De Unie van Utrecht. WAALS DE 00LIJKE OESTERFAMILIE. 6£te Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Dinsdag 22 Januari 1929 Derde Blad No. 21121 23 Januari 1579. 23 Januari 1929. FEUILLETON. Trommen van het Noodlot Concordia res parvae crescunt. et ia morgen 350 jaar geleden, dat de einde Unie van Utrecht, de hoeksteen onze roemruchte republiek, gesloten an het sluiten van dat verdrag was veel rafgegaan. In do jaren 1572—1576, dus j eerste periode van den 80-jorigen oor- waren er telkens onderhandelingen ge- ;d tusschen prins Willem en de opge- j gewesten ter eene en de Spanjaarden andere zijde, onderhandelingen, welke het bijzonder onder de landvoogdij van uesens verscheidene keeren plaats had- en waarbij als onderhandelaars en be daars o.a. dienst deden de in Spaan- gevangenschap verkeerende Philips Mainix van St. Aldegonde, Noircarmes, ero, Leoninus, Bonte ea. Onze beroem- historische monozraaf dr. Robert Fruin jt deze onderhandelingen in den breede helst 1) Over de laatste onderhandc- en nog het volgende: Den 1 Juni 1570 laarden de Staten van Holland en Zee- en de Prins zich bereid, hoewel vast oten goed en leven te verliezen eerder at te wijken van de gereformeerde reli- niettemin de beslissing van dit, evenals alle andere geschilpunten over te laten de Staten-Generaal, na het vertrek der jaarden samen te roepen. Die woor- die niet zeer duidelijk waren, werden r aldus verklaard, dat de Staten-Gene- beslissen zouden, of de protestanten laad zouden moeten verlaten, dan wel 't behoud van belijdenis en eeredienst in 1 land zouden mogen blijven, Requesens acht een schorsing gedurende 12 dagen, inde met de notabelen des lands over voorstel te beraadslagen. De Staten ston- die schorsing toe. Toen do 12 dagen om ■n, werd er van Spaansche zijde ge- fd welke waarborgen de Staten bereid n te geven voor de trouwe nakoming het verdrag, daar zij verlangden, dat de ing vóór alles zijn troepen uit het land 'en en dus de middelen van bedwang ven zou. Wat de religie betreft, daarin hl niet worden veranderd. De Prins en Stalen verlangden in alles herstel der Jt rechten en gewoonten; waarom dan n in d°n godsdienst nieuwigheden ver- jd? Niettemin, daar de Koning vergun- dat de Staten-Generaal over alle zaken politie raadplegen en hem raad geven en teneinde hij vervolgens op alles c orde zou stellen, zoo wilde hij ook wel taan, dat zij hem over de plakkaten en middelen tot handhaving van den gods- al hun gevoelen kenbaar maakten. Staten verklaarden in hun antwoord, het vobrstel niets gemeen had met hun bod om de Staten-Generaal te laten be en Wat de waarborgen van hen ge- rd betrof, zij waren onnoodig, immers rijd werd met de Spaansche overheer- is, niet met de broeders der overige pro- iên. gevoerd. Trokken de vreemde ben- uil het land. dan was de oorlog gedaan de eendracht voor goed hersteld, r werden toen nog verder eenige nota's ieseld maar bij de Spanjaarden was do Je trouw al lang verdwenen en de Sta ven Holland besloten 1 Juli den vrede- del te eindigen en niettegenstaande alle 'n;en van de andere zijde daartegen, den 12 Juli de gijzelaars teruggezonden RECLAME. nze af deeling Schorten vat steeds het nieuwste. es-Japonschort mét sjaalkraag prima waschecht linnen, in div. kl. SI. 2.40 arlemmerstraat 130—136. 6070 en de afgevaardigden uit Breda, de plaats der onderhandelingen, teruggeroepen. 2) De besprekingen werden niet hervat, in hetzelfde jaar overleed plotseling Requesens en zijn dood gaf het sein tot een reeks van soldaten-muiterijen, zoodat het volk naar de wapenen greep en de Staten-Generaal bij eenkwamen, die besloten het vreemde ge spuis te verdrijver. Zij zochten aansluiting bij den Prins en de Staten van Holland en Zeeland.. De onderhandelingen werden her vat. maar nu met uitsluiting van een vreemden landvoogd. De Pacificatie van Gent kwam tot stand. Bij die Pacificatie van Gent (8 Nov. 1576) tusschen de afgevaardigden van Holland en Zeeland en die der Staten-Generaal werd gehandhaafd de toestand, die in het kerke lijke in Holland en Zeeland was tot stand gekomen en werd verder verboden iets te attentecren tegen de Roomsch-Katholieko kerk. terwijl door de afschaffing van de plakkaten tegen de ketters de individueels godsdienstvrijheid werd gewaarborgd. Nog meerdere overeenkomsten volgden, zoo o.a. de eerste Unie van Brussel (9 Ja nuari 1577), waartoe alle Nederlandsche ge westen zouden toetreden en die strekte om een verzekering van de bestaande privileges en een bekrachtiging van de Pacificatie van Gent te verkrijgen. De nieuwe Spaansche landvoogd, de opvolger van den overleden Requesens. don Juon van Oostenrijk, trad, naar aanleiding van die Unie tot de Staten- Generaal toe bij het z.g. eeuwige edict, 12 Jan. 1577 te Marche et Tamine door hem geteekend en door de Staten-Generaal den 17den bekrachtigd. Bij dit edict was de handhaving van den Roomschen godsdienst op den voorgrond gesteld, hetgeen een der oorzaken was. dat Holland en Zeeland hunne bewilliging weigerden. Het duurde evenwel niet lang, of de Sta ten-Generaal lagen met don Juan overhoop, dien zij ten slotte voor vijand verklaarden, terwijl zij Prins "Willem naar Brussel ont boden Deze deed toen een schitterenden in tocht in Brussel (23 Sept. 1577). Door zijn bemiddeling kwam 10 Dec. 1577 de tweede Unie van Brussel tot stand ter nadere bepa ling van de eerste Unie; terwijl de eerste Unie en het eeuwig edict de toepassing van de plakkaten tegen de keltere hadden toege laten, werd bij de tweede Unie overeenge komen, dat zoowel de Roomschen als de Hervormden in de uitoefening van hun godsdienst zouden beschermd worden. Maar door de zegevierende wapenen van Parma, den grooten veldoverste, die don Juan als landvoogd was opgevolgd, werden de zuidelijke gewesten langzamerhand meer en meer vervreemd van de noordelijke en toen nu de Waalsche provinciën 6 Jan. 1579 de unie van Atrecht sloten (Artois, Hene gouwen, Rijssel, Douai en Orchies). begon nen de noordelijke zich nader aaneen te sluiten. Het was prins Willems broeder, Jan de Oude. kort tevoren tot stadhouder van Gelderland benoemd, die het initiatief hier toe nam. Reeds in Dec. 1578 had graaf Jan aan de Staten van Holland en Zeeland, te Gorinchem vergaderd, het ontwerp voorge legd van een nieuwe unie. met Gelderland, Gent. Friesland, Utrecht, Overijsel en Gro ningen 2). En op den 23stcn Jan. 1579 kwam dan de overeenkomst tot stand, die onder den naam Unie van Utrecht be schouwd wordt als de stichtingsoorkonde van de Republiek der Vereenigde Nederlan den. den staat, die eens naast Engeland de eerste plaats zou innemen onder de zee mogendheden van het westen De tekst werd 29 Jan. van het stadhuis 4) te Utrecht afge kondigd en is vervat in 26 artikelen 5). In art. 1 werd bepaald, dat de Vereenig de Gewesten bij elkander zouden blijven: „in alle forme ende manieren als oft zy luiden maar een provincie waren, zonder dat dezelve hun 't eeniger tyde van den anderen zullen scheyden, laaten scheyden ofte separeren, onvermindert nogthanseen ygelyke provincie haar luiden speciale pri vilegiënwaar inne zy luider den an deren niet alleen geen prejuditie, hinder of letsel doen zullen, maar zullen den ande 111. Angstig wachten ze nu allen af wat de Waterman zeggen zal.is hij misschien boos? O, neen, hij glimlacht gelukkig guitig. „Wel,.wel,' zegt hij eindelijk met een mooie, diepe stem, „dus u denkt dat het op de menschenwereld zoo veel anders is dan in ons rij'k onder zee? Nu, dan vergist U zich. Maar ik zie u ongeloovïg glimlachen en daarom is het maar beter dat u het zelf ondervindt; ervaring is de beste leermeesteres. Ik zal u voor ieder lid van uw familie een pil geven, die zal u later helpen om een raenschelijke gedaante te krijgen." Dankbaar neemt vader Oester de zwarte pilletjes aan. die de Waterman voor hem uit een mooi kistje haalt. 112. Ze danken den Waterman allen hartelijk en bestijgen dan een grooten dolfijn, die hen nu, op last van den toovenaar. naar zeker zeestrand voeren moet. Als de ouderen en de zusjes echter opgestegen zijn, blijkt er voor de broertjes geen plaats meer te zijn op den grooten dolfijnenrug, en zij gaan fijn met een extra-visch naar het doel van hun tocht. ren daar inne met alle behoorlyke en moo- gelyke middelen helpen", enz. In den regeeringsvorm werden geen ver anderingen gemaakt. Men verbond zich al leen „tegen de Tyrannische Regeeringe ende siavernye". Dc afgevaardigden der af zonderlijke gewesten, die aan de Unie deel namen, mochten geen besluit omtrent oor log of vrede nemen, geene lasten ten alge- meenen nutte heffen, tenzij met algemeene toestemming. Indien er verschil mocht ont staan, zou de beslissing daarover volgens de bewoordingen der Unie aan de nu ter tyd wesende stadhouders 6) opgedragen worden. De bepalingen, welke algemeen voor alle provinciën geldende waren, hadden in de eerste plaats betrekking op de oorlogscon- tributiën en het krijgswezen. Alleen werd nog bepaald, dat de munt door de Staten- Generaal zou geregeld wórden. Aangaande den godsdienst bevatte art. 13: „dat Hol land en Zeeland na haarlieden goeddunken 't poinct van de relegie zouden regelen en dat de andere provinciën zich zouden mo gen reguleren na inhoud van de religions- vrede door den Hertog Matthias geconci pieerd", terwijl men in een later toevoeg sel, den 1 Febr. vastgesteld, bepaalde: dat ook geheel Roomsche provinciën in de Unie zouden kunnen worden opgenomen. Toen men later, in Juni 1583, de Unie herzag en het voorstel werd gedaan om al gemeen in alle gewesten der Gereformeer de religie te handhaven, werd dat voorstel niet algemeen aangenomen, daar de pro vinciën Holland en Utrecht bepaald ver klaarden, dat elk gewest het punt der re ligie moest regelen. Men kwam er evenwel na de Fransche furie toe, om overeen te komen alleen de uitoefening van de Gere formeerde religie toe te laten, en in dien zin werd ook 7 Juni 1584 besloten, dat aan den eed voor de leden der Staten-Gene raal zou gevoegd worden de clausule van de ware Christelijke Gereformeerde religie voor te staan. 7). De Nederlandsche gewesten bleven dus na de Unie hunne zelfstandigheid, elk in het bijzonder, bewaren, uitgenomen in die enkele punten, die aan de Staten-Generaal werden opgedragen en die voor vermeerde ring vatbaar waren, door de bepaling, dat met algemeene stemmen verandering in de Unie kon gemaakt worden. Uit de Unie zelve is daarom het staatsrecht van dien tijd niet op te maken, maar veeleer uit dc onderscheidene pacificatiën der gewesten en steden, die zich onder het bewind van den Prins hadden gesteld. Het waren ver bonden, waardoor de gewesten tot de Unie toetraden en waarin de beslaande privile giën werden bekrachtigd 8). De Unie werd niet beschouwd als de con stitutie van .een gemeenebest, althans niet bij haar oprichting. Haar doel was alleen de verdediging tegen een VTeemden onder drukker, de conlracteerende partijen ver bonden zich goed en bloed te offeren, ten einde de vreemde soldateska van hun grondgebied te verdrijven. Terecht, zegt Motley: „the establishment of a republic, which lasted two centuries, which threw a girdle of rich dependencies entirely round the globe, and which attained so remar kable a height of commercial prosperity and political influence, was the result of 'the Utrecht Union; but it was not a premidi- tated result". (De vestiging van een repu bliek, die twee eeuwen bestond, die een gordel van rijke koloniën rond den gehce- len aardbol sloeg en die zulk een merk waardige hoogte van voorspoed op handels gebied en van politieken invloed bereikte, was het resultaat van de Unie van Utrecht, maar het was niet een vooropgezet resul taat). 9). Al liet dan in den loop der tijden de een heid wel een9 wat te wenschen over, de ontwerpers symboliseerden toch die ver- eischte eenheid in het wapen der Unie: een met als teeken der vrijheid een hoed op zijn kop dragende steigerende leeuw op een rood schild, houdende met den voorsten rechterpoot een zwaard en met den linker een bundel van zeven bijeengebonden pij len en rondom het schild de woorden „con- cordia res parvae crescunt" (eendracht maakt macht). De acte van de Unie werd het eerst on- derleekend door graaf Jan van Nassau als stadhouder van Gelderland en Zutphen, waarop de onderteekeningen volgden van dc vier afgevaardigden van die dubbele pro vincie. dan volgden de namen van de afge vaardigden van Holland, Zeeland (behalve Middelburg), Utrecht en de Friesche provin cies. Middelburg was obstinaat, omdat de Prins aan de stad, sedert zij tot de zijde der Unie was gebracht, vele voorrechten had ontnomen, b.v. het rechtsgebied over Arne- muiden en haar verbitterde door Vlissingen en Veere zitting en slem te geven in de sta ten van Zeeland. Prins Willem toekende de Unie pas 3 Mei 1579, omdat hij nog lang de hoop had gekoesterd „de Nederlanden in het gemeen tot die vereeniging te bren gen". Die hoop op het Zuiden was evenwel ijdel gebleken, alleen Antwerpen, Gent en. Brugge sloten zich bij de Unie aan. Zoo was dan de Unie van Utrecht ont staan, welke de Noordelijke provinciën sa menbond in hun strijd tegen Spanje en onder welker devies zij eens de machtige staat zouden worden, welks woord van be slissende beteekenis was in Europa's raads zalen, welks legers onder de bekwame zo nen van den Grooten Zwijger, de oefen school vormden van de meest bekende uit- heemsche krijgsoversten en welks violen do schrik der vijanden, maar ook de toeverlaat van de hulpzoekenden waren. Dc Unie van Utrecht roept de herinnering op aan een grootsch verleden, een verleden, waarop de nazaat trotsch mag gaan. En het is een daad van historische piëteit, wan neer die nazaat op morgen den 350sten ver jaardag van die voor ons land zoo gewich tige gebeurtenis met groote dankbaarheid herdenkt Nijmegen. II. VAN ENCK. 1) Fruin. Verspreide Geschriften. Prins Willem in onderhandeling met den vijand over vrede, 15721576. 2) Resol. Holl. 1576, pag. 455. 468, 477, 487. 501. 3) Groen van Prinsterer VI 479 en vol-» gende. Over het ontstaan der Unie, ook Dr. P L. Muller: de Unie van Utrecht. 4) Kluit, Historie dor Holl. Staatsregel ling I, 170 en volgende. 5) Het gcheele document is te vinden bij Pieter Bor, Nederlandsche Oorlogen XIII 2630. Ook heeft dr J. A. Wijnne in zijn „Geschiedenis van het Vaderland" de 26 artikelen opgenomen. 6), Deze bepaling heeft later veel aan leiding tot geschillen gegeven. 7) Prof. jhr. mr J. de Bosch KemperJ De staatkundige geschiedenis van Neder land, pag. 92 en 93. 8) Als voren, pag. 93. 9) John Lothrop Motley: The rise of the Dutch republic III, pag. 298. RECLAME. 5168 Naar het Engelsch van OTTWELL BINNS. Jij hebt me gered, zei hij innig, en zijn we veilig. Dat weet ik nog niet zoo zeker, ant- rode ze en ze vertelde hem van de ge- .'e tie ze tegen de maan had afgeleekend en. ij floot even, en zei toen: Dat lijkt er a sof hij ons spoor per slot van rekening nog gevonden heeft, maar hij heeft ons jnct kritieke oogenblik niet gezien. Toen am er opeens een gedachte bij hem op; hij keek haar onderzoekend aan: Je dat je den heelen tijd met je geweer in hand hebt zitten wachten; zou je heusch noten hebben als.... wel, als hij hier F eekomen? Jonor s gezicht betrok eventoen kwam |een vastberaden uitdrukking in haar en. en ze antwoordde op beslisten toon: Jal Ook als het Wie het ook geweest wasl antwoordde 91S' roef pen beslistheid die hem vol- en overtuigde ij strek«e zijn hand uit en nam de hare n warman greep. niof ze* h') ik hoop dat het zoo- n w en za^ Ier wille van jou. En meer Prozaïsche zaken te- ppren Ons ontbijt? t an,^ooTdde ze alleen Waler onze fleescheiu Hij keek naar de zonnige vlakte vóór hen en zei: Dat moeten we bewaren. We mogen geen water aanraken tot we bij het meer komen, waar mijn kamp is. En het zal wel ontzettend warm worden. Ze keek naai de plaats waar de wilde dieren graasden en zei peinzend: Ik zou wel vleesch kunnen krijgen als het erg noodig is. Maar als die man niet veraf is, zou het ons kunnen ver raden. Ja, stemde hij toe, we moeten het maar liever niet doen, behalve als je erg hongerig bent. Als we flink doormarcheeren kunnen we tegen twaalf uur bij het meer zijn. Ik heb geen honger, zei ze snel als jij er toe in staat bent, moesten we maar da delijk op weg gaan. Dat is het wijste wat we doen kunnen, meende hij, voordat de zon zoo erg warm wordt. Ze hielp hem opstaan en stond hem be- zoTgd aan te kijken toen hij duizelig zijn hand aap zijn oogen bracht Wat is er? vroeg ze ongerust. Niets. Een beetje duizelig, maar het zal wel overgaan als we op weg zijn Hij zei het onverschillig, een beetje te on verschillig en Honor zag. toen ze op weg gingen, dat hij zijn lippen op elkaar geklemd had pn dat er een pijnlijke blik in zijn oogen was gekomen en ze begreep heel goed dat h^t loopen hem moeite kostte. Ze vroeg hem. zijn arm weer over haar schouder te leggen, zooals hij gisteren ge daan had maar hij weigerde het schertsend. Neen liefste. Ik ben toch geen klein kind? Ik moet op mijn eigen beenen leeren loopen 1 Het leek Honor of ze ontzettend langzaam vooruit kwamen. Het zonlicht begon ai spoedig bijna ondragelijk hel te worden, de lucht trilde in de steeds grooter wordende hitte. De omtrekken van de accacia's begon nen te verdoezelen en het getjilp van de on telbare sprinkhanen klonk niet langer op wekkend maar leek meer een onuitstaan bare eeuwigdurende begeleiding van hun hopeloozen tocht. Riminglon liep heel lang zaam, zoo langzaam dat het haar doodmoe maakte; maar ze wist dat zelfs dit een bijna onmogelijke uitspanning voor hem was en ze trachtte niet hun stap te versnellen. Soms deed ze haar oogen half dicht, een paar keer vestigde ze ze op een eenzame boom, ver voor hen uit, en mat daarnaar af. in welk tempo ze opschoten. Een vogel, die eenzaam over de vlakte wiekte, deed haar beseffen, hoe langzaam zij vooruit kwamen. Keer op keer keek ze om zich heen of zo ook iets van hun achtervolger merkte, maar ze zag niets, en dat was het eenige, dat haar een gevoel van troost gaf Angstig keek ze naar den man naast haar De koortsach tige kleur op zijn wangen was dieper gewor den en er was een blik in zijn oogen, die haar doodelijk ongerust maakte, onder zijn korte baard was zijn mond krampachtig dichtgeklemd. Toen ze bij een boschje mimosa-struiken kwamen, waarvan de eene kant zich in de schaduw bevond, vroeg ze: Zou J« niet even uitrusten Alec? Hij keek haar verward aan, alsof hij niet gehoord of begrepen had. wat ze zei. Toen zei hij plotseling op heftigen toon: Nee liefste. Vooruit! We moeten verder! En hij worstelde weer voort en Honor moest wel bij hem blijven, maar haar be zorgdheid werd steeds grooter, toen ze naar hem keek en zag hoe de koorts weer snel op kwam zetten. Hij liep onzeker, in zijn oogen was een vreemde glinstering, en zijn lippen bewogen zich alsof hij trachtte woorden te zeggen, maar er kwam geen geluid. Ten slotte kon ze het niet langer aanzien en ze wendde voor dat zo dorst had en dwong hem lot drinken, na dat ze zelf even aan het water genipt had. Hij zette dc flesch aan zijn mond en het koele, verfrisschende water deed hem alles vergeten, behalve dat hij dorst had. Ze her innerde zich wat hij gezegd had over het water, maar ze hield hem niet tegen. Wat gaf het? Het water zou hem goeddoen en tegen twaalf uur En toen gebeurde plotseling wat ze den heelen tijd gevreesd had Ze hoorde een kort, fluitend geluid, de flesch werd uit zijn handen geslingero et* zich zelfs niet den tijd om te onderzoeken waar het geluid vandaan was gekomen. Ze liet zich dadelijk op de knieën vallen en sleepte Rimington met zich mee. Stil! Stil jongen!, fluisterde ze en ze dankte den hemel, toen hij onbewege lijk bleef liggen. Ze nam het geweer van haar schouder lichtte het hoofd op en keek omzichtig om zich heen. Haar gezicht was heel bleek en er was een verschrikte blik in haar oogen. maar om haar mond lag een trek van vastberadenheid- Als het noodig mocht zijn. zou zij voor het alleruiterste niet terugschrikken, ze wist dat hun achter volgers ergens verscholen moest liggen, wachtend op een nieuwe kans. Gelegenheid om zich te verbergen was overal. Zooals zij onzichtbaar waren in het hooge gras. zoo had ook hij erin weg kun- I nen duiken. Hij kon overal zijn in dia groote vlakte, misschien kroop hij op dat oogenblik ergens door het gras op hen toe. Bovendien stonden er een paar groepen doornige struiken, vanwaar de aanvaller de heele vlakte kon overzien en die onder zocht ze scherp, terwijl ze haar hoofd heel voorzichtig boven het hooge gras uit hield. Eerst ontdekte ze niets. Toen zag ze plot seling iets glinsteren uit een mimosastruik rechts van haar. Ze twijfelde er geen oogenblik aan of het moest de loop van een geweer zijn, die het zonlicht terug kaatste en ze begreep, dat in die struik hun vijand verborgen moest liggen. Ze tuurde scherp of ze verder niets van hem kon ontdekken, maar in het begin was de kleine glinstering het eenige teeken van zijn aanwezigheid. Na een poosje echter vond ze een plek waar het bruin was van de bladeren en een beetje anders van tint was en na een oogenblik maakte ze bij zichzelf uit, dat het iets van khaki moest zijnde top van een zonnehelm dacht ze. Ze bleef gespannen, voorzichtig, gade slaan. Het stukje helm, dat in het begin zoo moeilijk te vinden was geweest, wem langzamerhand een punt. dat ze onmogelijk uit het oog verliezen kon. En ze begon zich af te vragen, wie het zijn kon Was het Legrand, of was het....? Er viel maar een ding, en hoewel ze inwendig siddprde voor wat ze ging doen, bracht ze toch haar geweer in gereedheid. Toen knielde zp op één knie, maar bleef zoo dicht mogelijk bij den grond, en daar op legde ze aan op een plek, iets lager dan de zonnehoed. (Wordt vervolgd),

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1929 | | pagina 9