WAALS DE OOLIJKE OESTERFAMILIE. 69ste Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Woensdag 2 Januari 1929 Derde Blad No. 21104 HET VERLEENEN VAN HULP BIJ IJSONGEVALLEN. Witle Dames Laboratoriumiassen fl. 2.70, 2.90, 3.15. Doktersoperatie-Jassen fl. 4.— KUNST EN LETTEREN. O FEUILLETON. De Trommen van kt Noodlot De Nederlandsche Bond tot het Redden van Drenkelingen verzocht ons eenige ruimte om te wijzen op het gevaar dat het vriezende weder met zich medebrengt. Heeft men als redder in gewone omstan digheden reeds vrij veel moeite om een drenkeling in open water behouden aan den wal te brengen, die taak wordt nog zwaarder wanneer men één of meerdere slachtdiere van een ijsongeval hulp zal moeten bieden. Is door U wel eens bedacht wat gij zult doen wanneer iemand door het ijs zakt en gij bevindt TJ in zijn nabijheid? Neen, waarschijnlijk. En toch kunt U in dezen tijd van het jaar, op ieder oogenblik voor de dringende nood zakelijkheid komen te staan in zoo'n geval hulp te moeten verleenen. In de grootste steden van ons land kan men, indien de drenkeling onder Uw bereik ligt reeds helpen door het toesteken van den redddingshaak aap de bruggen bevestigd of door het toewerpen van een boei met lijn (Voor Amsterdam bovendien gebruik maken van de ladderposten der A. R. B.) Bovendien kunt ge zoo mogelijk ge- bruik maken van die voorw€Tpen waarvan bet drijfvermogen groot i9 zooalö: ladders, stokken, planken, banken, tafelbladen etc. alles steeds te verbinden door een touw of lijn met den wal. Gij kunt U ook met een dier voorwerpen op het ijs begeven, doch moet dit dan doen in liggende houding, om hel draagvlak voor Uw lichaam zoo groot mogelijk te maken en op het voorwerp, bij voorkeur een ladder, plank, of tafelblad gaanliggen. of voor U uitschui vend te duwen in de richting van hel wak Waarin het slachtoffer ligt. Gij roept den drenkeling toe zich kalm te houden en met de armen op hel ijs te steu nen met achterwaarts gebogen beenen. Is de ladder of stok lang genoeg dan flchuive men deze dwars over het wak en kan de drenkeling hieraan gaan hangen en mede worden opgetrokken. Kunt ge hem een lijn al of niet voorzien van een draaiende bal toewerpen en kan de drenkeling deze grijpen, dan moet hij zich deze op Uw aanwijzing om het lichaam trekken, zoodat gij hem kunt vast binden aan de lijn. Is hiervoor geen gelegenheid en hebt gij geen ander hulpmiddel dan een lijn of touw tot Uw beschikking, dan bindt gij U deze zelf om. na te voren deze aan een vast punt van den wal te hebben bevestigd en gaat nu in liggende houding met armen en beenen zoo wijd mogelijk uitgespreid, schuifelend over het ijs naar het slachtoffer. Is deze in staat Uw beenen te pakken dan laat gij dit doen en zult gii trachten op deze wijze U beiden met de handen aan de lijn op te trekken naar den kant. Mist de drenkeling daartoe echter de macht, dan zult ge hem aan 't touw moeten vastbinden om met hem de moeilijke terug tocht over het ijs, in liggende houding, te be ginnen. Is daarbij hulp aan den kant aanwezig dan kunt gij in afspraak met die helpers Uw taak lichter maken door hen te doen trekken en begeeft gij U gerust bij den drenkeling als het moet te water. Bedenk daarbij steeds dat het niet laf is, doch van weloverwogen voorzichtigheid ge tuigt. indien gij U een lijn om het lichaam bindt. Ernstiger wordt Uw hulp als Uw drenke*- ling wegzinkt. Zijt gij met een louw aan den wal verbon den dan begeeft gij U als geoefend zwemmer RECLAME. Haarlemmerstraat 130—136. gerust te water en tracht hem od te duiken. Gij zult waarschijnlijk bij het duiken in dat koude water een korte hevige pijn in Uw hals of achterhoofd gevoelen. Dit is echter maar tijdelijk door de plot selinge afkoeling, het mag geen reden zijn om Uw reddingspogingen op te geven. Hebt ge het geluk den drenkeling te vinden dan keert ge met hem terug naar boven langs de lijn die U met den wal verbindt, zoodat ge altijd in open water zult boven komen. Is de verbinding met den wal echter ver broken of waart ge genoodzaakt zonder lijn te water te gaan. dan i9 het zaak omhoog te komen langs den, door U in het wak ge stoken stok. dien gij bii U hadt. Is ook geen stok aanwezig dan moet gij altijd naar boven komen aan de donkerste plek van de oppervlakte, omdat hier open water is: het lichter gekleurde oppervlak is het gesloten iisvlak. Tijdens het vervoer van den drenkeling naar den kant roepl men den omstanders toe een dokter of geneeskundige hulp te halen. Om ten deele verzekerd te ziin van spoe dige' hulp bij ijsongeval)en. verdient het aan beveling dat de Gemeentebesturen aan alle baanvegers de verplichting opleggen steeds een sterke lijn of koord van 20 a 26 M. lengte bij zich te dTagen, om deze in geval van nood te' bevestigen aan het midden van den bezemstok, die zij dan den drenkeling kun nen toeschuiven of toewerpen als onmid dellijke hulp. Men houde er rekening mede dat bevroren, stijve ledematen zeer broos zijn en gemak kelijk breken. Men brengt den drenkeling niet in een warm vertrek, doch houdt deze in de koude, terwijl men met sneeuw of koude doeken de bevroren ledematen lenig wriift. Voor meerdere inlichtingen wende men zich tot het secretariaat van den Nederland- schen Bnnd tot het Bedden van Drenkelin gen: Ceintuurbaan 3G2, Amsterdam Z. PORTRETTEN IN DE LAKENHAL. II. Wanneer men de eerste zaal binnen treedt, bemerkt men onmiddellijk aan den linkerwand een groot portret (128) van een onbekenden man, geschilderd door een schiL der, wiens naam eveneens onbekend is. Het is blijkens de kleederdracht geheel uit het begin der 19de eeuw. Een buitengewoon sterk werk. De vorm van den kop met de wilskrachtige Lijnen, de energieke bruine oogen, alles getuigt van een sterk zelfbe wustzijn. De stofuitdrukking van den witten das fcn het bruine kleed treffen buitenge meen. De handen zijn van een mooie plas tiek. Wie mag de schilder geweest zijn, die in dien tijd dezen stoeren nazaat van de 17de eeuw zoo voortreffelijk op het doek bracht Naast dezen sterice hangt een gevoelig vrouwenkopje van De Bloeme, met een droefgeestige uitdrukking over het gelaat. Het geheel is in donkeren toon gehouden en bekoort door zijd stemming. Even verder hangt de bijna levensgroote beeldteni3 van Mgr. Van Vree, de eerste bisschop van Haarlem na het herstel der Hiërarchie in 1853 Statig rijst de statuur van den kerkvorst tegen het donkere fond. De fijnt kop met besliste en toch goedige trekken is prachtig doorgevoerd. De peil. ture van het bisschopsgewaad is met krach tige en toch gevoelige hand gedaan en mooi van coloriet. De schilder van dit werk is MgT. Broere, die tijdens de regee ring van koning Willem I, president van en professor in de Wijsbegeerte aan het destijds nog te VelzeD gevestigde seminarie Hageveld was. Broere was een veelzijdige geest,- uitmuntend thuis in de klassieken, de kerkvaders en de meer moderne litera tuur, die zelf wijsgeerig-dogmatische wer ken schreef. Ook op het gebied der dicht kunst bewoog hij zich en schreef o.a, een gevoelig gedicht „De Bedegang" ondanks alle verschil van onderwerp in den trant van Bellamy's dichterlijke vertellingen en verder een Dithyrambe op het Allershei- ligste", die voor onze moderne ooren wat erg pompeus is. Voor de onderlinge opvoe ringen vaD Vondel en andere klassieken 77. Het wordt tijd, dat we eens rondkijken waar de overige leden der familie Oester blijven, die, zooals je je wel herinnert, met een schuit ook op stap zijn gegaan om de twee kwajongens te achterhalen. Ze maken het best en ze genieten volop. Oesje en Oelie hadden nooit gedacht dat de wereld zóó groot wasl 78. Overal langs den weg informeerden ze naar de onderzee-» auto met de twee Oesterjongens en zoo leerden ze het spoor van Oscar en Otto kennen en volgen. Ze hoorden van hun avontuur bij den telegraafkabel en daar hadden ze veel schik om. Toen wilde het gelukkig toeval dat ze op een dag de oude tante Zeekat ontmoetten. De oude dame, die een brave ziel wa9, vond het echt gezellig de Oesterfamilie te leeren kennen en ze noodigde hen allen uit om mee naar buis te gaan en een paar dagen bij haar te logeeren. door de 6tudenten van Hageveld schilderde Broere zelf de decors en was meteen regis seur. Dat bij een buitengewoon begaafd schilder was, bewijst niet alleen het por tret van Mgr. Van Vree, maar eveneens een zelfportret, dat hem doet kennen als een stoere persoonlijkheid van wilskracht en intellect. Bijzondere vermelding ver dient nog het portret dat hij op 18-jarigen leeftijd teekende van een kindermeisje, een kopje dat aan renaissance-invloeden doet denken en eigen stijl verraadt. Moch men nog altijd geneigd zijn, J W. Pieneman als iemand te beschouwen, die met zijn „Slag bij Waterloo" een machteloos gebaar maak te, de vier werken, welke van hem zijn ge ëxposeerd, kenmerken hem als uitmuntend portrettist, een man vol temperament. Zie b.v. 84, het portret vaD mevr Roselje, bijna levensgroot, gezeten op een kanapée, een mooie gesloten compositie. Er gaat van deze beeltenis een groote bekoring uit. Het kopje is gevoelig en met zorg bewerkt. En hoe fijn van coloriet is de behandeling van het zij den gewaad. Niet minder delicaat is een ander damesportret in de achterste zaal, 83, waarbij de vleeschtonen van het gelaat zoo zuiver zijn doorgevoerd, Hoe mooi zijn de krullen van het kapsel en hoe fijn is de behandeling van het kantwerk der muts. Toch heeft Pieneman volstrekt niet gepeu terd; dat lag allerminst in zijn aard. Men lette ook op zijn van intelligentie getui gend zelfportret, zoo krachtig van bouw. Zijn zoon Nicolaas Pieneman stond als schilder minder hoog dan de vader, al deelde hij vorstengunst Zijn portret van Anna Paulowna en van Prins Hendrik heb ben een zekere verdienste maar missen toch dat serieuze en geconcentreerde, waar door J. W.'s portretten zoo sterk zijn. Er zijn portretschilders, die zonder het wezen van hun sujet opzettelijk mooier te maken dan het is, de meeT ideale zijde van de persoonlijkheid naar voren weten te halen. Zoo een was de Hollandsch© En- gelschman Charles Hovard Hodges. Hij deed de uiterlijke gelijkenissen geen ge weld aan, hij handhaafde het karakter van de persoonlijkheid, maar hij zorgde bij alles voor een stijlvolle voordracht, die eenigszins herinnert aan de portretkunst der Renaissance en tevens aaD den stijl van de Engelsche portrettisten der 18de eeuw. Mannenportretteü vol ernst en waardigheid, vTouwenbeeldtenissen van gracieuze bemin nelijkheid. Er valt altijd een elegante rij zigheid en tevens een lenigheid van toets en blankheid van coloriet te waardeeren. Men lette b.v. op de edele voordracht in de portretten van het echtpaar Gerlings, of van het echtpaar Gevers van Endegeest. In 't geheel zijn er 11 werken van Hodges aanwezig. Van Ary Scheffer is ex een klein paneel tje, heel blank van toon, dat in zijn groen en bruin iets zilverigs heeft. Een dame on der een zwaren boom, met een doorkijkje naar den verren horizon. Alles is zuiver Romantisch opgevat. Een heel mooi portTet is dat van de schilderes Henxiette Tem- minck door W. H. O. Schmidt. De portret», ten van Cornelis Kruseman, in zijn dagen zeer geroemd, reiken niet uit boven het algemeene sentiment van den tijd. Het is alles wat glad, wat flegmatisch, portretten van tevreden menschen, die het goed had den op deze wereld; althans dien indruk maken zijn conterfeitsels. Het groote zelf portret van den wijsgeerig aangelegden ar chitect, beeldhouwer en schilder Koelman is zuiver klassicistisch van opvatting. Rechts een Grieksche vaas, op den voor grond een gebeeldhouwde balustrade, links naar achter een bank met karyatiden, op den achtergrond een Italiaansch bergland schap, waarboven een lucht die ook al ge ïnspireerd is op den Zuidelijken hemel, waartegen de kop uitkomt eveneens klassi- cistisch opgevat. Door een en ander is het werk een on-Hollandsche prent, terwijl het ook niet den klaren toets van de gTOote Italiaansche Renaissanceschilders bezit. On danks de knapheid van techniek doet het niet prettig aan. Hollandscher en daardoor frisscher is het damesponret van een onbekend kunste naar, dat er naast hangt (126). Op het ge laat iets zorgelijks en iets vriendelijks. Zoo mooi is bier ook weer de stijlvolle kleeder dracht geschilderd, de kanten muts met de pijpkrullen In 't algemeen valt het op, hoe mooi decoratief het vrouwenkapsel in de eerste helft der 19de eeuw was voor een schilder. Er is zoo veel, dat we ons nu verder be perken tot het noemen van P. C. Wonder's mooie doorwerkte mannenkoppen, die ge tuigen van een krachtige techniek en een diepaanvoelende psychische belangstelling in zijn sujetten Dan zijn er nog goede Dai- wailles en een viertal Cornets. De catalo gus telt 176 nummers en het is dus ondoen lijk, om alles te noemen. Er is natuurlijk veel onder, dat boven den tijd niet uitkomt en louter historische waarde bezit. Deze doen evenwel niets aan de algemeene waarde der tentoonstelling. Afzonderlijk dienen we nog even te wijzen op het groote aantal miniaturen, waarvan een aantal heel fraai en stijlvol in het medaillon uitkomen. Het doet denken aan een sfeer van inti miteit en toewijding, dat men zoo'n medail lon bij zich droeg met aan de achterzijde een haarlok eveneens achter glas. Meii ziet, hoe deze miniatuurkunst zich uit de 18de eeuw in de 19de. voortzetten op niet! minder fijne en gracieuze wijze de beeldte- nissen verzorgt. En benevens deze wijden: we onzen aandacht ook nog aan een groot aantal silhouetjes, heel fijntjes van snit en dikwijls verlevendigd door' dat ze opge werkt zijn met gouache. Wij kunnen het bezoek aan de-ze hoogrij interessante tentoonstelling ten zeerste aan bevelen. Het is een eerherstel van de mis kende Hollandsche schilders uit het begin der 19de eeuw. MERLINTJE GIJZEN's JEUGD. Zaterdag 5 Januari a.s. geeft het Ver. Rok terdamsch-Hofsfad-Tooueel. Directeur Cor v. d. Lugt Melsert in den Schouwburg de laatste voorstelling te Leiden van Meriintie Gijzen's Jeugd (Het Verraad) dat dien avond de 76e vertooning bereikt. De rolverdeeling blijft dezelfde al9 bij de première met Nap de la Max (al9 de Kruik), Siska Kremer (Merijntje), Henriette van Kuyk (Jane'kee), Pierre Balledux (De Grens- jager), Jacques Reule (Walter), Louis van Gasteren (De Officier van Justitie), en Louis Gimberg als De Spreker, Regie: Nap de la Mar. NEDERL. TENTOONSTELLING TE LONDEN. Ter gelegenheid van de opening der ten toonstelling van Nederlandsche kunst op, morgen in de Royal Academy, te Londen, had een lunch plaats, welke gepresideerd werd door graaf Albemarle. Deze uitte zijn waardeering voor de bereidwilligheid waar mede de eigenaars de schilderijen hebben afgestaan. De Nederlandsche gezant jhr. Van Swinderen zeide, dat het voor hem een trots e"n voldoening was aanwezig te; zijn bij de opening van „Holland in Piccar dilly." De directeur van het Rijks Museum Schmidt Degen er bracht een dronk uit op de Royal Academy en memoreerde hoe ver schillende schilderijen voor deze tentoon-1 stelling waren afgestaan, welke door del eigenaars op tien vorige gelegenheden ge weigerd waren. Sir FTanck Newness ver klaarde dat deze tentoonstelling de schitte rendste collectie bevatte welke ooit aan het publiek was vertoond. Hij voorspelde een record aantal bezoekers. KALENDERS VOOR HET JAAR 1929. De navolgende kalenders werden ons Ier aankondiging aangeboden: Stedelijke Lichtfabrieken, alhier, 'n fraaie kalender getiteld „Het licht door alle eeuwen Naar het Engelsch van OTJWELL B1NNS. 25) Wat ik zegl Ik heb me vergist. Ik ge loof niet dat we samen gelukkig zouden zijn en ik ben blij dat ik dat bijtijds ont dekt heb. Ze zei'het rustig, met beslistheid. Manne ring verloor zijn zellbeheersching volko men, tegenover deze onverwachte mede- deeling. Maar goeie hemel.... Honor.... wat is er met je? Het was vastgesteld. En nu... Zijn bleek mager gezicht begon zenuwach tig te trekken; toen vloog opeens een hoog- roode kleur over zijn wangen en hij riep heftig: Het is die schurk van een Ri- minglonl Je hebl naar hem geluisterd Hij heelt meer gezegd dan jij mij verteld hebt. Hij Hij heeft niet9 gezegd. Het is absoluut mijn eigen besluit en je zult je er in moeten eehikken George. Het heeft niets met Mr. Rimington te maken. Ik heb ontdekt dat ik je niet liefheb, dal is het eerügi en het is alles. Zij wachtte zijn verdere protesten en mogelijke tegenwerpingen niet af, maar draaide zicb om en liep snel naar haar eigen tent terug. Maar toen ze eenmaal vei lig in hel donker van haar tent was ver borg ze haar gezicht in de handpn en bleef loo langen tijd zitten. Uit de hut van Fa- tuma drong van^lijd tot tijd een flauw geweeklaag tol haar door. Ze trachtte na te denken en uit haar vage verdenkingen en de enkele feiten die ze wist, de heele ge heimzinnig geschiedenis te reconstrueeren, maar tevergeefs. Het bleven losse, op zich zelf staande gegevens en de schakels die hen verbonden bleven verborgen. Na een poos zag ze aan het lichter wor den van de duisternis dat de maan opgeko men was Het was heel stil. Ook het ge kreun van Fatuma was opgehouden en Ho- nor bedacht dat ze waarschijnlijk de eenige in het kamp was, die niet sliep. Ze had niet de minste behoefte aan slaap en liep zacht naar de tentopening, maakte de klep los en ging naar builen. De volle maan stond als een bleeke schijf aan den donkerblauwen nachthemel, en het meer, de raftia-palmen er om heen. de groote boomen, waarin enkel zachtgele bloemen glansden, lagen voor haar al9 I een zilverig, vredig sprookjesland Het was een wonderbare tropennacht Een poos stond ze te luisteren naar de volkomen stilte en was op het punt om naar haar tent terug te ga^n, toen ze uit de richting van bet woud een geluid hoorde, dal haar deed blijven Het was een heel licht maar regelmatig geluid en na een oogenblik herkende ze het als hetzelfde ge- luid, dat ze dien avond al eenmaal gehoord had het zachte, doffe geklepper van een paar hollende bloote voelen. Ze liet zich op haar knieën vallen en legde haar oor te gen den grond Ze hoorde het geluid nu dui delijker. ze sprong weer op en staarde in afwachting voor zich uit. Palmen en andere boomen beletten haar ver te zien maar plot seling kwam in een open ruimte tus9chen twee boomen iéts te voorschijn, dat even j snel weer verdween. Haar hart begon heftig te kloppen. Het was een inlander, die op weg was naar het kampwaarschijnlijk een bode van Alec Rimington, want wie anders zou een bood schap naar het kamp sturen Er rees een angstige vraag in haar hart. Was hem iets overkomen? Stuurde hij om hulp. of had hij nieuws voor Fatuma. Ze zag de bewegende gestalte weer en nu duidelijker Nog bleef ze wachten, zag hem voor den derden keer en verloor hem toen uit het oog achter een groep boomen op korten afstand van het kamp. Ze wachtte verwonderd en in scherp luisteren. Een paar minuten gingen lang zaam voorbij, toen hoorde ze plotseling aan haar rechterkant een licht geritsel en toen ze zich haastig in die richting omdraaide, zag ze een man zich oprichten uit het lange gras en spiedend in de richting van het kamp kijkend Omzichtig deed ze een paar etappen achteruit en sloeg hem gade, zeker dat ze onzichtbaar was in de schaduw van haar tent Hij liep langzaam en omzichtig naar de open ruimte voor hem. Wie was hij? wat wilde hij ?Waarom naderde hij het kamp zoo voorzichtig. al9 hij van Alec Rimington kwam? Haar hart begon angstig te kloppen en ze keek naar de plaggenhutten, waar de dragers sliepen Moest ze hen niet waar schuwen dat iemand het kamp naderde? Of Mannering? Ze aarzelde en toen ze weer in de richling van den man keek. zag ze dat hij veel dichterbij was gekomen en dat hij iets droeg dat glinsterde in hel maanlicht een speer waarschijnlijk. Als ze zich nu buiten de schaduw van de tent waagde, moest hij daar onvermijdelijk zien en al9 hij vijandige bedoelingen had zou hij óf vluchten óf haai aanvallen, als zij de ande ren ging waarschuwen. Toen herinnerde ze zich dat Mannenng's geweer in de tent ach ter haar was en ze glipte terug, laadde het wapen en wachtte met kloppend hart, hoe wel haar hersens volkomen koel en helder waren. Toen, op nog geen tien meter afstand* dook de man plotseling op, vlak voor haar en duidelijk zichtbaar tn het maanlicht, een krachtig gebouwde inboorling, wien9 eenige kleeding bestond in een lendendoek; hij droeg een lange breedo speer in zijn rechterhand. Zwijgend hief ze haar geweer op, en de man bleef plotseling stilstaan. Haar eerste gedachte was, dat hij haar gezien had, maar het volgende oogenblik begreep ze, dat dat niet het geval wa9. want de man bleef staan waar hij was, terwijl hij inge spannen naar het kamp tuurde. Enkele oogenblikken later plantte hij zijn speer met een krachtige beweging in de grond, en haalde uit zijn lendendoek iet9 te voorschijn, dat op een brief teek Honor voelde een ge voel van groote verlichting bij zich opko men. Haar eerete vermoeden was dus juist geweest, de man was een bode. Ze zag hem naar het briefje in zijn hand kijken, toen be sluiteloos van haar eigen tent naar de andere die van Mannering staren Ten slotte nam hij de grootste, omdat die waar schijnlijk de belangrijkste was een typisch inlandsche wl)2e van redeneeren Ze wachtte haar oor ving een zacht gerof fel op. alsóf iemand op het linnen van de tent klopte, toen hoorde ze Mannering op geërgerde loon tets vragen, en een andere stem zacht antwoorden Een korte stilte volgde, daorne klonk toen het geritsel van papier. Ze leed een stap naar voren en tuurde vomzichlig dour de tentopening. De nachtelijke bezoeker stond buiten de andere tent te wachten en naast hem stond Mannering, met een vel papier in zijn han den, zóó, dat hel licht van de maan er op viel. Een minuut scheen voldoende om het te lezen, toen draaide hij zich om en Honor kon zijn gezicht duidelijk zien. Er was een uitdrukking van opgewonden vreugde op. Hij zei Iets tot de inboorling, haastig en fluisterend,, toen ging hij zijn tent binnen. De inboorling bleef waar hij was, een zwart standbeeld in het zilveren licht. Na een paar minuten kwam Mannering weer te voorschijn en duwde den man een kroes in zijn handen. De zwarte slaakte een korben uitroep en terwijl Mannering weer ver dween, bracht hij de kroes aan zijn lippen en dronk gretig, terwijl de wind een (lauwe geur van whiskey naar hot meisje toe voerde. Nog bleef ze wachten; Mannering kwam weer te voorschijn, hij gaf den boode iets waarschijnlijk hel antwoord op den brief en toen de man het in zijn lendendoek verbor gen had, maakte hij een kort gebaar, liep naar de plek waar zijn speer was en ver dween haastig in de richling van het woud. Het meisje bleef nóg wachten Zou Man- nering haar niet komen vertellen waarvoor de bode gekomen was? Ze hoopte het want er was iets geheimzinnig in het omzichlige komen en gaan van den nachtelijken bezoe ker. Minuten gingen voorbij, maar er be woog zich niets Opeens hoorde ze een zwak grinnikend gelach Ze schrok en alle voor zichtigheid vergetend, stak ze haar hoofd buiten de tent. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1929 | | pagina 9