zus. FEE ELECTRA. jongens te redden?" riep zij voor den der den keer en het was tegen de vrouwen, niet tegen de mannen, dat zij sprak. Het waren dan ook de vrouwen, die in de mijn afdaal den en daar een wissen dood zouden vinden, zooals algemeen gedacht werd. Twaalf van de „jongens" bevonden zich in een zijgang der mijn, die door vallende steenen afgesloten werd. De zee overrom pelde hen daar en zij zouden er jammerlijk verdrinken. Toen de lift gedaald was, slonden de vrouwen tot de enkels in het water, en het kwam reeds tot hun knieën, loen zij de on- gelukkigen bereik len. Zij hadden gereed schap meegebracht en werklen met leeu wenmoed aan de bevrijding der mannen, terwijl het water steeds hooger en liooger sleeg. „Ga naar boven terug, vrouw!" zei mijn vader, zoodra hij de stem van mijn moeder hoorde „Je zult met ons verdrinken. Wat is hot nut daarvan?" Doch het waren vrouwen en moeders, die daar vochten voor het leven van hun man nen en zoons in de duisternis en zij wilden hen niet in den steek laten. Reeds sleeg het water de vrouwen tot het middel en hooger. maar nog altijd werkten zij verder om een opening lusschen de steenen te maken Toen konden een stuk of zes man nen. die boven stonden, het echter niet langer werkeloos aanzien en kwamen zij de vrouwen te hulp. De grootvader van Michel Polwarth was degene, die er het sein toe gaf. „Wij willen niet onderdoen voor de vrou wen en zullen met hen verdrinken," zei hij. En hij daalde in de mijn af. Het water stond den kleinste der vrouwen reeds tot den hals, vóór de „jongens" gelukkig nog net bijtijds door de ope ning, welke zij gemaakt hadden, konden kruipen en de lift bereiken. Zij waren ge red I Niet allen konden echter tegelijk naar boven en dus bleef mijn moeder beneden. Zij hield zich krampachtig vast aan een steenen rand, die boven het water uitstak en liet een man, die door het vallen van een stuk rots een been gebroken had, voor gaan. Ik 9tond bij de schacht der mijn, toen delift voor de tweede maal boven kwam en al is het dan ook nog zoo lang gele den ik hoor nog het gejuich der „jon gens"' in mijn ooren, toen hel hoofd van mijn moeder eindelijk zichtbaar werd. Twaalf levens had zij dien dag gered, zij en de vrouwen, die met haar in de mijn waren afgedaald. Ons dorp had werkelijk alle reden trolsch op zijn vrouwen te zijnl Maar mijn moeder wilde niets hooren van „een moedige daad" en dergelijke din gen. „Iemand moest de jongens toch red den," zei zij, terwijl zij het kleintje weer van mij overnam en naar huis ging. Dit nam echter niet weg, dat de „jon gens" de klókken voor haar luidden en wel zoo hard als ze maar konden. .Jullie zijn eigenlijk dwaze jongens," zef zij, maar ik zag toch, dat de tranen over haar gezicht liepen. Zij stierf slechts twee faar na dien dag aan een besmettelijke ziekte, die in het dorp heerschte en heel wat slachtoffers eischte. Doch zelfs in haar ziekte dacht zij nog steeds aan anderen en zoo kwam het, dat zij door velen gemist werd. Maar nu moet jij naar bed. Judith, en ik voor de lantaren in den vuurtoren gaan Zorgen Langzaam stond hel meisje op. „Wat zou ik graag even moedig als die andere Judith willen zijn. zei zij. maar ik zou het toch wel akelig hebben gevonden, in die donkere mijn af te dalen! Ik ben blij, dat ze de klokken voor haar geluid hebben." De oude Jozef glimlachte en zei' „Denk nu maar niet langer over die din gen, kind De mijnen zijn hier na dien dag geheel overstroomd en er wordt niet meer in gewerkt Tob dus maar niet over mijn oude verhalen want het is lijd, dat je naar bed en ik naar den toren ga. Lieve help, wat een weert" De wind loeide om het huisje en de regen kletterde met geweld tegen de ruiten, toen er plotseling op de deur geklopt werd. (Wordt vervolgd) Je weet toch, dat 'k een zusje kreeg? Of wist je 't niet misschien? We noemen voor de grap haar „pop". Maar feit'lijk heet ze „Licn"l Heel even mag je kijken wel, Maar dan voorzichtig hoor I Want Moes zegt: „als je leven maakt, Wordt zus er wakker door." Wat aardig is ze, vind je niet? En kijk, die kleine handjes 1 't Is jammer, dat ik 't zeggen moet, Maar zus heeft nog geen tandjes! Dikkie had weer eens school moeien blij ven, omdat hij gedurende de rekenles niet opgelet had. Dikkie, 6 9 hoeveel is dat? had de onderwijzer gevraagd, juist op het oogen- blik, dat Dikkie erover nadacht, hoe het wel zou komen, dat de schoolbel zoo luid weerklonk, als de concierge in de gang op een wit knopje drukte. Eens had hij het aan den concierge zelf gevraagd en deze had geantwoord. Dat komt door de elcctriciteit, jongetje, maar dat is nog veel te moeilijk voor je om te begrijpen. Dat leer je later wel als je in de hoogere klasse zit. Daaraan dacht Dikkie, toen de meesier zijn naam riep. En omdat het al de tweede maal was, dat Dikkie niet opgelet had en met zijn gedachten blijkbaar ergens anders was, moest Dikkie na schooltijd in de klas strafwerk maken. En nu was Dikkie op weg naar huis. Het was al bijna donker en afschuwelijk weer. Het goot en de straten waren bijna onbe gaanbaar van de vele groote plassen. Maar dat kon Dikkie niets schelen; hij liep maar raak! Hij had geen tijd om op de plassen te letten, hij kon zijn oogen niet van de electrische booglampen afhouden en elke Iram, die langs kwam, keek hij na. Kijk, daar had je het weer! Daar sprongen vonkje9 vuur langs de draden door het schuren van den beugel. Dat is ook electriciteit, had laatst vader gezegd en het licht in de booglampen was ook electrisch. Dikkie had gedacht: Ja, dat geloof ik wel, maar wat is electriciteit? Dat zou ik wil len weten. Dikkie had 't aan vader willen vragen, maar juisl was vader door een kennis aan gesproken, die mee opgeloopen was naar huis en toen had Dikkie den geheelen dag geen gelegenheid meer gehad om hel te vragen Eindelijk was Dikkie thuis. Moeder vroeg natuurlijk waarom hij zoo taat thuis kwam. Eerlijk vertelde Dikkie de waarheid en vroeg tegelijk: Moeder, kunt u me nu niet zeggen, wat electriciteit is? Moeder antwoordde: Het is onmogelijk, om dat aan zulke kleine jongens als jij bent uit te leggen. Dat ia veel te moeilijk. m- Dat zei de concierge ook al, loen ik Toen 'k daarvan echt een beetje schiok, Zei Moeder; „malle Riet Toen jij zoo oud als zusje was, Had jij die ook nog niet!" Als moes dat zegt, is 't stellig waar, Maar 't lijkt me toclj wel mail Zeg weet je, wat 'k zoo prettig vind M'n zusje kent mij all Nu gaan we weer! dag kleine zus, Slaap jij maar lekker door! We zullen je 'k heb 't Moes beloofd, Niet wakker maken, boorl R. WINKEL. er naar vroeg en ik zou het toch zoo dol graag willen welen. Hè toe, moeder, probeerl u het eens mij uit te leggen. Het gaat niet vent, geloof me, je zoudi er niets van begrijpen. Kom. ga nu netjes aan je schoolwerk en zet dat uit je hoold Maar Dikkie kon het niet uit zijn hoofd zetlen, het hield hem zoo bezig 1 Moe knorde, dat hij zoo hang ovct een leeslesje" zat te suffen. Leer eerst de dingen goed. die je lecren moet; de rest komt dan later wel, als je ouder bent, Dikkie en ga nu maar naar bed, want het lukt vanavond toch niet. Ik zal je morgenochtend wat vroeger roepen, dan kan je je les nog eens nalezen. En Dikkie. droom niet van de electriciteit plaagde vader, die alles mee aangehoord had van achter zijn courant. Spoedig lag Dikkie in zijn bedje, maai slapen kon hij niet Hij hoorde moeder in de aangrenzende kamer op de naaimachiw naaien en builen den regen tegen de ruilen kletteren. Dikkie verzon en verzon maar, wien hij nu eens over de electriciteit om raad kon vragen. Wie het hem eens duidelijk uit zon willen leggen, wie hom niet te dom en l< klein er voor zou vinden. En dan.... Hè wat was dal? Plotseling werd het zoo helder als de dal In Dikkie's kamertje en voor zijn bedj: stond een wonderschoone dame, wier oogen als sterren schitterden. Zij droeg een japon van weerschijn zijde, nu eens wit, danli blauw, dan rood. Het was prachtig, zooals de kleuren Itlkens afwisselden. In haai hand had zij een langen draad, waaruit tel kens kleine vonkjes spatten. Wees niet bang. zei ze tot Dikkie, die haai met groole verschrikte oogen aankeek, li ben Fee Electra. Je wilde weten wat eleo friciteit is. Ik zal het je vertellen. Wat was Dikkie blij, dat zijn wcnscb vervuld zou worden. Dus u vindt me er niet te klein en te don voor? vroeg hij niet weinig trotsch, Electn Je hebt al zoolang over mij nagedacht dat ik eindelijk besloot, dan maar eens I naar je toe te gaan. Ik ben, zooals ik je al zei, de Fee Kleclra, de menschen noemen mij de electriciteit. Ik maak, dat de booglampen en lantaarns op straat branden, ik maakt dat de Iraa vooruit kan gaan. De menschen zien slecb p wat ik doe, mijzelf kennen zij niet. I U moet dan wel heel erg sterk zijn, Dikkie vol bewondering, als u de traffi'B kan laten voortbewegen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1929 | | pagina 12