iDAlem voor de Juffrouw Van den vreemden Pieter en de vreemde Prinses. met, die werkte vandaag in de trroote villa en dan kwam zjj altijd wat later thuis. Wacht» ze zou moeder maar een eindje tegemoet gaan. Zoo liep toen Miesje den weg op, waar de groote, mooie villa's ston- deo. In een van deze villa's, die Catherine heette, werkte moeder, ca 't was de zesde vanof de boschlaan. Doch vóór1 het hek dar tweede villa bleef ze staan. Op den grond, bij het hek zag ze een roode roos. Ze had wel gezien, dat rozen aan struiken groei den als 't zomer was. Maar hoe nu dia roos op den grond, in de aarde groeide, en zo") maar in den winter, neen, dat kon klein Miesje niet begrijpen. Maar een mooie roo3 was 't, dat zag ze wel, en plukken mocht zo haar óók, want de roos groeide Duiten het h ek, zoo maar op den weg Niet lang dacht Miesje er over na, en, zoo „plukte" zij de roode roos van den grond en droeg haar voorzichtig naar huis, want ze wilde de mooie bloem, die v oor de juf frouw was bestemd, dadelijk in het water zetten. „Dan is ze morgen nog frisscher', dacht ze. Neen, ze zou nu moeder maar niet gaan halen en dadelijk met de roos naar huis gaan! Zoodra moeder t huis kwam, moest ook zij de prachtige roos b:,. onderen. Waarom moe der toen zoo lachte, begreep Miesje nog niet en nog minder begreep zg, hoe het kwam, dat het water in 't kopje, waarin heel den nacht de roos had gestaan, den volgenden morgen rood gekleurd was. Ze dacht aan n iets anders dan aan de bloem die zij aan de juffrouw wilde geven. Heel v oorzichtig cn gewikkeld in vloei-' papier, droeg Miesje dien dag de roos naar school en denkend, hoe bljj de juffrouw zou zjja en haar nu óók zou kussen, kwam zjj er aan en liep met een lachend gezichtje de andere kinderen voorbij, zoo naar don stoel, waarop de juffrouw zat. Ze begon toen eenieszins verlegen haar de in vloei gewikkelde roode roo9 gevend: ,,Deze mooie bloem ia voor U „Dank je wel, kind", klonk het vriende lijk. Maar ziet. terwijl de juffrouw bezig was het vloeipapier los te maken, betrok haar gezicht en met een opgetrokken neus bekeek zij de roode roos. die terwijl zij haar opnam, haar vingors rood kleurde. „Maar kind", zei ze streng, „hoe kom je er bij mij zoo on deugend voor den mal te houden met die vieze bloem, een kunstbloem van een ouden hoed! Foei, hoe leelijk, hoe stout!" Arme. kleine Mies begon te huilen; ze be greep nog niet, hoe dom ze was geweest, een vuile weggeworpen kunstbloem voor een echte aan te zien. „En..ne ik., ik., wilde u.. toch., zo., zoo.. gr..aag een bl.. bloem geven", snikte zij. „en., nu.. b..ent u er b.boos om.En.n&.ik.was al z.. zoo., b. blij, toen., ik ik., di.. mooie roos vond Uit Miesje's. door snikken afgebroken woorden bemerkte toen de juffrouw dadelijk dat het geen ondeugende tapperij van het arme, kleine meisje was geweest, doch dat alleen het groote verlangen, om ook een b'.oem te kunnen geven, haar de vieze kunst roos deed meebrengen. Ze plaatste daarom de roode roos in een leeg inktkokertje en zette dit op haar lessenaar. daarna trok zij het nog snikkende kind naar zich toe. veegde haaT traantjes af. en terwijl ze haar een kus gaf. zei ze: „O. Miesje, ik wist niet. dat jij mij die roos gaf. om mij genoegen te doen. En ik vind het erg lief van je, dat je haar voor mij meebracht. Kijk, zij staat al op mijn lessenaar!" „Ja, juffrouw", zei Miesje, en ze huilde op eens niet meer. Ze- was zoo héél blij om dat de juffrouw nu ook hfiAr een kus had gegeven. Dit vertelde zij dien dag, na schooltijd ook aan moeder, die weer lachte, zooals toen zij de roode roos zag, en toen zeide: „Als de lente komt, moet je de eerste bloempjes, die je op de weide en in 't bosch ziet. plukken, en die breng je aan de juf frouw. en je zult een9 zien, hoe blij ze dan zal zijn!" „Ja. moeder, dat zal ik doen", beloofde Miesje. TANTE JOH. Id een land, waarin 'n huis brandt, als je 't aansteekt, en de menschen kwaad wor den, als je ze plaagt, was ereis een jon gen ,die Pieter heette. Hg had dikke, -ood» wangeu ,een paar stevige armen, en Z3g er net int, als alle andere Pieters, maar hg wan b6hekst. Wie hem behekst had, wist hg met, ec de meester op school, die zoo knap was, en de liniaal niet alleen gebruikte om lij nen te trekken, wist het ook niet. Maar behekst was lig toch, dat kon iedereen zien ,bg klaarlichten dag, zonder de lan tarens aan te steken. Wanneer hij namelijk eens een hartelijk woord Z6ggen wou, kwam altijd het teg. o- deel uit zijn mond, wou hjj barsch zgn, dan zei hg vriendelgklieidjes. Toen Pieter nog een klein broekenmanne tje was, een tenger kereltje, dat nog niet Kr goed praten kon, kwam de eoning var zjjn land in de stad waar hij woonde. Pieter mocht het portier van 's Koningi rijtuig opendoen. Do koning kneep tien jon gen in zijn wang en vroeg: „Ben je al tijd braaf cn netjes?" „Nee" zed Pieter en werd zoo rood ola een kalkoensclie haan, „ik beo de groot- ste deugniet in de heele stad, vraag 't maar aan vader", en daarmee maakte hij rechtsomkeert. Den gulden voor den jon. gen, die het portier moest openmaken be. stemd, kreeg nu do zoon van den meester en P.eter stond bg den molen, balde zijn vuist en spuwde van woede in 't water van de sloot. Gal zgn moeder hem een appel, dan deta hij een fermen hap, want net wa- ren lekkere appels, die in hunnen tuin groeiden en Pieter was een fijnproever, 5.c- liever een dikken bellefleur at, dan met een leege maSg naar bed te gaan. klaar als men tegen hem zei: „Pieter, wil je wel een appel?" dan zei de jongen heel zeker: „Nee, ik wil er geen", en keek dan met een lang gezicht toe, hoe zijn zusje Greetje er twee achter elkaar opat, want die kreeg er dan den zijnen ook bij. Eens had hjj een kwajongensstreek uit- fehaald en er stond een pak slaag voor e deur. Zoo graag had hjj vader beloofd het nooit weer te zullen doen en misschien was de stok dan wel in den hoek blijven staan ,maar inplaats daarvan zei hg: „Sla maag op, vader, 't kan niet hard genoeg aankomen" ,en t oen kreeg hg natuurlijk een dubbele lading. Toen Pieter merkte, dat het altijd zoo bleet als 't wa9, met dio booze stem in zjjn bin nenste, al was hij nu al een groote jongen mot een lange broek, besloot hij, de we- reld in te gaan, en te zien, of er mets aan te doen was. Misschien was er wel er gens een dokter, die h em voor geld ea goede woorden genezen kon. Misschien maak te hg op een of andere manier fortuin, moe kon nooit weten. Maar hg wou deftig er wel in den vreemde trekken. Hij kocht 'o lichtbruin fluweelen pak met gele kant afgezet en een muts, die er bij hoorde. Hij leende een schimmel met een groen hoofd stel, stak zijn mondharmonika in zgn zak cn reed op pad. Het was een vroolijke wereld, die hij in- reed, want het was lente. Alle9 scheen te lachen, de zon. de weiden de vogels, en ook de beek. Zoo kwam het, dat Pieter ook lachte en de hekserij vergat van pleizier Hij nam zijn trompet uit zijn zak en blies een vroolijk wijsje. Dat klonk zoo vergenoegd, dat de muizen uit hun schuilgaten kropen en hun oortjes spitsten. Toen kwam hij aan een korenveld, waar hij afsteeg. Hij liet zijn paard grazen op het naastbijzijnde grasveld en liep fluitend heen en weer Opeens zag hij iets heel meikwaar- digs. Op een omgevallen boomstam zat een raar oud mannetje, met een mager ge- zichtie en smalle beentjes. Hel wreel met de handen over zijd buik en steunde cn kerm de. dat bet een aard had. Pieter vond het niets prettig om to zien. maar bang was bi] nooit geweest en hij stapte op het man netje af. ..Maak dat je wegkomt," had hij willen zeggen, maar natuurlijk zei hij nu: „Goe* aed. l er. 'd Daar erecb ig, U gauw djarj lilde het dochtertje van oen arme met uit werken gaan den kost en Miesje moest verdienen, ging naar school. Natuurlijk ging bewaarschool, want zo was pas 't Was de «enige bewaarschool en er waren dus ook kinderen |iet beter hadden dan de arme I juist na de Kerstvacantie, toen |ok op een morgen, vóórdat ze naar [huis ging, Miesje er heen bracht. J wees zoet en gehoorzaam", zed |rul je zien, hoeveel de juffrouw at houden der, dat zal ik zijn", beloofde ze ging aan moeders hand de tanen. I Blok had daarna nog even met de Igesproken over Miesje, die altgd Iwas en nooit ondeugend, en daarna Juffrouw Miesje naar haar plaats I tu moeder was heengegaan. Mies. I eerste kind, dat binnen was geko- zjj nu zag, dat alle kinderen, kwamen, bloemen hadden mee- I ai die aan de juffrouw gaven, lat die kinderen door de juffrouw lekust, dacht ze: „Wat houdt die T van al die kinderen! Dat komt Wat ze zooveel bloemen voor baar In! Hè, wat heerlijk toch, als de |ióóvoel van je houdt! Ach, kon ar wat bloemen geven was Januari eu er stond geen I op bet veld, ja, zelfs geen fejo was er nog te vindOD. Dien Itocn ze weer door moeder van Ird gehaald, begon Miesje al dane- Vrtelkn van de mooie bloemen, die |en hadden meegebracht, en hoe tffrouw daarmee was, en hoe zo luderen had gekust. „Toe, moeder", [koopt u voor mg toch ook een men, dan kan ik die morgen aan luw geven en dan kust zjj mg ook, [et ik, dat zg ook van mg houdt". lief en gehoorzaam bent, zal [juffrouw wel, zonder dat je haar leeft, van je houden. Want moe it geen geld om bloemen te kon- llief', sprak de moeder. „En ais 1 weer in do school komt, geef dan |ouw maar een handje en zeg: e juffrouw, ik houd heel veel Dan zal de juffrouw jou ook as geven. Want i k kan lieasch nen koopen, liefje. ik doen, moeder", beloofde Mies. toen zij den volgendon dag zag, f'irouw heelemaal niet naar haar We zjj haar geen handje geven Plijk ook niets tegen haar zeg. I. kon ik toch maar één bloempje Ifrouw geven", dacht ze toen weer. I baar maar iets geven, dat haar doet gedachte liep zjj ook dien huis terug. Moeder was ar nog

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1929 | | pagina 13