HET HOOGE WATER HET MAANTJE jcs delijk zag mijnheer Witsen echter, it mogelijk wa9. de slang neer te vel- mder daarbij den hond aan te raken aarzelde geen oogenblik dit te doen. •as nog maar net bijtijds, want Ruf- irachten schenen uitgeput te zijn Het dier zakte als een levenloos hoopje 'ora's voeten in elkaar, iiheer Witsen boog zich over den hond en dacht niet anders, of de trouwe aad van zijn zoontje was niet meer. iffiel Ruftte!" snikte Tom nu „O Moeder, hij is doodl Kijk maar, hij gt niet meer!" rouw Witsen knielde nu bij het arme leer en zei op fluisterend loon: avo, trouwe hondl Beste Ruftte!" 's kameraad sloeg de oogen op en jaar aan met een blik, die meer zei ooiden hadden kunnen doen. Ier droeg hem nu naar zijn mand, hij de lekkerste beetjes kreeg en door en vertroeteld werd. Gelukkig had de hem niet gebeten en het duurde dan iet lang. of hij wa9 de gevolgen van vecht weer te boven gekomen. Ruftte voortaan als om strijd door iuisgenooten verwend werd, laat zich n. Maar hij had het verdiend en was gelukkiger dan wanneer zijn baasje anhaalde. Dan kwispelde hij met zijn alsof hij zeggen wilde: ,ak toch niet zooveel drukte van zoo'n jheid. Éénmaal heb je mij het leven en éénmaal heb ik het jou gedaan, nu zoo iels bijzonders?" ir Tom en iedereen, die het verhaal dachten er anders over. Men prees ïo strijd den buitengewonen moed van ouwe dier. iit werd Tom moede, de geschiedenis tuffie's dappere daad te vertellen aan die haar hooren wilden. ANNIE O. Door E. DE LILLE HOGERWAARD. geheelen dag was het water reeds cssen. Het was stormachtig weer en r, icheen wel, of de Noord-Westenwind den avond het water in de rivier en ten nog hooger opstuwde. 9 de wind maar draait," zeiden de g i menschen „en het water naar zee :h hiervan scheen voorloopig nog geen ;n e te zullen zijn. De storm werd een n! d( ed9 hadden verscheiden lieden dam- vóór hun deuren gemaakt (twee plan- net een laag klei er tusschen), om op ianier te beletten, dat het water, dat 'I Iteeds steeg, de huizen binnendrong. :h waren er nog verscheiden men- i, die door het steeds wassende water st werden en wel in het lage stads- !te, waar gelukkig slechts enkele hui zonden. Haastig moesten zij naar den r van hun lage huisje vluchten, wil- BnJ zij beneden niet groote kans loopen te inken. ilig somber en angst-aanjagend klonk elui der klokken, waar tusschendoor verscheiden menschen- en kinder- men hoorden. k de oude baas Verdonk en zijn vrouw ileinkinderen, die sinds den dood van en Moeder bij de Grootouders in- iden, hadden reeds een schuilplaats ge- op den zolder van hun lage huisje, het zelfs daar niet veilig meer Goede raad was nu duur en juist wilde lude man eens probeeren, of ze mis- id op het dak konden klimmen, ten- niet door het water overrompeld te en, toen hij plotseling een man vlak het zolderraampje zag staan, die herr» lajidde. dit open te maken en met vrouw leinkinderen naar buiten te komen, wA" het water al bijna tot aan den zolder een men een boot had liggen om zooveel zo ilijk menschen uit hun benarden toe rt te bevrijden. Door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. KIND: Maantje, met je vroolijk snuitje, Jij bent zeker heel tevreél Maar.vertel m'eens: waarom loop je In het donker met me mee? MAANTJE: Kind, je zou den weg niet vinden In het donker daar beneê', Als ik, Manus, eens wat lui was En met opzet het niet dee'. Met eenige moeite mocht het den jongen man gelukken, de oude vrouw in de boot te halen. De oude man weigerde echter te vol gen. zoolang de kinderen nog niet gered waren en begon pogingen aan te wenden het meisje in de boot te laten afzakken. Dit ging echter niet gemakkelijk, want de arme Martha was smds jaren verlamd. Het had den ouden man bijna bovenmenschelijke inspanning gekost haar naar boven t« dragen, maar hij zag onmogelijk kans haar nu in de boot te brengen. Hij, Wouter Ver donk. dacht er eenvoudig niet aan. zelf een veilige plaats in de boot te zoeken, zoolang zijn kleinzoon Jan en vooral zijn klein dochtertje achterbleven. En toch was het hoog tijd; elke minuut kon noodlottig worden, want nog 9teeds steeg het water. Zonder veel woorden te gebruiken, be duidde de jonge man in de boot nu den ouden op zolde_r. hoe hij hem het gemakke lijkst het gebrekkige meisje in de armen kon geven. Martha liet alles gewillig toe1. Zij begreep maar al te-goed. dat de beide mannen alles in het werk zouden stellen om haar veilig in de boot te helpen Met gesloten oogen eaf zij zich dan ook over. Plotseling voelde zij, dat zij in de boot zat en Grootmoeder haar stevig vasthield 1 Maar n u was het de beoirt van Grootvader want Jan was niet te bewegen, den ouden man vóór te gaan. Deze gaf noodgedrongen to\ ec kwarr» eveneens zonder ongelukken in de boot. waarop Jan zich haastig bij de anderen voegde. Hun huisje 9tond niet in een straat, doch alleen en zoo kwam het. dat er daar in de buurt niet meer menschen te redden waren en de jonge man de boot regelrecht naar het gemeentehuis roeide, waar men in allerijl een paar zalen in gereedheid had gebracht voor de arme lieden, die hun huisje hadden moeten verlaten. Men trachtte hen daar met warme melk en koffie' weer wat op hun verhaal te doen komen. Natuurlijk was het hooge watef het ge sprek niet van den dag, maar van den nacht, want het middernachtelijk uur was inmiddels reeds verstreken. De ouden van dagen spraken over vorige overstroo mingen en de verhalen van den één overtrof fen nog die van den ander. Plotseling riep Martha <ii€' men op een bed had neergelegd met bevende slem uil ,.0. wat vreeselijk, dat we daar niet aan gedacht hebben!" „Waaraan?" vroeg Jan verbaasd. ..Aan Wiesje en haar jongenI" snikte Martha nu. Wiesie wa9 Martha's poesje en het zieke lijke meisje was buitengewoon gesteld op het lieve dier. dat juist eenige dagen geleden drie jonge poesjes gekregen had. natuurlijk tot groote vreugde van Martha, In hun ang9t voor het hooge water had den allen vergeten de poesemand. die op zolder stond, mee in de boot te nemen. Vooral Martha kon het zichzelve niet ver geven. dat ze er niet aan gedacht had ,,'t Zal nu wel te laat zijn!" zei zij en haar tranen vloeiden opnieuw. Maar Jan wilde Wiesje en haar kleintjes niet opgeven, vóór gebleken was. dat wer kelijk alle hoop op redding opgegeven moest worden. Hij maakte zich daarom gereed opnieuw in de boot te stappen, die geen menschen meer uit hun bedreigde huizen behoefde te halen en vlak voor het gemeentehuis lag. Het kostte den jongen geen overgroote krachtsinspanning naar hun verlaten wo ning te roeien. Moeilijker was het echter Poe9 met haar kleintjes van het dak te halen, want.... Wiesje was ongemerkt, toen het zolderraam openstond, naar buiten geklauterd en had de nok van het dab be reikt. Maar hoe waren de poesekind eren daar gekomen? Waarschijnlijk had zij ze één voor één bij hun nekvel naar boven gesleept. Angstig miauwend zat zij daar met haar kinderen, de oogen groot van schrik bij het zien van het water, dat 9teeds hooger kwaml Juist toen zij op het punt was jammer lijk te verdrinken met haar kroost, kwam Jan naderbij in de boot. Vlug bracht hij eerst de kleintjes in veiligheid en Wiesje, die anders doodsbang was. dat er wat met haar kindertjes gebeurde, liet nu gewillig toe, dat Jan ze van haar wegnam. Toen zo alle drie in de boot lagen, haalde Jan haar van het dak en liet zij zich al was zij dan ook nog zoo bang voor al dat water rondom haar gewillig in de boot zetten. Zij had het eigenlijk veel te druk om nog bang te zijn. want zij begon de klein tjes om beurten van hun kopje tot het puntje van hun staart schoon te likken en ze was hiermee nog niet heelemaal klaar, toen Jan de poesjes al weer opnam en ze in de armen van zusje legde. Martha straal de van blijdschap, toen zij haar lievelingen terugzag. Wies ging haar kindertjes nu nog een» likken en wa9 de gelukkigste poesenmoeder, die men denken kan- haar kleintjes waren immers weer op een veilige plaats, waar men niet9 van al dat vreeseliike watpr zag. Jan kreeg een pluimpje van den burge meester. zoodra deze van het geval hoorde en zijn zusje was in-gelukkig Dit laatste vond hij eigenlijk de grootste belooning.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1929 | | pagina 15