte toen we de grot naderden. Volgens ons boek moest het hier zijn: eene diepe, groote grot, zoo groot als een feestzaal: opzij een soort v. schiet gat, waar 's nachts zeker één der dwergen als schildwacht post vatte. Ja. dat moest het zijn, die vreemde, koepelvormige steen massa, met dat vierkant uitgebeitelde ven- sterkijn. Maar geen dwergje was meer te zien! Tusschen de rotsen lagen overal plasjes water, kleine meertjes, die de afnemende vloed achtergelaten had; eenige groote steen blokken lagen vlak voor den ingang, alsof ze expres daar gezet waren om ons den weg te versperren, maar als een paar echte koppige bengels liepen of waadden we door alles heen en stonden er toen plotseling vlak voor. Mooi was het! hoog, diep en breedI Een rots met zoo'n wijd geopenden muil als stond zij klaar ons met huid en haar te ver slinden. De grond, het fijne, gele zand. was netjes glad geveegd; geen voetstap was meer te zien; de zee had hier ter dege schoonmaak gehouden, want zee-anemonen, pbosfoorlicht, schelpen, alles had de vloed weer stilletjes meegenomen. Nu stond daar niets dan de gapende, zwarte grot, met diep

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1929 | | pagina 13