J
¥-
DE KABOUTER
EN DE KIKVORSCH.
WIEGEKINDJE.
door
AMBER.
üg geleden woonde m een groot bosch
üibouter, die Easiak heette en avoa-
vao aard was. 's Avonds, als Dij
igo mede-Kabouters in een grooten
net avondmaal nuttigde, zat hg vaak
stareu over de toppeu der hoogeboo-
,Hoe zou de werad er toch buiten dit
wel uitzien?" vroeg hij dan.
at weien we niet en dat kan ons niets
en ook", zeiden de andere aardman-
„Wg kabouters hooren nu eenmaal
bosch. Daar moeten we blijven, om-
we daar thuis hoorec. En alles wat
uiten ligt, interesseert ons niet",
eel dom van jullie", vond Rastak. „Mis-
is de wereld verderop nog wel veel
dan dit bosch. Ik wil dat toch eens
onderzoeken".
ét lachten achter de anderen. „Dat heb
al zoo dikwijls gezegd", spotten ze,
dat doe je nooit. Dat durf je niet!"
urf ik dat niet? riep het mannetje
„Durf ik dat niet? Dat zullen jullie
ens zien!" En hg stond op en kToop
zjjn holletje ia.
anderen lachten. „Dat is anders niet
eg om uit het bosch te komen", riepen
m nog plagend achterna. Maar Rastak
hen al niet meer. Nog bevend van
mi eid zocht hij zfin spulletjes bn elkaar
looote die in een grooten, rooden zak-
Die zakdoek was groot, voor een ko-
wel te verstaan, want ju'lie zouden
n> raars^h^lgk een poppenzakdoekje ge-
hebben.
n Ra«tak daan mee klaar was, ging hrj
n bedje ïjcrrren. om te nrobo^r^n wat te
want bn betreen wel, dat het niet
edif zon znn. *5 avonds en ia het don-
in weg te gaan.
ld
ie
ara net 'ecuver dea vo.genden morgen
uegou te worden, weru oiue Kaouiuer
tf. ViUg tuoud ag op, greep Ziju uun-
sioop Zivcut^éo z..ju uoi*etje un eu oe-
ich op weg. Eerst ri.de ng even, wuüt
>as> ai wet licut, maar toon uog ür^scü
en hg dacnt eeus aan zgn warme
dat hg juist veriaten had. &ou nrj
gk niet liever teruggaan? vVie weet,
zijn maKkertjes geen geijjK en viel
re.d bui tea hun bosch erg tegen,
ir neen. In ieder geval wiide hg dat
ze.i eeue zien. Als het tegenviel, kon
o aiers altgd nog teruggaan. Nu ging h\j
erkelgk hei onbeKende tegemoet. Wat
de andere kabouters opkgnen, a.s
et aan het gemeenschappelijk ontbgt
den grooien eik verscheen!
lerwgl stapte Rastak ste.ig door, waar-
bter zgn volgepakte zakdoek hem lee-
tegon te hinderen. Daarom brak hg
tevigen tak van een boom, hing zjjn
ltje daaraan en droeg het zoo over
chouder. Dat ging beter,
stapte nu ook weer vlugger voort,
wat was dat bosch groot! Het leek
of hij er nooit zou komen. De zon
n.a al hoog aan den hemel en nog
zag hg boomen voor zich, steeds weer
t rjjen boomen. Zou er wel ooit een
?an komen? begon hij zich af te vra-
Een oogenblik ging hij zitten om wat
n. Gelukkig dat hjj er ten minste aan
ht had, wat voedsel mee te nemen!
o ging hij weer moedig verder,
kamerband kwam er meer licht tus-
de donkere boomstammen en einde-
ield het bosch geheel ou. Rastak stond
oor een slootie. dot wel niet zoo heel
was, maar waar hij toch onmoeeliik
?er kon soringen. GeHikkig was er
rwder een brng^etje. Daar ging het
'tje overheen en na zmh no^ een weg
rd te hebben door wat «trdk^^was,
hn on epn<; in een «n-not wmland.
iets b° I hö nog noojf «regene°n nit-
■Vt, vlek. cto^o la^d. waar aTWlsfi
'TT gTOe'den. Eo bat isobaari we] «of
«d ron T"ö'*o(1d d-%or loin^n TT^t
prachtig uit, zooals het daar in de
zoo lag, maar wat Rastak minder beviel
was. dat er nergens een nolletje was om je
ip te kunnen verstoppen.
„kwak!" boorde üg toen op eens D3ast
zich De kabouter scurok en zag, dat er een
kiavorsch naast hem zat, die hem met zgn
goudglanzende, bo.le oogen nieuwsgierig aan
keek
„wai doe jjj hier?" vroeg het beest.
„Ikr Niets", zei het mannetje, dat zich,
niet erg op zjjn gemak voelde. „Ik kom
maar eens kjjken".
„Ik dacht dat jullie kabouters altjjd in bet
bosch bleven".
„Dat doen we ook", zei de ander. „Maar
ik bei« op reis gegaan om eens wat van die
wereld te zien".
„Juist, antwoordde de kikker. „Dat is
nog zoo'n gek idee niet. Dat heb ik ook ge
daan, toen ik jong was. Toen berv ik jullie
b«»srb eens gaan bekijken. Maar daar beviel
het me niet erg. „Ik vond "het er op den
duur te droog".
„Er mii Inkt het hier te vochtig", merkte
de kabouter op.
„Ja. ten slotte moet ieder maar bljjveo,
waar hij thuis hoort", merkte de kïkvorsch
wpsgeerie op „Hoe heet je?" informeerde
hji topr verder;
„Rastak".
„Dat rgrat", zei de kikker.
„Wéi rgmt?" vroeg de kabouter verbaasd.
„Je laat me niet uitspreken", vervolgde
de kikvorsch. „Dat rjjmt op mjjo naam,
wou ik zeggen. Ik heet nameljjk Wak-
kwak".
„O, juist," merkte de kabouter beleefd op,
„een hpel mooie naam."
.Nietwaar?" zei de groene springer ge
vleid. .ten pracht van een naam. Als je
hem goed uitspreekt, is het net of je mij
hoort kwaken. ..wakkwak! Pas opl Ga een
eindje op zijl" liet hij er toen onmiddellijk
op volgen
Rastak keek op en zag een reusachtig
groot beest met horens en een zwart met
wit vel. dat met zijn tong groote bossen
gras afrukte en opat. Doodelijk verschrikt
sprong hij op zij en vroeg aan Wakkwak:
„Wat is dat voor een monster?"
„Dat?" lachte de kikvorsch. „Dat is
maar een koe Die zal je niets doen Maar
die dieren zijn nogal dom en ze zouden
je bij vergissing wel eens op kunnen eten.*
..Dat noem je maar iemand niot9 doen."
stotterde de kabouter. ..Ik wou. dat ik weer
veilig bii mijn vriendjes in het bosch was."
..Ja, dat gaat altijd zoo." peinsde de
wijze Wakkwak. ..Toen ik vroeger jullie
bosch bezocht, verlangde ik ook terug naar
mijn weiland en mijn slooten
.Ik geloof, dat ik maar weer eens terug
ga naar huis merkte Rastak schuchter op.
Het was hem in de wijde wereld niet
meegevallen Groote groene vlakke, einde-
looze landen zonder holletjes om je in te
verschuilen en bevolkt met afschuwelijke
beesten met horens, die je. als je niet op
paste. met huid en haar opaten Heelcmaal
zonder kwade bedoeling natuurlijk, maar
ondertusschen'
..Weet je wat." zei Wakkwsk, „ik breng
je een eindje weg
Graag", antwoordde de kabouter, die
blij was dat hii gezelschap had.
En zoo trokken de twee op weg. Maar
die terugweg vie! Rastak niet mee Wat
was me dat een eind!
Zouden we er nog niet haast zijn?"
vroeg hij ten slotte aan zijn groenen met
gezel
,0 je, neen; nog lang niet," zei de kik
vorsch. .We zijn nog niet op de helft
Dat weet ik nog wel van de reis die ik
in miin ïonge jaren eens heb gemaakt."
..En ik wordt zoo moe," klaagde het
arme kaboutertje.
„Ben je bang?"
Bang? Ik ben heelemaal niet bang.
Waar zou ik bang voor zijn?" vroeg
Rastak.
Je laat me weer niet uitspreken." sprak
Wakkwak rustig. ..Ik wou vragen, of ie
bang bent om op mijn rug te gaan zitten.
Dan wil ik ie wel even thuis brengen.
„Maar je moet je goed vasthouden, want ik
ga springen in plaats van loopen. Anders
kan ik zelf niet vAór donker in mijn wei
land ferue zün
„Heel graag W akkwak, trg vriendelijk
van je." zei het kaboutertje e klom met
een op den gladden rug He b nog vrij
moeilijk voor het mann^je on zijn korte
armpjes om den dikken nek heen te slaan,
maar het ging toch
„Klaar?" informeerde de kikker. „Daar
gaat-ie dan."
En daar gingen ze inderdaad
Jongen9 wat kon me die Wakkwak sprin
gen! Rastak werd er duizelig van en vooral
het neerkomen op den grond vond hii tel
kens allesbehalve prettig Hij kreeg er
hoofdpijn van Maar eelukkig gaf het weeke
kikkerliif nogal mee. waardoor de schok
ken grootendeels gebroken werden
„Gaat het niet schitterend?" vroeg het
beeyt
„Schitterend!" beaamde de kabouter die
niet graag onbeleefd wilde schijnen Maar
het kwam er niet erg van harte uit.
„We zijn er nu bijna." merkte de kik
vorsch na een tijdje op
En toen duurde het inderdaad niet lang
meer. of Rastak stond weer midden tus-
echen zijn vriendjes die natuurlijk niet
wisten, wat ze zagen, toen ze den wereld
reiziger op zoo'n eigenaardig rijdier zagen
teruekeeren
„Je blijft toch zeker bij ons eten?" vroeg
Rastak aan den kikvorsch
..Eten?" zei die, nadenkend. „Wat heb
ben jullie?"
„Eigengebakken brood, honing en gestoof
de paddestoelen."
„Ook regenwormen?" informeerde Wak
kwak.
„Nee. die hebben we niet," antwoordde
bet kaboutertje bedremmeld. „Kun je die
dan eten?"
..En of!" zei de ander ..Dal is het lek
kerste gerecht, dat er bestaat Maar het is
niets, hoor! Als ik me haast, kan ik er
er in het weiland nog best een paar vangen.
Ze komen toch pas 's avonds den grond
uit
En zonder verder op een bedankje te
wachten voor zijn goede diensten sprong
de orave kikvorsch weg
„Nog wel bedankt hoor. voor je hulp,"
riep Rastak hom achterna
De overige kabouters schudden misprij
zend het hoofd. „Wat een raar beest en
wat houdt hij er een slechten smaak op
na!" vonden ze
Maar toen werd Rastak boos. „Gaan
jullie zelf maar eerst eens zien. wat <>r
allemaal in de wereld te koop is." raadde
hij hun aan ..Want dèt heb ik wel op
mijn reizen geleerd, dat alles wat verschilt
met onze manieren daarom alleen nog niet
raar is of van slechten 9maak behoeft te
getuigen."
En daarin had hij groot gelijk Alleen
was het een beetje verwaand van hom,
zoo op te schoppen over ..zijn reizen".
Maar volmaakt is nu eenmaal niemand
en dat was ook Rastak niet Toch was hij
wel een aardige verstandige kabouter Mis
schien vertel ik jullie later nog eens meer
over hem.
In 't wiegje ligt een kleine guit.
Geen grooter schat op aard
Soms kraait hij 't hoogste liedje uit,
Soms huilt hij onvervaard.
Zijn handjes trekken zonder doel
Aan 't spreitje van fijn kant.
En moeder vindt haar lieve „troel"
Zoo heel erg bij de hand.
Zijn oogjes, met een helder licht.
Waarin de blijheid straalt
Bekijken glunder moe's gezicht,
Als z'em zijn wieg uithaalt.
Zijn mondje opent zich reeds wijd
Als hij het bordje ziet.
Waarop zijn pap is uitgespreid,
Hij kraait dan 'tvroolijkst lied.
En is hij van het spelen moe,
Dan, 't duimpje in ziin mond.
Vallen heel traag zijn oogjes toe
Tot aan den morgenstond.
LEON.