VOOR DE JEUGD
LEIDSCH DAGBLAD
0*le Jaargang
Donderdag 18 April 1929
No. 16
ui i i i i i i ui
DE KLOKKENMANNETJES.
door
FEMMJE VAN MUNSTER.
den schoorsteen in een huiskamer
jen eenvoudige klok, maar er zat een
1 speelwerk in.
fccrste kwartier n& een vol uur speel-
pen eersten regel van een liedje, het
uur twee regels, nog een kwartier
lie, en met het volle uur zong ze het
leuntjc. Toen de klok daar pas in de
lier stond, letten de kinderen goed
Ier al weer een kwartiertje voorbij
pant ze luisterden graag naar het
tfijzjo en den mooien klank. Later
ze er aan gewend en hoorden ze
jeslal niet meer, als de klok haar
»ng.
de menschen, die een enkele maal
joek kwamen, hoorden het dadelijk
Pen: ,.Toch kunstig, zooiets te kun-
Jikenl"
land wist echter van het klokken-
lie, dat daar binnen woonde en zoo
zijn plicht deed: altijd elk kwar-
juiste hamertje optilde en dat liet
Pen op een ronde bel, waardoor die
plank dan zong.
ien nacht paste 't mannetje op zijn
[nooit was hij maar één seconde te
gemakkelijk bij de hamertjes te
zat hij op een opgerolde metalen
"ar eiken keer, als de klok sloeg,
•w dien dreun do veer een heel
klein eindje af. Na ongeveer een week was
de veer zóó ver afgerold, dat het kleine
ventje niet goed meer bij de hamertjes kon
reiken; zijn arm werd er moe van en het
liedje werd heel langzaam gespeeld. Vader
zei dan: ..Het speelwerk is zeker afgeloo-
pen," en hij nam een sleutel, stak dien in
een gaatje van de wijzerplaat en wond de
veer weer op. Dan zat het mannetje weer
hoog genoeg en vlug en vroolijk zong de
klok haar liedje.
Nu hing er in de gang van dat huis ook
een klok, een heel groote nog wel, maar
die kon geen wijsje spelen. Wel sloeg ze
elk half uur met zoo'n zwaren, helderen
slag, dat het wel wat op 't luiden van een
kerkklok geleek.
Het mannetje, dat daarin woonde, be
hoefde niet zoo voortdurend op den tijd te
letten, omdat hij niet elk kwartier zijn ha
mer moest optillen, maar steeds een half
uur tijd had. Die hamer was echter heel
wat zwaarder dan de hamertjes uit de
kamerklok, maar het klokkenspelertje was
toch sterk genoeg hem op te tillen en met
kracht te laten neervallen
Eens op een nacht, toen het doodstil in
huis was en de kamer en gang zacht ver
licht werden door het maanlicht, zat het
klokkenmannetje stil te peinzen in zijn
hoekje van de gangklok. Hij dacht aan het
mooie wijsje, dat de kamerklok zoo juist
had gespeeld en dat hij eiken nacht in de
stille uren zoo duidelijk hooren kon.
Wat moest het heerlijk zijn, zóó elk
kwartier de klok te laten zingen met zoo'n
fijnen, zuiveren klank!
Hij verlangde wel ook in zoo'n klok te
mogen wonen en dan in de gezellige zon
nige huiskamer te staan.
En het mannetje in de kamerklok zat
ook stil en treurig in zijn hoekje. Daar
even had hij den zwaren, helderen klank
gehoord van de gangklok en toen dacht
hij: „Och, ik heb nu wel een heel mooie
klok te bespelen en sta wel in een gezellige
kamer, maar wie luistert nog naar mij?
Toen ik hier pas stond hoorde ik de kin
deren nog wel eens roepen- „Ssst"t als ze
op de wijzerplaat zagen, dat ik gauw moest
spelen, maar nu maken ze meestal zoo'n
lawaai, dat ik soms mijn eigen spel niet
hooren kan. Wat moet het heerlijk zijü,
rustig in die gangklok te mogen wonen en
dan elk half uur zoo helder te luiden, dat
het door het geheele huis klinkt."
Het maantje lichtte zoo vriendelijk in do
kamer, het was, of ze even lachte om die
ontevreden klokkenluidertjes.
Toen besloot-het kleine mannetje op eens
iets heel gewichtigs: hij zou zijn eigen klok
verlaten en vragen aan zijn buurman if
de gang, of ze niet eens konden ver
wisselen van woning en werk.
Voorzichtig opende hij het deurtje van d©
klok-, wat beefde hij; het was voor den
eersten keer in zijn leven, dat hij zijn
huisje verliet! De kamerdeur stond geluk-
kip op een kiertje, daar kon hij juist door.
Toen klom hij bij een jas aan den kapstok
omhoog en tikte zacht aan de deur van de
gangklok.
Het kereltje daar, dat een beetje zat te
dutten hij had immers nog bijna een
half uur vóór hij weer moest spelen
schrok eerst vreeselijk. Wie daar midden in
den nacht bij hem zou aankloppen? Met
een angstig gezicht gluurde hij door de
kleine ruit in 't deurtje en was toen heel
verrast, daar dat kleine ventje te zien. Vlug
opende hij zijn deur. En toen hij hoorde
waarom het kereltje bij hem op bezoek
kwam, riep hij heel blij: „01 daar heb ik
ook juist den heelen nacht naar zitten ver
langen; wacht even, dan zal ik eerst wij
zen, hoe je dien hamer moet optillen,
ja, pas opl die is zwaar, hél en dan ver
huis ik naar jouw kluisje, dat zal een grap
zijn".
Ed heel verheugd liet hjj zich langs het
kapstokkleed naar beneden glijden, liep de
kamer in ai een oogenblikje later zat hij in do
kamerklok en wreef zich de vuistjes van lou
ter pret. Een kwartier later* speelde hij zijn
eerste deuntje, maar hij had de hamertjes
niet in de goede volgorde opgebeurd on nu
klonk het heel mal.
En nog een kwartier daarna bromde do
gangklok met zoo'n raar geluid, dat ze wel
heebch scheen te zijn; dat kwam, omdat het
kereltje Diet sterk genoeg was den hamer
zoo hoog op te tillen, als noodig was.
Maar beiden dachten: „Dat zal weh leeren,
ik vind het hier tóch veel prettiger dan in
mijn eigen huisje!"
Den volgendeD morgen, toeo de heele fa-
mihe aan het ontbot zat, vroeg één der
kinaeren: „Is het gauw schooltijd?"