?Tiï?i?r; ïT miTi^iTi fT^Ti TïiTi VOOR DE JEUGD LEIDSCH DAGBLAD Al 70*te Jaargang Donderdag 4 April 1929 No. 14 Al Al SPROOKJES UIT DE OUDE DOOS. Pj DE KONING. DE MOLENAAR EN DE MOLENAARSKNECHT. Er was eens een molenaar, die zoo on- roenschelijk rijk was. dat er nooit een mole naar voor ol na hem ooit zooveel geld be zeten hjeeft. Maar het ging met hem. zooats menigeen gaat. hij werd trotsch en hoog moedig op zich zelf zoodat er vijftig mijlen in den omtrek zoo'n akelige kerel niet te vinden was en dat is nog heel zacht uitge drukt. Nu wou hij natuurlijk ook, dat de mea- echen zouden weten, wat een kerel hij ge worden was. Daarom zette hij een groot bord aan den weg en op dat bord stond g&-. schreven: Berend de mulder woont hier. Hij leeft alleen voor zijn plezier. Op een goeden dag, toen de Koning voor landszaken op reis ging, kwam hij voorbij den molen en zag het bord. ..Dien ketel moet ik zien," dacht de Ko ning en daarom riep hij „Berend, de mulder, kom eens naar buiten 1" Maar de molenaar deed juist een mid dagdutje en op dien tijd van den dag was hij, zooals vele groote mannen, niet erg in zijn humeur, wanneer hij gestoord werd. Hij geloofde, dat het een boer was, die wilde malen, en daarom stond hij niet op, maar draaide zich om, zoodat de canapé kraakte, en schreeuwde ,,Zet je zakken maar in den molen en houd vorder je mond. want ik wil slapen 1" Nu, je begrijpt, dat de Koning niet erg ingenomen was met zoo n manier van doen. „Jij zult niet langer alleen voor je plezier leven, daar geef ik je mijn koningswoord op", antwoordde de Koning en weg reed hij weer, zoodat het stof opvloog onder de wielen. Teen de molenaar dat hoorde keek hij naar buiten. En toen hij nu zag, dat er een gouden kroon op het rijtuig zat en dat er lakeien achterop stonden, toen werd hij goed wakker. „De hemel beware me, wat heb ik nu gedaan," riep hij uit en begon heen en weer te loopen op den vloer en krabde zich achter het oor. „De Koning zal mij onge lukkig maken!" Terwijl hij nog heen en weer liep, stapte de commissaris van politie binnen, die door den koning zelf gestuurd was. De koning had hem de boodschap meegegeven, dat de molenaar, als hij er geen bezwaar tegen had, op een bepaalden dag op het paleis moest komen, en die dag was al vastgesteld over drie dagen En aan het hof zou de koning den molenaar drie vragen doen die hij moest beantwoorden; maar gaf hij verkeerde antwoorden, dan zou het niet goed met hem afloopen. Nu was Berend leelijk in zijn wiek ge schoten. want hij was volstrekt niet slim en het kosttte hem altijd moeite als hij moest nadenken. Dag en nacht liep hij vol angst zuchtende rond en hij zou zich gaarne in de beek van den molen geworpen hebben, als het water maar niet zou koud was ge ureest. Toen er zoo twee dagen yerloopen waren, was hij anderhalfmaal zoo mager, want hij nu leefde hij niet meer voor zijn plezier. In den molen van Berend waren ver scheiden knechten en een van hen heette Peter Peter nu zag er niet uit of hij veei mans was. want hij was klein van stuK en niet erg spraakzaam. Daarom bleef hij dan ook niet in den molen zitten, waar de andere knechts onder elkaar gekheid maakten, maar als hij niet werkte zat hij onder de groote overdekte waterleiding van den molen. Maar op die manier was hij er toe gekomen om na te denken, als hij niemand had om mee te praten, en dat is Jpms ook nog niet zoo dwaas als je dat kunr Toen nu de molenaar heelemaal van streek in den molen kwam, vroeg Peter wat er aan de hand was. ,.0 wée. ik arme stakkerd, het staat slecht met mij. zoo slecht" antwoordde Berend en hij vertelde de heele geschiedenis met den koning en wat die hem had opge dragen ..Is het anders niet" zei Peter. ..Ik zal naar den koning gaan. als u 't goedvindt. en daar hij u nooit gezien heeft zal hij ge- looven dat u gekomen is Het was of Bprend een heele zak meel van de borst viel en hij omhelsde Peter hoewel zijn beste zwarte pak heelemaal vol meel kwam. En hij beloofde hemel en aarde als Peter op het paleis de zaken weer in het reine zou weten te brengen. Toen het den volgenden ochtend licht be gon te worden ging Peter op reis. want de Koning woonde niet bepaald vlak naast de deur. Maar Peter had zijn daagsche pak aan. omdat hij geen ander bezat; en 't was goed ook. want nu kon men zien. dat hij mole naar was. Peter stapte heel onvervaard in de zaal van den Koning en daar zat de Koning op» zijn troon en regeerde uit alle macht. Maar toen deze Peter zag geloofde hij dadelijk dat het Berend, de molenaar was. die daar kwam; en hij wenkte hem om bij den troon te komen en zette zelf een gezicht alsof hij ten oorlog uittoog; want hij wilde den stuurschen molenaar eens duchtig aan <*e* tand voelen. Eerst wees de Koning nu met zijn schep- ter naar den geleerdsten man van het Hof en deze trad naar voren en hield tot Peter een toespraak in zuiver Latijn Dat had de Koning vooruit met die geleerden mijnheer zoo afgesproken en de bedoeling was om den molenaar op die manier verlegen te maken. En de toespraak was vol met lange en ingewikkelde woorden en een heeleboel geleerdheid was er ook uit te halen. Peter begreep er natuurlijk geen sikkepit van maar hij dacht: de eene mensch kan al licht zoo mal doen al9 een ander en toen de geleerde mijnheer uitgesproken had. deed Peter een stapje naar voren, zette zijn beenen wijd uit. keek den geleerde strak ln 't gezicht en terwijl hij zijn armen over el kaar sloeg, zoodat er een wolk van meel stof uitvloog, begon hij: „Molenarura meelum stenelarum malum oudemanum" en zoo rammelde hij met een zeer ernstig gezicht een heele massa onzin op Toen hij klaar was boog hij voor den Koning, de Koningin en alle prinsen en prinsessen, precies zooab de geleerde vóór hem gedaan had. „Nu moet ge antwoorden op drie vragen," zei de Koning, „maar bedenk je vooruit goed want als je niet juist antwoordt, dan zal het je slechter vergaan dan het ooit ter we reld ergens een molenaar vergaan is. Zeg eens eerst- hoeveel zandkorrels zijn er aan het zeestrand?" Dat was nu lang geen makkelijke vraag? maar Peter stak de hand in zijn zak. haalde er een stuk krijt uit en ging languit op den vloer liggen Daar begon hij streepjes en krabbeltjes te zetten, precies alsof hij iets over de zakken in den molen moest uit-, rekenen. Na een poosje stond hij op en zei:1 ..Zevenduizend millioen maai millioen vijfhonderd zeven en dertig. „Is dat zeker?" vroeg de koning. „Ja" antwoordde Peter; ..als mijnheer het niet gelooven wil dan mag die heer daar, die zoo onbegrijpelijk mooi gesproken heeft, ze tellen dan zal hij zien dat ik gelijk heb gehad." ..Dat was niet kwaad gevonden" dacht de koning maar hij liet niets merken. ..Zeg nu eens. hoe groot is de afstand tusschen hemel en aarde?" „Wel" antwoordde Peter „dat is maar een knielengte!" „Hoe kan je zoo iets beweren?" vroeg de koning. „Wel. God schiep den hemel tot zijn zetel en de aarde tot zijn voetenbank" ant-. woordde Peter. Nu moesten de koning en de koningin toch even hun mond vertrekken, want zij vonden dat de molenaar dat slim bedacht had. maar de koning wilde hem er niet zoo gemakkelijk laten afkomen en hij zei dus: „Nu moet je de laatste vraag beantwoor den en zij is de moeilijkste. En al9 je niet het goede antwoord geeft dan loopt het slecht met je af Bedenk je dus wel. ant woord spoedig en zeg me: Wat denk ik nu?" En tegelijkertijd trok de kpning zijn groot zwaard uit de schede. „Wel. U denkt, dat ik Berend de molenaar ben, maar ik ben Peler. zijn knecht. Toen had de koning geduchte pret in Peters slimheid en hij en het heele hof lach teen hartelijk en toen zeide de koning: „Omdat je ons allemaal zoo vermaakt hebt mag je wenschen wat je wilt en die wensch zal vervuld worden, als het in mijn macht ligt." Toen zei Peter: ..Als dat zoo is. dan verzoek ik. dat mijn huisbaas thuis mag blijven en verschoond mag blijven van hier te komen, want hij heeft geen hofmanieren. En die wensch vond de koning zoo aardig, dat Peter een heele massa geld meekreeg toen hij wegging En zoo werd hij een rijk man en trouwde met de eenige dochter van den molenaar en erfde den molen. En als je soms koren hebt te malen, kan je daar heen gaan dan zal hij je dit verhaal zelf vertellen. DE ZELDZAME PAP. Er was een oud vrouwtje, en die was zoo arm, zoo arm, maar bedelen wilde ze toch niet. Om nog iets te verdienen maakte zij vlechtwerk en ging dit in de stad verkoopen; maar dat vlotte niet heel best, want zij kreeg daarmee niet zooveel geld bijeen, dat zo er brood voor kon koopen voor haar en haar twee kinderen. „Neen, dat gaat niet", dacht zij en zJ|

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1929 | | pagina 13