ALFRED. Met gelijke munt betaald. Naar het Engelsch van A. C. VERNON. Vrg bewerkt door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. „Alfred is eigenlijk wel een aardige jon gen, als je hem voor je alleen hebt, maar •cms kan hij erg vervelend zijn", mopperde Haiu> en ik knikte instemmend. Het zit eigenlijk zoo: Alfred is ons neefje; hjj is een jaar jon ger dan Hans en een jaar ouder dan ik ben. 't Is werkelijk een heel leuke baas; hjj kan uitstekend voetballen en cricket spelen en wjj vinden het altjjd prettig, als hjj bij ons komt of wij naar hem toe gaan. klaar wat ons niet in bem bevalt, is de manier, waarop hjj altijd maakt, dat de menschen wat op ons aan te merken hebben. Eigenlijk kan hjj bet niet helpen en zou 't hem zeker erg spijten, als hjj het vermoeden kon, want hjj is verbazend goedhartig en zou gruwelijk het land hebben, als hij wist, d3t wjj in moeilijkheden kwamen door hem. Het ge- heiic van onze ellende is, dat Alfred den knobbel van zich nuttig te maken bezit en wjt dien missen. Elsje, onze groote zus, zegt dat het alle maal onzin is, wat wij over knobbels be weren, maar wjj hechten er wel aan. Bo vendien stelt zij ons Alfred altijd ten voor beeld en zegt zjj, dat wjj dit moeten volgen. Stel je eens even voor! Elsje heeft pas bg Tante Willy Alfred's Moeder gelo geerd en is, sinds zjj teruggekomen is, on uitstaanbaar op de hand van ons neefje. Nu hiouden Hans en ik heel veel van Elsje en hebben we graag, dat ze trotseb op ons is. Misschien i3 er dus wel een tikje jaloerschheid in het spel en zijn we bang, dat ze meer op Alfred gesteld ie dan op ons. „Als Alfred hier was, zou hjj al langmgn fietsband opgepompt hebben", zegt ze soms met een zucht, als zjj gebukt staat bjj haar fiets om de bauden op te pompen. Natuur lijk willeu wjj dat ook wel voor haar doen, maar bjj ons raakt öf het dopje van het ventiel weg, öf de pomp stuk. Je moet maar pech hebben! Op een morgen zei Hans tegen mg: „Vader en Moeder gaan de volgende week bjj Tante Willy logeeren. Ik ben benieuwd, wat voor deugden zjj weer in Alfred zullen ontdekken. Iedereen overdrijft zoo vreese- lijk. zoodra er van Alfred sprake is". Weer knikte ik als een bewgs, dat ik het volkomen met mjjn broertje eens was. Dienzelfden middag, toen wjj allen om de tafel in de huiskamer zaten, kwam Cato on.- dienstmeisje, schreiende binnen. Zjj ver telde Moeder, dat haar znster ernstig nek was en zjj naar huis moest om baar op te assen. Moeder troostte haar wat en zei, at ze dadeljjk gaan kon. Toen zjj de kamer uit waa, zei Elsje: „Ze zal misschien wol een week wegblij ven". „Ja", zuchtte Moeder, „het treft ongeluk kig, dat Vader en ik juist de volgende week uit zouden gaan. Ik moest Tante Willy maar schrijven en haar voorstellen om bezoek wat uit te stellen". „O nee, Moeder, «ïoet n dat niot", zed Elsje dadelijk. „Ik kan best voor alles zor gen. 'k Ben dan maar alleen met de jon gens en" nn kwam Alfred's voortreffe- li.V'ieid natuurlijk weer op de proppen ,,'i te Willy vertelde mjj, dat zjj laatst ook zon :er eenige hulp gezeten had en Alfred geloond bad, allerlei huishoudelijke talen ten te bezitten. Hjj had 's morgens de ka chel in de kenken aangemaakt en het thee water op het gas gezet. Hjj is werkeljjk een jongen uit duizend". Met deze woorden eindigde Elsje haar loflied. Hans en ik k)ken eens vao ter zijde naar Moeder om te zien, of zjj haar handig neef je soms vergeleek me# haar beide onhandige jongens, maar Mooder zei a'Jeen: „Als je werkelijk meent, alles alleen af te kunnen, Elsje, zal ik niet schrijven. Ik zou niet graag vreemde hulp in huis nemen, daar een vreemd meisje alles gewezen moet worden en het naai alls waarschijnlijkheid maar voor korten tijd is. Bovendien ban ik overtuigd, dat Han3 en Koen zoo weinig mogelijk moeite zullen geven". Wij slemdea hiermede volmondig in en daar op „zoo weinig mogelijk moeite ge ven," „helpen" volgt, keken wij elkaar met een blik van verstandhouding aan Die blik was duidelijk genoeg; wij wilden Alfred overtreffen. Op die manier zou dat gezeur over hem voorgoed uit zijn. Wo konden nauwelijks wachten tot we alleen waren met het bespreken onzer plan nen en toen ws die gemaakt hadden, ver langden we met ongeduld naar de volgende week om ze ten uitvoer te brengen, zooals ze dit in de boeken noemen. „Wij zullen niet alleen de kachel in de keuken aanmaken", zei Hans, „maar ook in de huiskamer. En we zuilen Elsje thee op bed brengen. Wat zal ze staan oi beter ge zegd: liggen te kijken!" „Misschien noemt ze ons wel jongens uit tienduizend!" zet ik. „Dat zou ten minste verdiend zijn I" meen de Hans. „Wat een geluk, dat Cato's zuster juist nu ziek werd!" riep ik uit In onze opwinding kwam het bij geen van ons beiden op, dat deze gedachte al heel onvriendelijk was tegenover onze arme Cato en haar zusier. (Om onze ondoordacht heid goed te maken, wil ik even met ver der vertellen ophouden om te zeggen, dat de zuster gelukkig spoedig weer beter was en Cato terug kon komen)). We waren zóö verdiept in het bedenken van dingen, dien we doen konden, als we alleen met Elsje thuis zouden zijn, dat we hetlemaal vergaten te beginnen met Moeder te helpen. Onze plannen zouden hierdoor Elsje stellig nog meer verrassen. We gingen den eers'en avond bijtijds naar bed en hielden om beurten boven aan de trap de wacht, om te zien. wonneer Elsje naar haar slaapkamer ging en later om naar beneden te' sluipen en aan haar deur te luis teren of zij al sliep. Het duurde niet zoo heel lang, of wé hoor den haar zwaar en regelmatig ademhalen. Gelukkig. Elsje sliep! Ze hoorde mij niet binnensluipen en haar wekkertje stil zetten, evenmin werd ze wak ker, toen ik behoedzaam den sleutel van haar deur aan den buitenkant omdraaide. Voor het geval Elsje den volgenden mor gen vroeg wakker mocht worden zelfs al liep haar wekker niet af! wilden wij niet. dat ze beneden kwam en onze be hoedzaam in elkaar gezette plannen op die mani&r verijdeld zouden worden. Verschrikt werden wij den volgenden mor gen wakker, toen ons wekkertje ratelend afging we hadden het in een waschkom vlak naast ons bed gezet om het vast en zeker te hooren. „'t Kan nog geen tijd zijn om op te staan 1" bromde Hans slaperig. .Jawel", zei ik met een zucht, even licht makend om te zien, hoe laat het wa9. ,,'t Is zes uur". „Half zeven is vroeg genoeg!" klonk het van onder de dekens. .JLtfredl" hoorde ik mijzelf plotseling zeggen en Han9 was bij het vernemen van dit tooverwoord in eens overeind. We waschten ons vlug. kleedden ons haas tig aan enonze moeilijkheden begon nen. In een encyclopaedic1 (beschrijvend woor denboek) hadden we opgezocht, hoe we een kachel moesten aanmaken, maar het niet kunnen vinden. Toch dachten wij niet, dat dit' zutk lastig werk zou zijn. Over het alge meen is het moeilijker vuur te blusschen dan aan Ie» steken, een groot vuur, wel te ver9taant Elsje had hel hout den vorigen avond onder de kachel klaargelegd om het te laten drogen en wij dachten, dat het allemaal voor de keukenkachel noodig was. 't Kwam een voudig niet in ons op, dat hei ook voor de kachel in de huiskamer dienst moest doen. We maakten dus al het hout op en nog een heelen 9tapel kranten, vóór wij er kolen op deden en hadden eindelijk een goed vuur. Daarna namen we water uit de „heete kraan", omdat dat gauwer koken zou. Toen we hiermee klaar waren, gingen wij naar de huiskamer. Ik haalde de kachel uit, terwijl Ha 113 naar den kelder ging om meer hout dat natuurlijk vochtig wa9 te halen. 11 j We hadden alle kranten, die we maar konden vinden, gebruikt om de keuke kachel aan te maken en namen dus mi een stapeltje tijdschriften, die zootls lat blijken zou Elsje jui9t noodig had. een tijdje liep het zaakje ook hier, maar e< rook. als er in de kamer wasl Hans zei, dat wij de gangdeur maar die moesten doen, want als de rook naar bovt trok, zou Elsje er wel eens wakker van km nen worden Onze gezichten en hande waren pikzwart, zoodat wij weer naar bor< gingen om ons opnieuw te wasschen. W schenen een heelen tijd met de kachel i de huiskamer bezig te zijn geweest, wa toen wij weer beneden kwamen, was er ee afschuwelijke lucht in de keuken de ket was droog gekookt. Er kwamen ook onheilspellende wolke door de reten der huiskamerdeur en toen w er heen holden en de deur openden, zage wij. dat de kamer vol rook stond. Bijna 9tikkend van benauwdheid liep naar de kachel. Nu kwam ik weldra tot ontdekking, dat ik bij het uithalen den slei tel in de pijp had dichtgedaan in plaats va hem open te zetten. De rook kon du9 ni< door den schoorsteen naar boven trekke en moest een anderen uitweg zoeken. O, o. wat voelden wij ons diep on gelul kig! En dit werd er niet beter op. toen Kis uit alle macht tegen de deur van haar slaaj kamer bonsde en ons toeriep, haar er onmi< dellijk uit te laten. Eerst deden we net. alse we 't niet hoorden en maakten we gauw ee ontbijtblad voor haar klaar, hoewel w eigenlijk niet veel hoop koesterden, dat Els tevreden zou zijn met een ontbijt zonder the Haar roepen werd echter zóó luid e dringend, dat we maar besloten den sleuh van haar deur om te draaien. We moeten e al heel schuldbewust en ellendig hebben ui gezien, want haar booze blik verdween 01 middellijk, toen ze ons vroeg, wat er aa de hand was waar die akelige lucht var daan kwam en of het huis in brand stone Zij 9cheen dadelijk te begrijpen, dat we gee ondeugenden streek haddpn willen uithalei ..Het komt, het komt Alfred!" riep Han eindelijk uit en daarna kreeg Elsje de ge heele geschiedenis bij stukjes en brokjes u ons. Zij was heelemaal niet boos. heel aar dig zelfs, em zei, dat ze onze bedoeling bes begreep. Het duurde een heelen tiid vóór wij h< zaakje beneden weer in orde hadden, maa .Elsje scheen het heelemaal niet er* te vin den. wat ons natuurlijk „reuze" meeviel. Z ze zelfs, dat het haar schuld was en nje die van ons of Alfred! Een sigarenhandelaar had de weinig aan bevelingswaardige gewoonte, zonder eenig aanleiding of voorafgaande waarschuwinj aan bekende personen als doctoren, advc caten enz. kistjes sigaren te zenden, welk onmiddellijk gevolgd werden door een brie van ongeveer den volgenden inhoud: „Mijnheer, Hoewel Gij geen sigaren bij mij bestel hebt, neem ik toch de vrijheid. U ee kistje van honderd stuks te zenden, over tuigd als ik ben. dat Gij het fijne arom er van op prijs zult stellen. Hierbij slu ik de rekening in, welke tien gulden b( draagt" Van de tien personen, die aldus kistje sigaren toegezonden kregen, waren er a tijd wel twee of drie. die in den val liepei Een dokter echter besloot den 9igarei handelaar dergelijke handelingen eens t te leeren. Hij rookte rustig de honderd sigï ren op en schreef toen in keurig han( schrift den volgenden brief: „Mijnheer, Hoewel Gij mij geen consult gevraag heb, neem ik toch de vrijheid, U vijf recef ten te zenden, overtuigd als ik ben. dat z U even welkom zullen zijn, als mij Uw s garen waren. De prijs bedraagt twee gu den per stuk en onze rekening is hierraeei dus vereffend." De sigarenhandelaar zal daarna W] voorgoed genezen geweest zijn van x»j eigenaardige manier van handel drijven.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1929 | | pagina 16