|N ALLES WAT. KLEUR- EN KNIPPLAATJE TOCH EEN HELD wamen we vragen, of Ben ook Jit" naar den schouwburg!" ging het V. n aan de trap door Ben's hoofd, woon? 'k Ben nog nooit in den rg geweest. Dat is nog eens fijnI*' 2 maar vast naar beneden. Vader de trap afkomen. „Allol aan je Vader en wees naar boven, luisterde Ben verder, ei. dat bet hem speet, maar dat d werk nog moest maken en dus mee kon. Kees deed nog een Ben mee te krijgen. Maar Vader murwbaar nmer.'* zei Kees' Vader en ver zijn zoon. .ad Ben een spijt! Had hij nu van- iaar gewerkt in plaats van to had hun fijn mee naar den g kunnen gaan En in plaats van itten genieten, kon hij nu gaan lad Kees hem Wilde Bob maai d. Daar zou nu warempel Kees nog krijgen van alle narigheid hem nog wel was komen halen gaan. want Kee9 had het plan verzonnen, 't Was te gek! nam Ben een kloek besluit en zijn meetkunde-sommen Hij in9 anders aan denken En dal •k niet. Hij maakte zijn Duitsche erde zijn verbuigingen. wv( ieder hem een kopje thee boven ngen. was hij juist bezig zijn ge- Nederlandseh te leeren Hij had ,De zeven boeven", van Albert r b jes no zoo voor je." zei Moeder ver- U maar niets van aan. hoor mijn eigen schuld," zei Ben dap- t ik wel. jongen. Maar ik had het ïg gegund". een schat, hoor! Doch 't zal me iverkomen." zoo is. vent. dan heeft deze nare log iets goeds voortgebracht." streek haar jongen eens over het mg ongewekter naar beneden dan komen wa9. nk zijn thee uit, stopte toen zijn zijn ooren en leerde ijverige vcr- J. II. BRINKGREVE—ENTROP. KAARTEN RADEN. neemt men van een spel 6 kaar die iemand uit het gezelschap erzoek er één van te onthouden, gt men de 5 kaarten in een hoop- tafel ■us laat men 5 andere kaarten ander zien om er eveneens één Qthouden. Men legt dan deze 5 het eerste hoopje. Op dezelfde lelt men voor den 3deD, -iden en men de 25 kaarten in 5 rijen open el, en wel zóó, dat de 5 eerste e eerste rij vormen, de 6 volgen- rij enz. Men kaD deze rijen io of in de breedte leggen, al naar De oan-vijzrng geschiedt echter de tegenovergestelde richting de rijen van links naar rechts gelegd, geschiedt de aanwijzing naar boven en zoo omgekeerd, vraagt inen ieder der 6 personen [eigens. id welke rij de gedneh- 'gt. Daar de 5 eerste kaarten de iedere rij ziin, moet de door den ?rsoon gedachte kaart de eerste tl iil rij zijnde door den 2den peT- -hte kaart de tweede, enz. e stje is dus zeer eenvoudig en ge uit te voeren. Om de toeschou- len tuin te leiden, kijkt men zeer 1 en doet net, alsof men met n panning berekent, welke de be- rt 0 Muisjes, wcest voorzichtig En denkt aan Poes Minet. Foei, snoepen van den schotel. Voor Poes daar klaar gezet! Dat is wel heel ondeugend I I Vast heb ie straks berouw Ga dus terug naar Moeder In 't muizenhol. Toe. gauw! Want als Minet zich omdraait O hé, dan is 't niet pluist Je kunt geen poes vertrouwen, Dat weet de kleinste muis. En jullie, die dit lezen. Zet heide plaatjes op Maar zorgt, dot Poes Minet zit Met afgewenden kop. C. E. d. L. H. door C. E. DE L1LL.E HOGERWAARD. In de Kerstvacanüe was er tot wan. hoep der jeugd snerïuw noch ijs geweest, maar nauwelijks was de schooldeur weer ontsloten en stond zij daar met een gapend, doc h streng bevelend gebaar de jongens e® meisjes naar binnen te nooden, of het ijs was berijdbaar geworden! 'I Was echter niet van langen duur ge- weeBt en 't werd een felle strijd tusschen sneeuw en ijs, een strijd, waarin na eens de harde ijskorst op borstplaat begon te gelijken of meit een witte deken bedekt werd en dan weer die witte deken een prach tige gelegenheid bood om te glijden. De jeugd was zoo verstandig rich van dien strijd niets aan te trekken, doch ge- noot er op baar wijze van. De schaatsen en sleden werden van den zolder gehaald en nu eens waren het de eersten, die haar veel genoegelijke oogenblikken verschaften, dan weer de laatsten, waarmee zij dolle pret hadden. W'nter, SDeeuw èn ijs! Deze drie karna- roden, die samen een edel driemanschap vormen, waren aanwezig en al wat jong was of jong wilde blijven, genoot Kon het anders 7 Misschien kwam het juist wel door die voortdurende afwisseling van sneeuw en ijs, dat het winterweer de jeugd niet verveelde er. zy to: een eiod in Februari met frissche kaken de veelomvattende wintersport be oefende. Toch was er één jongen. Hans vanMea-- ten, wie® die lange, steeds afwisselende sneeuw en ijsperiode geen genoegen bood. Integendeel zij was hem een ware kwel ling, want het ééno been van Har.swas korter dan het andere en dat ongelukkige beer. sloot hem helaas van alle sneeuw en ijsvermaak uit Maar het allerergste was toch in de oogt O van Hans, dat de jongens dachtan, dat hij bang was. 't Kwam natuurlijk alle maal door aat ongelukkige been en hij moest wel voorzichtig zijn, kon onmoge lijk met de wilde spelletjes der anderen andere mc-edoen, terwijl baantje glijden en schaatsenrijden natuurlijk tot de onmogelijk heden behoorden. 't Eenige wat er op zat, vond Hans, was maar zoo gauw mogelijk uit school naar huis te loopen. Daar was hrj ten minste veilig voor de plagerijen der anderen en konden bnn hoonerde woorden hem niet bereiken. Moeder zei wel, dat de jongens 't too erg niet meenden, 't meer uit onna. denkendheid voortkwam, maar hij zat er maar meel Soms droomde Hans, dat hg net als alle andere jongens twee even lange beenen had, dat hij schaatsen reed als de beste, een bol leboos in 't baantje glijden was en eens zelfs, dat hij een klein meisje, datm een wak gereden was, gered bad. Een daverend gejuich was er losgebroken onder de \on- gens aan den kant, die bet gezien hadden Dat was een heerlijke droom gewe9stl Maar het wakker worden en het tot oesef komen, dat het slechts een droom geweest was, maakte do werkelijkheid nog erger voor Hans. Immers nooit zou hg met zijn ééne korte been tot iets dergelijks in staat zijn. Ge lukkige jongens, die allemaal twee goede beenen hadden en dat maar heel gewoon schenen te vindenl HijHans, zou er een lief ding voor gegeven hebben, als hg was zooals zg en er waren oogenblikken, dat hij de handen in rijn broekzakken tot vuis. ton balde en mompelde; „Waarom ben ik anders dan al de an j(V Op een middag in de eerste helft van Fe- bruari liep Hans, zooals dit in den laatstea tija zijn gew oonte was geworden, alleen aan! hu.e. Het was gaan dooien en de weerpro. feten hadden: toenemendm dooi voorspe.d. „Gelukkig!" docht Hans, „dan hoort bet ijs weer tot het verleden en wordt alles weer gewoon! Ik wist wel, dat er éénmaal een eind aan zou komen!" Tocb werd er nog druk schaatsen gere. den. 't Was alsof iedereen begreep, dat men voor het laatst do schaatsen onder bond en er nog zoo lang mogelijk van wilde genie ten. Hier en daar begon ar ricb bedenke- lijk veel water op het ijs te vertoonen, wat de ouderen het hoofd deed schudden. Maar de jeugd zag geen gevaar; zjj reed lustig verder. Plotseling, bij het omslaan van een hoek, kwam Hans op de Wilhelminakade, waar bet ijs al heel slecht was. Vlug wilde hij de brug oversteken en zijn weg naar huis ver volgen. toen plotseling een gekraak zijn aandacht trok hij een gi. hoorde en een klein meisje door het ijs zakken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1929 | | pagina 15