RUFFIE. Tom en Ruffie waren trouwe vrienden Tom was een jongen, die met Vader, Moe der en zijn kleine zusje Rita in Indiè woonde en Ruffie was zijn hondje. Ze hadden elkaar op een eigenaardige manier gevonden. Op een morgen het wa9 nog vroeg had Tom bij de rivier eenige jongens uit de kampong1) aangetroffen, die een jongen hond wilden verdrinken. Het arme dier was niet mooi en scheen aan niemand toe te behooren 't Was een zwerver en door honger gedreven, had hij zich door de jon gens laten pakken. Dezen maakten schan delijk misbruik van het vertrouwen, dat het ongelukkige dier in hen stelde. bondeD hem een steen om den nek en waren juist op het punt hem in de rivier te gooien, toen Tom er aankwam. Onmiddellijk begreep h:j wat er gebeuren ging en met een stem. die trilde van ver ontwaardiging, riep hij: „Lafaards! Laat los dien hond! Laat los zeg ik je!" Hoewel de jongens er niet uitzagen, alsof zii bang voor Tom waren, deden zij toch wat deze gebood: zij lieten den hond met rust en verhinderden zelfs niet. dat Tom hem mee naar huis nam. 't Was alsof het arme dier begreep, dat hij van hem niets te vreezen had en hij volgde zijn bescher mer gedwee Tom haalde hom eens aan en de vriendschap was gesloten. Vader en Moeder waren beiden thuis, toen Tom er met den hond aankwam. Vader keek verbaasd over zijn krant heen naar Tom. die zijn nieuwen vriend in de armen genomen had. „Mag ik hem houden, Vader?" vroeg hij dadelijk, terwijl hij het dier op den grond zette. „Geen sprake vanl" antwoordde meneer Witsen terwijl hij naar den verwaarloos den hond keek. Tom's lip beefde en Moeder, die er juist aankwam, zag zijn verdrietig gezicht. „Hoe kom je aan hem?" vroeg zij met haar prettige, vriendelijke stem en zij buk te zich om het jonge hondje aan te halen Een lik was het teeken, dat deze liefkoozing op prijs gesteld werd. Tom vertelde nu. wat er gebeurd was, of liever gezegd: wat er gebeurd zou zijn, als hij niet tusschenbeide gekomen was ,,'t Is een echte kampong-hond," zei mijn heer Witsen. toen Tom zijn verhaal geëin digd had. „Wat dunkt u. Moeder zullen we hem houden of niet?" Als ooit hondenoogen duidelijk gesproken hebben waren het die van het arme dier en Moeder kon het dan ook niet over haar hart verkrijgen, hem te verbannen 't Was waar. wat Vader zei: het was een echte kampong-hond. maarhij zag er zoo ongelukkig uit en zijn oogen keken haar zóó 9meekend aan. dat zij hem niet aan zijn lot overlaten kon. „Laat Tom hem maar houden, Vader," zei Moeder. „Hoera!" riep Tom uit. 't Hondje 't scheen wel, of hij de be raadslagingen begrepen had ging nu uit dankbaarheid opzitten: hii blafte een paar maal luid en zocht toen een plaatsje onder Vaders stoel. Hier strekte hii zich zóó be haaglijk uit. dat iedereen begreep, dat hij zich in zijn nieuwe omgeving volkomen thuis voelde. „Goed zei Vader nu, „maar Tom. één ding: hij moet eerst grondig gewasscnen worden Nu daar had Tom natuurlijk niets op tegen 't Slachtoffer zelf evenmin en toen hij lekker frisch gewasschen was zag hij er al dadeliik heel anders uit. „Nu moeten we nog een naam voor hem bedenken." zei Moeder. „Weet jij een mooien. Tom?"" Tom dacht ijverig na. maar kan niet tot een bevredigende oplossing van dit moei lijke vraagstuk komen. Eindelijk kwam Moeder hem te hulp. ..Wat vind ie van Ruffie?" vroeg zij. „Hij ziet er zoo ruw uit met zijn ruige haren, dat die naam al heel goed bij hem past „Prachtig!" riep Tom uit. „Maar hoe Javaanseh dorp. O, muisjes Grijs en Kraaloog Wat klauter je toch vlug Van één paal naar den ander Maarga je nu terug? zullen wij het hem aan zijn hondenver stand brengen, dat hij nu Ruffie heet? Hoe zou hij vroeger geheeten hebben?" „Ja." zei Vader lachend. „Hij lijkt wel heel verstandig te zijn. maar ik geloof toch niet dat hij dat zal kunnen zeggen." „Maar hij zal wel gauw begrijpen, dat hij nu Ruffie heet," zei Moeder. „Kijk Tom, hier heb je een lekker koekje voor hem. Roep hem maar eens." En Tom. met het koekje in de hand riep: „Ruffie. Ruffie! Brave hond!" Ruffie gaf dadelijk blijk te begrijpen, dat hij en niemand anders geroepen werd om het koekje in ontvangst te nemen. En na tuurlijk was hij er voor te vinden. Welke hond zou dat niet zijn? Het likkebaarde nog na, zoo lekker had het hem gesmaakt. De moeilijkheid van het luisteren naar den nieuwen naam was hiermede dus ook opgelost en vanaf dit oogenblik waren Tom en Ruffie onafscheidelijke vrienden. Met zijn grooten baas en groole vrouw Tom's moeder was hij ook beste maatjes en het klein vrouwtje Rita vond hij zóó grappig en lief. dat hij altijd kwispelstaartte, als hij haar zag en het heelemaal piet erg vond als zij hem bij het spelen eens wat hardhandig behandelde. Dat deed het kleine ding immere niet met opzet! En Ruffie scheen dit heel goed te begrijpen. Maar 't allermeest hield hij toch van Tom. Tom en hij hoorden nu eenmaal 't meest bij elkaar. En 't was zoo'n goed en aardig baasje Zoo ging er ongeveer 'n half jaar voorbij. Het werd heel warm en daar het juist vacantie was. gingen Vader en Moeder met Tom en Rita en eenige bedienden wat ze in Indië noemen „naar boven". Ze gingen namelijk de bergen in. waar het vrij wat koeler was en men 's nachts zelfs heel goed een deken gebruiken kon. Het was een heel mooi plekje, waar de familie haar vacantie doorbracht en allen genoten dan ook volop. Op zekeren dag had Tom „Indiaantje" gespeeld Hij was moe en ging onder een boom zitten, waar hij weldra in slaap viel. Ruffie lag aan zijn voeten en hield de wacht. liet trouwe dier dacht er blijkbaar it Wij hebben heusch geen poesjes li Wees dus maar heel niet ban c Ook hoef je niet te denken, Dat ik som9 muizen vang! niet aan, te gaan slapen. Het schee R of er iets was. dat hem onrustig i Nu en dan jankte hij heel zacht heldere oogen keken scherp uit Plotseling zat hij rechtop. Zijn 1 beefde en hij stak zijn neus in de want hij had - iets hooren ritselen a gras. Het geluid kwam langzaam d5S en een groote slang schuifelde r<c' de plek af waar Tom lag te slapen zag het dier echter den hond. kwa tc meer naderbij, hief zijn breeden. 3 kop in de hoogte en siste als een g zwaan. Ruffie had nu weer een liggende 1 :Y aangenomen. Hij hield zijn oogen e gericht op de slang en jankte angsti n en nagenoeg geruischloos kwam d< ?c nu nog dichter bij Tom. Op kort v stand hield zij echter stil. Elk oo n kon zij zich op den armen jongen v 1{ Maar Ruffie was er ook nogl de hond een kort en schel geblaf sprong hij boven op den slang. n( j deze haar aanval op Tom gedaan 1 s', Het werd een strijd op leven e n tusschen de verraderlijke slang e ;t trouwen hond De laatste scheen he» T nïel aan gevaar voor eigen leven te j Door het gevecht werd Tom wa! A toen hij zag. welk een ontzettend zijn trouwen vriend bedreigde, be<0 uit alle macht hulp te roepen. Toen de slang" zijn kreten hoorde, zij zich op den jongen, die het J van angst Ruffie maakte van dit oo gebruik door de slang, wier lichaa 11 reeds stijf om den armen honcl heei r kelde, vlak onder den kop te bijte1C Op het doordringende gillen vai1 kwamen zijn Vader en Moeder en bedienden met stokken gewapend 1 aanloopen. Vol ontzetting zagen zij, u gaande was. doch zij waren niet t het arme dier van zijn vervolger te sen, omdat de lichamen van den li e de slang zóó inééngestrengeld wan het ondoenlijk was den één te slaai i< der daarbij den ander te kwetsen 1 Na eenigen tijd werden de bew r der slang echler trager Toch hield e nog vol, want als hij het opgaf, zo I dit stellig het leven kosten. d

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1929 | | pagina 14