ZONDAGMORGEN.
begon over iets anders te peinzen. „Ik zal
bloemen plukken en daar ruikers van ma
ken. die koopen ze wel" meende zij. En zij
zocht lelietjes, madeliefjes, sleutelbloemen
en een menigte andere mooie bloemen bij
een en maakte daar boeketjes van Maar toen
zij er mee in de stad kwam, vonden de
menschen die bloemen veel te gewoon.
„Het zijn maar wilde", zei men. ,,en wat
zai men met zulk goedje doen als er tuin-
bloemen zijn!" en niemand wilde die koopen
Het arme vrouwtje wist nu werkelijk niet
wat zij zou doen en zij had heelemaal geen
eten voor haar kinderen. Toen ging zij in
een voorhuis 9taan en kroop in een hoekje,
waar zij geloofde, dat niemand haar kon
zieü en begon te schreien. Maar in dat huis
woonde een graaf, en hij was een van de
voornaamst? heeren uit de stad en hij was
goed en welwillend. Toen hij nu uit zou
gaan. zag hij het vrouwtje staan en zei:
„Waarom schrei je zoo. moedertje?"
Toen vertelde het vrouwtje, hoe treurig
het thuis met haar gesteld was en dat zij
nu in het geheel geen raad meer wist om
zich en haar kinderen te voeden.
„Heb je dan niets, om hun te geven, wan
neer je thuiskomt?", vroeg hij.
Neen, ze had niets meer in huis dan een
beetje grof gemalen koren, dat zij had ge
kocht om een varken groot te brengen,
wanneer zij zich dat eens had kunnen aan
schaffen. maar aangezien zij het nooit zoo
ver gebracht had. bezat zij dat meel nog.
„Maar dat is heel niet geschikt voor pap",
zei ze en begon weer te schreien.
De graaf dacht 'n oogenblik na en zei toen:
„Wees maar niet bedroefd, moedertje, ik
weet wel raad. Ik koop het meel van je hier
heb je geld. Als je thuis komt. neem dan
zuiver bronwater en kook pap van het meel
en breng die hier, dan zal ik je wel ver
tellen. wat je doen moet!"
Nu of de vrouw ook blij was, dat kan je
begrijpen en haar kinderen ook en den vol
genden dag ging zij met de pap naar de stad.
waar de graaf ze in ontvangst nam.
„Als er nu menschen bij je komen, om
zulke pap te koopen. dan mag je niet min
der vragen dan een rijksdaalder" zeide de
graaf en dat beloofde de vrouw.
„Maar ik denk wel niet. dat iemand zoo
mal zal wezen, om zulk bocht te koopen",
antwoordde zij; dat was nu eigenlijk niet
aardig tegen over den goeden graaf, maar de
vrouw wist niet beter en dankbaar was ze
toch ook.
Dien avond was er een groot feest bij den
graaf Toen nu allen. zooal9 dat in de stad
gebruik was. gegeten hadden vaD hetgeen
hun 't meest beviel, werd er een groots
zilveren schotel binnengebracht en daarop
lag de pap. die de oude vrouw gekookt had,
roet geslagen room er om heen.
„Geef hier dien toll die is van mijl"
Zegt Jan tot kleinen Piet,
Piet is daar zoo maar niet aan toel
En roept: „je krijgt hem niet!"
Het wordt een reuze-vechtpartij!
En zulk een groot getier,
Dat Moes verschrikt naar binnen komt
En vraagt: „wat moet dat hier?"
Piet waarom lig je op den grond?
En waarom dat gegil?"
„Omdat" snikt Piet. ..die nare Jan,
Zijn tol weer hebben will"
„Nu vrienden", zei de graaf, „nu krijgt
ge iets zeldzaams te eten dat ik nog nooit
te voren heb geproefd" en iedereen nam
een portie van de pap.
„Is dat niet uitstekend?" vroeg de graaf.
„Ja, dat i3 verrukkelijk! Wat smaakt dat
fijn! O. wat is dat een allerheerlijkst ge
recht!" riepen ze allen en ze aten er alle
maal naar hartelust van. hoewel het heel
gewone pap was, zooals je wel begrijpt
„Heb je ooit zoo iets geproefd?" fluisterde
de een den ander toe. Neen. dat heeft nie
mand nog nooit gegeten. Die graaf, die
graaf, die had toch altijd iets bijzonders.
„Wie heeft dat gerecht uitgevonden?"
vroeg iemand uit het gezelschap.
„Ja", zei de graaf, .dat heb ik ontdekt,
maar er is maar één persoon die dat kan
klaarmaken zooals het behoort, en dat is
die oude vrouw buiten de Broederpoort. Zij
vraagt slechts een rijksdaalder per portie;
is het niet buitengewoon goedkoop?"
Nu, daarover waren ze het allemaal eens.
daar behoefde je niet over te redeneeren
Den volgenden dag kwamen er van alle
kanten bestellingen voor pap bij de oude
vrouw, want overal wou men natuurlijk op
hetzelfde tracteeren als men bij den graaf
gegeten had. dat spreekt. En het vrouwtje
verdiende zooveel geld. dat zij er weer
heelemaal bovenop kwam, zooals men
zegt. En de pap werd wijd in den omtrek
beroemd.
Op een zomerdag gingen eenige menschen
een uitstapje naar buiten maken, en toen
ze kwamen aan het huisje waar de oude
vrouw woonde, wilden ze iets gebruiken.
Toen 9telde een van hen voor van de ge
legenheid te profiteeren en een beetje van
die beroemde pap te nuttigen. Dat voorstel
werd natuurlijk met^roote instemming aan
genomen en kort daarna zaten allen om
een groote terrien. waarin het merkwaar
dige gerecht was opgediend. Toen nu het
vrouwtje naar buiten kwam om het geld
in het ontvangst te nemen, vroeg een van
het gezelschap aan haar:
„Hoe kan je toch zoo'n merkwaardig ge
recht klaarmaken?"
„Ja, ik geloof, dat de menschen dol zijn
op die pap." zei de vrouw, „en toch is ze
maar gekookt van gewoon grof meel met
water Maar al9 dat zoo goed smaakt. i9
't hun van harte gegund. Zal ik nog eens
opscheppen?"
En het heele gezelschap keek elkaar eens
aan. en allen zagen ze er een beetje ver
legen uit. maar niemand wou meer iets
hebben, want nu kon je den meelsmaak
toch heusch erg proeven
rk weet niet of iemand daarna nog pap
heeft gekocht, maar dal was voor 't vrouw
tje ook niet meer noodig. want zij had zoo
veel geld verdiend, dat ze geborgen was.
„Die tol is niet van hem hè moe9?"
Zegt Jan. terwijl hij vlug
Zijn schat een veilig plaatsje geeft.
Dan komt hij kalm terug!
„Weineen," zegt Moes. „je hebt gelijk!
Maar vent wat zie ik daar?
Dat boek. waaruit jij plaatjes kijkt,
Is van je zusje Claarl
Het spijt me wel, maar 'k neem 't je all
Je moet moet het missen heu9ch!"
Piet lacht en Jan? dat snap je well
Kijkt leelijk op zijn neus!
„Huilend giert de wind;
Snerpend ib de koude.
'k Was er even uit,
Maar, hoe het me rouwde I
'k Zit nu voor bet raam
Allen te beklagen,
Die zich met dit weer
Toch op straat nog wagen.
*k Zit hier warm en wel,
En tuur door de ruiten.
Wie vandaag toch ga,
Ik kom niet meer buiten.
Por de kachel op,
'k Laat ze heerlijk branden.
Jongens, van genot
Wrijf 'k me in de handen!
Zie ze loopen daar,
Of z' er wezen moeten 1
En de stramste heeft
Vleugets aan de voeten.
Kachelwurmte lacht
AJ die dravers tegen,
Ed straks prijzen zij
Net als ik dien zegen.
Sneeuwjacht 1 'k Lach er om
Achter mijne ruiten.
Felle wind en kou
Houdt mijn kachel buiten.
Maar zie 'k nu wel goed t
Staat de kreuple oude
Daar aan d' overkant
Toch nog met zoo'n koude
Eiken Zondag staat
Hij van 's morgens achten
Tot het middaguur
Op een gift te wachten.
Jaren doet bij dat
Tegen 't muurvlak leunend
En zijn zwakken voet
Met twee krukken steunend.
Jaren doet hij dat.
Maar met deze koude?
Neen, dat is te kras.
Arme, kreuple oude,
Waarom zijt ge thans
Niet in huis gebleven
Of zou 't kunnen zijn,
Dat gij zijt verdreven
Zou het kunnen zijn,
Dat de kou kwam plagen
Soms in eigen kluis.
En de honger knagen
Staat ge daarom hier
Och, uw zwijgend smeeken
Schijnt bij deze kou
Tot geen mensch te spreken:
Ieder snelt voorbij.
Niemand ziet uw lijden I
Niemand? Ja, toch éénl
EéD heeft medelijden I
Kijk, die kleine vent,
Naast zijn vader gaande
Met een torippelpas,
Houdt dien eensklaps staande
En wijst hem op u,
Arme, op uw krukken 1...
En daar voelt - uw hand
Eensklaps zacht zich drukken...
Dankend kijkt ge op.
Doch met vlugge sprongen
Hupt al weder heen
Onze kleine jongen,
Met een blij gelaat.
En alsof de oogen
Thans eerst opengaan,
Zien vol mededoogen
Velen u thans staan.
Eindlijk krukt gij henen...
Zoek uw kleine kluis,
Arme, kreuple, oude.
Doe u daar te goed
En verdrijf de koude.
Ed bij 't koestrend vuur
Lekker warm gezeten
Zult ge 't leed van thans
Weldra zijD vergeten.
Zoo gij dat genot,
Oude man, moogt smaken
Zal 't een kleine vent
Heel gelukkig maken."