DE BOOM. Poes zit zich te warmen. Buiten is het guur. 's Wiüters is de kachel Poesje'e liefste buur. Even buiten het dorp, aan de helling van den berg, stond vroeger een groote, stevige denneboom, en aan dezen boom heeft de houthakker Rolstra zijn leven en zijn geluk te danken. Alle bewoners van het dorpje V. kennen zijn geschiedenis, iedere vreemdeling, die na een tocht in de bergen komt uitrusten in de aardige herberg, krijgt het verhaal te hooren dat dan ook werkelijk belangrijk is. Luistert maar. Jan Rolstra was voor zijn doen bepaald een welgesteld man. Zorgen kende hij niet, maar toch was hij allesbehalve gelukkig. Zijn vrouw en zijn eenig kindje had hij door den dood verloren. Sedert dien tijd leefde hij al leen met zijn grooten hond in het sombere, eenzame huia Zijn eenig genoegen bestond in het tellen van zijn geld, dat hij in een stevige brandkast bewaarde. Menige boom was al door Jan's arm ge vallen, de bosschen rondom het dorp ver dwenen zoo langzamerhand; men zag niets dan kalen rotsen met gevaarlijke afgronden, waaruit soms plotseling gevaarlijke berg- stroomen opbruisten. lederen morgen trok onze houthakker er op uit, den geheelen dag weerklonken de slagen van zijn bijl. Vol trots bekeek hij 's avonds de vruchten van zijn werk. Eén stevigen boom, den flinksten van al le. had hij al lang voor zijn doel bestemd, en toch, toen alle andere rondom gevallen waren, bleef de groote donkere denneboom staan en spreidde zijn takken wijd uit. ats wilde hij den opgejaagden vogels een veilige schuilplaats bieden. Jan Rolstra kon niet besluiten, den boom te vellen, want hem dankte hij het geluk, dat sedert eenigen tijd zijn woning weer was binnengetreden. Een9 op een morgen, toen hij somber ais steeds naar zijn werk trok, hoorde hij in de Poesje zit te spinnen; 't Regent dat het giet. Maar bij *t knappend vuurtje Voelt ons Poesje 't niet. nabijheid van de rotskloof zuchten en klagen. Was het de wind of een vogel? Neen, 't leek wel een menschenstem en 't kwam van dichtbij ook. Jan zocht en zocht, en jawel, aan den voet van den groo ten den vond hij een meisje van een jaar of vier. 't Kind was in een oude deken ge wikkeld en huilde op hartverscheurende wijze. „Waar is,je moeder?" vroeg Jan Rolstra. „Wie heeft je hierheen gebracht?" „Moeder, moeder," zei het kleine ding, terwijl ze haar groote lichtblauwe oogen naar hem opsloeg. Meteen begon ze nog harder te huilen. „Drommels." dacjit de houthakker, „dat is me een vreemde geschiedenis. Ik kan dat kind hier toch niet van kou en honger laten omkomen." Hij zette zijn bijl neer, greep het kleine ding onhandig beet en bracht het op zijn arm naar het dorp. 't Kind keek hem eens aan, hield op met huilen en sliep een oogcnblikje later kalm en rustig in. Waar kwam ze toch vandaan? Niemand in het dorp kende haar. Af en toe riep zij op klagenden toon om haar moeder en dan vertelde zij in haar gebroken kindertaal tje een verwarde geschiedenis van een groot rijtuig en van haar moeder, die haar ge kust had en die zoo huilde, en van den nacht, dien ze alleen doorgebracht had on der dien grooten boom. Toen was ik bang. Men besloot, dat zij naar de stad ge stuurd zou worden; daar zou men trachten haar in een weeshuis opgenomen te krijgen, lederen dag echter stelde Jan Rolstra haar vertrek weer uit. Nu eens vond hij haar nog te zwak, dan weer wilde hij eerst een nic-uwe jurk voor haar koopen, en zoo kwam het, dat hij na verloop van een jaar het heele weeshuis vergeten was. Als het kleine ding haar armpjes om zijn hals legde, als zc hem 's avonds lachend en zingend tegemoet kwam, als hij kaar lippen op de ruwe wang voelde, dan verl L groc hij zich, zijn dochtertje weer bij zieleen i hebben, dan voelde hij zich gelulduit; tevreden. I dron 's Zomers nam hij haar dikwijls n,elj am zijn werk en als hij dan even de bilou 1 rusten, luisterde hij glimlachend naalden; vroolijk gebabbel. De vogels, de blol'ecn. alles boezemde haar belang in, overall ijsk ze naar. Iken. 's Avonds, vóór zij naar huis gingen.fcn ten ze even uit onder de takken vajluw denneboom, die haar dien nacht beid d had. Ileur< De houthakker hield van den boonjlij v van een vriend. Hij had een lagen sllan; muur rondom den stam gemetseld, dalzetti bang was, dal de bergstroom, die voolTegc] rend langs zijn wortels stroomde, hen® al dors wel eens zou kunnen doen vallen F dit alles, hielp niet, de stroom bleek npd tigor te zijn en op een dag wierp hijlnker reus ter neder, die stervend no? het «Jan's redde van den man. die hem liefhad enfc sic het kleine meisje, dat hij eens hescherjP'pts 't Was oen snikheele zomerdag. IMige blaadje bewoog zich; zelfs de bergd! het; scheen zijn loop te vertragen. Hel-bljrveri was de lucht, alleen heel ver aan den A 9tr< zont verhief zich een geelachtige wolkjuwe ieder uur donkerder werd en hoe langerlEn meer naderde. I a' Jan Rolstra zit mei het kleine ding ae sic den eenzamen denneboom. Hij voelde ikker moe cn loom. Bezorgd keek hij naaftht lucht. Wat werd het onheilspellend dorlEn Kijk, daar vielen de eerste druppels rlotse „Laten we hier maar niet blijven," i|n 01 hij tegen het kind. „We worden zoo nallst. als er een onweer losbreekt, is het gevind lijk ook." |u2- Hij begaf zich naar een kleine hut,Ier. takken in elkaar gezet, op een sin t eilandje, dat gevormd werd door den strlters en een paar uitgedroogde zijtakken er «Epi Zij gingen er binnen, 't Begon hoe laikiri hoe erger te regenen. fc t' 't Leek wel een wolkbreuk. De hein i was bijna zwart; af en toe verheldeii^ vreeselijke bliksemstralen den omtrek. De wind loeide en huilde, om banzl worden, en zwiepte den ouden boom hl en weer als een riet. Tusschen de donderslagen hoorde :.L hoe de Bergstroom met woest geraas n| Je beneden bruiste, het was een oorverdoovlnk lawaai fczel Plotseling zei Jan Rolstra verschrikt; Ir z( „Lieve hemel, een overstrooming." |jn 't Water drong met geweld de hut bins Je en bedekte weldra den grond. In b De houthakker stak zijn hoofd buiten Ion deur. lakd „Goede God, sta ons bij!" riep hij uit.lan ondanks den razenden storm, ondanks dlunl stroomenden regen, nam hij de kleine Jol .Te den arm. en ging naar buiten. I V Rondom niets dan water. De bergstrooftet die plotseling een ontzaglijke rivier ge!elk vulde de kloof nu geheel. De uitgedroo?! X zijtak was een waterval geworden, die fclaa terend naar beneden stortte. Hooge schuil koppen spatten omhoog, en nog steeds wil p de vloed; 't water maakte zich meester vfct het heele eilandje. Jan Rolstra voelde II p over zijn voeten slroomcn. I j Wat moesten ze doen? lag Waar kon hij een veilige standplaats v®en den? De machtige stroom richlle ontzaglilp. verwoestingen aan; hoornen werden ui(lw rukt; rotsblokken meegesleept; tegenovloc deze onmetelijke kracht voelde de hoi|ei hakker zich machteloos. |w Bij het licht der bliksemstralen zag t|e den ouden denneboom. OnheilspelleDl 5 somber stond hij daar gelijk een spook. It midden van het woeden van den storm, li Jan Rolstra bleef staan, blootshoof<i|e] koud en bevend, 't Kleine ding in zijn a|e men huilde en drukte zich hoe langer hln steviger tegen hem aan. Een zwaar rotsblok stiet tegen de hul en deed haar met één slag omvallen. I 't Water kwam Jan nu al tot aan dcw0 enkel, 't Eilandje was geheel verdwenem Men zag niets dan wegdrijvende lakkei, steenen en reusachtige schuimkoppen. Langzaam liep de houtvester verder; voojl zichtig zocht zijn voet tusschen al dat wat« een vasten grond; de nood werd hoe lang®

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1929 | | pagina 14