TEEKENPLAATJE.
LAFFE JAAP
,/t Slaat direct acht uur", zei vader, „hoor
maar". En meteen begon de klok haar deun
tje te spelen, maar wat klonk dat vreemd!
,,Hé", zei vader, „nu geloof ikf dat het slag
werk van onze klok stuk is". Op 't zelfde
nrgenblik 6loeg de gangklok, maar dat was
ook niet haar gewone klank. ..Dat wordt
nu toch al te gek", zei vader, die klok
*obrjnt ook al niet in orde; ik ga straks met-
p^-n dc-n klokkenmaker halen".
Een uurtje later stond die man al met
«eu heel ernstig gezicht boven op een stoel,
de gangklok na te zien. Hij zag toch niets,
dat stuk was en als hij de hamertjes op
beurde en liet neervallen, klonk het heel goed.
Maar h\j zag niet het kleine mannetje, dat
heel diep weggekropen was in een hoekje
van de klok en zijn buikje vasthield van het
lachen en zijn tong uitstak tegen den klok
kenmaker. Toen werd de kamerklok nage-
rien. maar ook daar niets te vinden dat stuk
was, en weer zag hij het' kleine kereltje niet
in een hoekje, dat een langen neus tegen
hem trok.
,.Ik heb er eigenlijk niets aai? kunnen vin.
den, mijnheer, maar ze slaan nu toch weer
goed", zei de man en ging weg. Maar toen
de klokken opnieuw sloegen, klonk het toch
weer even valsch en dat ging zoo den
helen dag door.
Vader, die juist op reis moest, bromde, dat
hij zoo'n prul van een klokkenmaker nooit
meer wilde hebben; zoo gauw hij terug was,
zou hjj er een ander bij halen.
Weer werd het nacht en weer scheen het
maantje helder in kamer en gang. Maar
nu was het, of ze wel een beetje spottend
keek
Het mannetje in de gangklok had wel elk
half uur zjjn klok geluid, maar hij was nu
erg brommig, want zijn arm was moe en
pijnlijk van het optillen van dien zwaren ha
mer en het begon hem eigenlijk ook leelijk
te vervelen telkens dat krassende, rauwe ge
luid te moeten aanhooren.
En in de hvwnerklok zat een mannetje te
mopperen, dat zijn ooren niet langer dat
valsche geluid konden verdragen, dat hij
zelf met de hamertjes maakte en ook, dat hij
geen oogenblik tijd had even in te dutten,
zooals hij in zijn eigen huisje nog wel eens
deed
En op eens nam hij een kloek besluit; „lk
wil hier niet langer zitten, waar ik niet thuis
hoor", dacht hjj en meteen wipte hij vlug uit
de klok. de gang in en riep aan de deur
van zijn eigen klok: „Laat me alsjeblieft
gauw binnen en maak jq, dat je weer in je
eigen huis komt; ik wil niet meer op zoo'n
raar uurwerk spelen. Is dat muziek, die er
uitkomt? 't Ljjkt wel bet miauwen van een
katl"
„En is dat een hamer, dien jij hier hebt te
tillen?" bromde de ander terug, „'t Lijkt wel
een smidshamer! Ik wil hier ook niet langer
bljjven" en in een oogwenk was hij verdwenen
in zij» eigen woning.
Toen ze ieder weer op hun eigen plaatsje
zaten, voelden ze zich eerst recht gelukkig,
ze-' vonden hun eigen klok toch een prach
tig huisje en inet een tipje van lnm jasje
poetsten ze de hamertjes nog eens blinkend:
ze wilden het nu eens echt gezellig en mooi
hebben.
En toen hel tijd van .slaan was. klonk
het liedje zóó fijn en helder door de stille
kamer, dat het gangklokmannetje er bijna
van huilde, zóó mooi vond hij het en toen
het zijn beurt was, klonk zoo'n zwaar en
vol geluid door het heele huis, dat het man-
-nelje in de kamerklok er even van beefde
en dacht: „Zóó zou ik het toch nooit ge
kund hebben".
Den volgenden morgen was ieder in huis
verwonderd, dat de klokken nu weer op
slag waren, terwijl er toch niets meer aan
gedaan was. ,,'t Lijkt wel tooverwerk". zei
moeder.
Maar de maan, die nog heel bleek en sla
perig aan de lucht stond, wist wel beter:
die had alles gezien en ze1 dacht nog, half
droomend, terwijl ze bijna insliep van moe
heid door haar boelen nacht van waken:
„Ieder is toch het best op zijn eigen platas:
ik kan toch ook geen zon worden 1"
o-
GROENROK.
Groenrok, waar gaat dat naar toe
Hè, wat maak je beenen!
Loop jc met die tulpen soms
Naai je vrouwtje henen
Groenrok, 'k teeken je vlug na;
'k Neem papier met ruitjes.
Juist een werkje voor vandaag,
Want 't zijn telkens buitjes.
Kleine Zus op dun papier
Mag je overtrekken.
Keurig netjes doet ze dat,
Heel'maal zonder vlekken.
Daarna kleuren wij je groen,
Broek lilauw, geel je jasje
Tulpen rood, de blaad'ren groet
Zwart blijft slechts je dasje.
Groenrok, 'k vind je pak zoo mooi
Tk Zal aan Moeder vragen.
Of ik, nu het zomer wordt,
Ook zoo iets inag dragen.
r
En ik pluk voor Moeder dan
D' allermooiste bloemen.
Kijk dus maar eens naar me i
Als de bijtjes zoemen
C. E. d
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
Iedereen wist dadelijk, wanneer er van
„Laffe Jaap" gesproken werd, dat men daar
mee Jaap Socters en geen anderen Jaap be
doelde. Jaap zelf wist dit ook maar al te'
goed en hij moest toegeven, dat wie hem
zoo noemde, gelijk had: hij was laf.
Waarmee hij dien akeligen bijnaam ver
diend had, zou hij niet hebben kunnen zog
gen, evenmin wanneer ze hem voor het
eerst zoo genoemd hadden, 't Was ook al
zoo vreeselijk lang geleden!
Jaap was dus allesbehalve een held en al
nam hij zich 's morgens ook voor, nu eens
niet laf le zijn en niet hard weg te loopen,
als de jongens hem plaagden, wanneer het
eenmaal zoo ver was. nam hij toch de bec-
nen.
Toch wilde Jaap niets liever, dari de ge
legenheid hebben, te toonen, dat hij niet
laf was. Soms droomde bij van 't óén of
andere heldenfeit, waarin hij den heldenrol
vervulde. Heerlijk was dat! Maar helaas!
de ontgoocheling volgde maar al te spoedig
en wel zoodra hij wakker werd en het lot
hem doordrong, dal hij nog altijd geen aan
spraak kon maken op den naam van „held"
Kwam hel misschien, doordal hij niet
groot voor zijn leeftijd was en de anderen
hem daardoor gemakkelijk „aan" konden?
Nec-n. dat was het toch niet, want Bart
Rienst-ra uit zijn klas was nog een stukje
kleiner dan hij en die liet zich de kaas
niet van 't brood eten. Die was voor geen
kleintje vervaard |n Jaap zag het soms met
jaloersche blikken aan, hoe hij de anderen
op een afstand wi9t te houden. „Klein maar
dapper" zei niet lang geleden een jongen uit
een hoogere klas van hem en die woorden
waren stellig van toepassing op Bart
Rienstra.
Als ze dat maar eens éón keertje van
hem zeiden! Maar 't zou wTel tot de onver
vulde wenschen blijven behooren!
Toch gebeurde er op zekeren dag
een heelen ommekeer in het leve
Jaap zou brengen en hem voorgoed i
akeligen bijnaam verloste.
Het wa9 een heerlijke voorjaarsck
een vrije Woensdagmiddag. Zijn zusj
die dol op bloemen was, plukte in
vlak achter hun hui9 madeliefjes e:
bloemen om er boeketjes van te m
kransjes te winden. Die wei was var
tuin door een hek le bereiken en J
aan Moeder beloofd, dat hij vani
koepeltje, waar bij bezig was zijn 1
te maken en zijn lessen te lecren, c
op Annie zou houden. Ze zou wel
zeven slooien tegelijk loopen, want
in de buurl geen enkele sloot le h(
maar Moeder had toch graag, dal
toezicht op haar uitgeoefend werd.
Jaap, die veel van de kleine Ann
keek van zijn boeken telkens eens
naar zijn zusje, dat ijverig blocmei
in de wei en geen lijd had om Tin.";
te kijken.
„Ze is zelf net een madeliefje i
witte jurkje en met haar gouden
dacht Jaap plotseling en hij kon o
niet meer loslaten. Hij kreeg hoe la
meer schik in zijn bloemen plukker
Vlug zou hij zijn lessen leeren i
werk was al klaaj, gelukkig niet v
-daagk en daarna een spelletje d
doen. Dat vond het kleine ding ai
feest.
IJverig leerde Jaap nu zijn 1
grammaire anders een koopje i
middag, hoor! Maar als de „gram"
bol zat, zou hij eir een dikke pun
zeilen. Vanavond kon hij zich dan
de geschiedenis wijden, als 't zoni
meer scheen. Alles op zijn tijd 1
En terwijl Jaap zich verdiepte in
lijkheden der Fransche onregelmali
woorden, naderde er plotseling een
waarop hij noch iemand anders-
was: er kwam een hollende1 stier s
Nu waren er in het weiland, \va
bloemen plukte, nooit koeien of
Dit sprak eigenlijk vanzelf, want ai
Annie er niet alleen bloemen mof