OPLOSSING. DE DUBBELE RUZIE tclra glimlachte en zei: nog veel sterker, kleine Dikkiel n met me mee, dan zal ik je wat n. Je behoeft niet bang te zijn, {era ongeluk overkomen, lijks had Fee Electra dit gezegd voelde, hoe hij met een ruk uit •etiid werd. In de armen van Fee et raam uitvloog en met haar op rarte wolk boven de aarde terecht goed op, zei Fee Electra, nu gaat teren. wijl ze dit zei, trok zij een vree- ng gezicht en trotsch keken haar de rondte. n zag men ontelbare blauwe vlam- er Dikkie er op verdacht was, was e tee weer op de aarde en zag hij ude eik door den bliksem getroffen iicns dikken stam in tweedn ge- erd. werd nu toch heusch bang! oen hij de fee aankeek, zag zij er niet streng meer uit en lachte ndelijk toe. oogwenk was Dikkie zijn angst (lachte de fee hartelijk, in de lucht noemt men mij wel t dolle!" omdat ik zoo wild bc-n. im heeft mijn broer voor mij ver- Mijn broer is Stoom! Die is ook k en doet de spoortreinen voortbe- faar zoo gauw en zoo vlug als ik, niet. »auw kunt u wel loopen? vroeg het eens zien? lachte de fee. Voor- naar! it Dikkie het zelf wist, zat hij met de tafel van het groole telegraaf- m wij door de zee naar Amerika, c. Let goed op. [likl deed een van de tclegraaf- en daar zat Dikkie warempel al een ander telegraafkantoor, nschen, die daar zaten te werken, een taal, die Dikkie niet verstond. Engelsch, zei fee Electra. Wc zijn ogenblik in New-York, was sprakeloos van verbazing! gauw gegaan, riep hij. overal zijn, als ik wil, antwoordde Ik ben de allergrootste kracht op d en ook de allerkleinste. Het on- staat door mij.. Ik brand, ik vcr- k verlicht, ik help zware lasten zend tijdingen door heel de k maak zieken gezond cn ik ver- c menschen. Dikkie begon te huilen, nu werd fee Electra susle hem en zei: nijn jongen, tot slot zal ik je nog ■s laten zien. Heb je wel eens van dcrlicht gehoord? Dikkie. In een van mijn lces- laal een plaat met ijsbergen en in is hot Noorderlicht geleekend. net het wel eens echt willen zien een woord te spreken, nam Fee likkie weer op. Hul wat werd het ■n oogenblik later zal hij op een ijsberg aan de Noordpool, cn hemel zag hij vurige slangen [leuren kronkelen. Toen plotseling tierend licht en het was alsof de zilver was. Daarna was het weer ■iiBroode linten heen en weder wap- >os ging het kleurenspel zoo door keek er met open mond naar. nu Dikkie, dat is nu het Noorder- Fce Electra. Maar kom. mijn jon- moet je weer naar huis. want ik de post aankomen en zoodra hij elcclrische bel drukt, moet ik er 'rrmng! klonk het hard door het werd wakker. in zijn bedje en verwonderd keek bi® post, een brief van oom Anton, iil vader zeggen, greep Dikkie, dat hij zijn mooie Fee Electra had gedroomd. OPLOSSING DER OPGAVE UIT EEN VORIG NUMMER. H E R M A N B A R E N D R U 0 0 L F W 1 L L E M A L B E R T V 1 C T 0 R door AMBER. Ans was het dochtertje van den notaris en Hans het zoontje van den dokter. Ze woonden in een aardig Geldersch dorp, hun huizen stonden naast elkaar, gn ze zaten op school in dezelfde klas. Door al deze omstandigheden waren ze dikke maatjes geworden en wanneer op een vrijen middag Ans niet bij Hans was om te spelen, dan kon ze er zeker van zijn, dat dit alleen kwam, omdat Hans naar Ans wag gegaan. Natuurlijk hadden ze wel eens gekibbeld, maar lang had dat nooit ge duurd; daar waren ze te verstandig kinde ren voor. Toen werd Hans jarig. Ans had een beeldigen servetring voor haar vriendje ge borduurd, waar ze heel trotsch op was. Ze had dan ook verwacht, dat de jarige er minstens even verrukt over zou zijn als zij zelf. Maar jongens houden nu eenmaal niet zoo erg van handwerkjes. Dat komt natuurlijk omdat zij zc zelf niet kunnen maken en dus niet begrijpen, wat een werk er aan vastzit en hoe moeilijk het is om neljcs cn gelijk te werken. Zoo was het dus al dadelijk een teleur stelling voor Ans, toen Hans na het in ontvangst nemen van haar gclukwenschen en geschenk zei: „Dank je wel hoor. Wel aardig. Maar je. moet eens komen zien, wat ik van Vader en Moeder gekregen heb." En meteen legde hij haar cadeautje op tafel zonder er verder naar om te kijken. Ans probeerde nog om wat meer belang stelling voor haar servetring te wekken. „Ik heb er een hondje op geborduurd, eon terrier," zei ze, „omdat je immers zoo van honden houdt en vooral van fox- terriers." „Een hond? Een fox?" vroeg Hans, oo* verder niet naar den servetring omkijkend. „Nee maar, die is goed!" En hij trok Ans mee den tuin in. Toen begreep ze ook al gauw, waarom ze zoo weinig eer inlegde met haar ca deautje, dat ze toch zoo keurig geborduurd had en uit haar eigen spaarpot betaald. In den tuin kwam hun namelijk blaffend een aardige fox-terrier tegemoet springen. Dat was dus het verjaarscadeau van Hans' ouders en daarom stelde hij zoo weinig be lang in het door haar geborduurde hondje. Had ze hem nu maar iets anders gegeven I Ze deed moeite om de tranen van spijt terug te houden en omdat ze een flink meisje was, lukte dat ook. „Hij heet Hec," stelde. Hans inlussehen het hondje aan haar voor, dat dadelijk tegen haar opsprong om kennis te maken. Het was een aardig dier en daarom ver gaf ze hem maar gauw de teleurstelling, die hij haar in zijn hondenonschuld be rokkend had. „O, wat een dot van een beestje. Hans!" riep ze uit. „Ik kan me begrijpen, dat je er verschrikkelijk blij mee bent." Toch bibberde haar slem nog een beetje, maar daar merkte Hans gelukkig niets van. Hij had het veel te druk met Hec. Hij gooide telkens een bal weg en dan tl holde de fox dien achterna, z66 hard, dat hij hem altijd in zijn vaart een eind voorbij hep. Had hij hem echter eindelijk te pak ken, dan kwam hij hem gauw weer terug brengen en voor zijn nieuwe baasje neer leggen, blaffend van verlangen om dat prachtige spelletje nog eens te herhalen. Ans kreeg er ook schik in en nu wierpen ze allebei tegelijk een bal in dezelfde rich ting weg, tot wanhoop van Hec. die nu niet wist, waar hij achter aan zou hollen. Zoo werd het toch nog een heel prettige middag, wat meer was dan Ans na haar aanvankelijke teleurstelling over den ser vetring had durven hopen. Daar Hans en Ans op school in dezelfde klas zaten, verschilden ze niet zoo heel veel in leeftijd, tlans was weliswaar iets ouder, maar liet duurde toch niet langer dan ruim een maand, of ook Ans werd jarig. En ook zij zag een lievelingswensch in vervulling gaan. want zij kreeg dien dag een allerliefst muisgrijs poesje ten ge schenke, dat Grijsje gedoopt werd Hans, die ter gelegenheid van het feesl met een doosje chocola kwam aandragen, had ook wel schil; in het beestje. „Wel aardig," vond hij, dezelfde woorden gebruikend als voor den versmaden servet ring. „Maar een hond is toch veel leuker." „Niet waar, een katje is veel liever," zei Ans. „Een kat liever?" plaagde Hans. „Niks van aan. Kallen zijn allemaal valsch." „Grijsje niet, dat zul je zien," nam de jaj'ige het voor haar poesje op. „En ik doe haar een belletje om, dat ze geen vogel, tjes kan vangen „Ja, daar heb je het al," triomfeerde Hans, „vogels kunnen ze ook nooit met rust laten. En ik ben benieuwd hoe Grijsje en Ilec samen zullen opschieten. ,Dat is waar ook," schrok Ans. „honden en poesen hebben nog al eens ruzie samen geloof ik. Ga Hec eens halen, dan zullen we ze allebei vertellen, dat ze goede maat jes moeten worden en niet met elkaar mogen vechten." Dat leek Hans nog zoo'n gek idee niet en fluitend vertrok hij om zijn hondje te halen. De kennismaking viel mee. Grijsje was eerst een beetje bang voor dat blaffende speelmakkertje, maar (oen ze merkte, dat hij haar geen kwaad deed, schenen ze het wel met elkaar te zullen vinden. Een paar dagen later was het ijs al zóó ver gebleken, dat ze met elkaar begonnen te stoeien. Hec, die natuurlijk sterker wa» dan het katje, duwde af en toe Grijsje om ver, die dan met haar pootjes in de lucht bleef liggen spartelen en daar op katten manier bij knipoogde, ten bewijze dat ze het een prachtig spel vond. Maar helaas: kattcnpooljes hebben scher pe klauwtjes, en toen Grijsje weer eens op haar rug lag te spartelen, stak ze zonder booze bedoeling die klauwtjes uit. Hee kreeg er een schram van over zijn neus, begon dadelijk verwoed te blaffen «n zoo misschien wel zijn scherpe witte tanden ge. bruikt hebben, als zijn baas hem niet met een bij zjjn halsband gepakt had. „Zie je nu wel", verweet hjj Ans, dia er toch heusch in'ets aan doen kon, „kat ten zijn altijd valsch! Wat had dat mormel van jon mijn arme hondje nu Te krab ben?" „Mormel? Grijsje is heelemaal geen mor mel", stoof Ans op. „Ze deed het lieusth ni6t met opzet. En jouw Hec is warempel ook zoo'n engel niet. Hij vecht altijd met den hond van den bakker aan den over kant". „Die hond van den bakker is een naar beest", zei Hans, „en het is juist heel flink van Hec, dat hij met hem durft te vechten, want hij is veel grooter". „Flink of niet flink", antwoordde Ans, ,,je geeft dus zelf toe, dat Hec een vech tersbaas is. Wie weet wat hij mijn arme Grijsje gedaan zou hebben, als je hem niet had vastgehouden". „Jouw arme Grijsje is in ieder geval begonnen". Zoo ging het nog een heelen tijd door, tot Ans en Hans eindelijk voor het eerst van htm leven ernstige ruzie kregen, die

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1929 | | pagina 13