WAALS
DE OOLIJKE OESTERFAMILIE.
69ste Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Woensdag 2 Januari 1929
Derde Blad
No. 21104
HET VERLEENEN VAN HULP
BIJ IJSONGEVALLEN.
Witle Dames Laboratoriumiassen
fl. 2.70, 2.90, 3.15.
Doktersoperatie-Jassen fl. 4.—
KUNST EN LETTEREN.
O
FEUILLETON.
De Trommen van kt Noodlot
De Nederlandsche Bond tot het Redden
van Drenkelingen verzocht ons eenige ruimte
om te wijzen op het gevaar dat het vriezende
weder met zich medebrengt.
Heeft men als redder in gewone omstan
digheden reeds vrij veel moeite om een
drenkeling in open water behouden aan den
wal te brengen, die taak wordt nog zwaarder
wanneer men één of meerdere slachtdiere
van een ijsongeval hulp zal moeten bieden.
Is door U wel eens bedacht wat gij zult
doen wanneer iemand door het ijs zakt en
gij bevindt TJ in zijn nabijheid?
Neen, waarschijnlijk.
En toch kunt U in dezen tijd van het jaar,
op ieder oogenblik voor de dringende nood
zakelijkheid komen te staan in zoo'n geval
hulp te moeten verleenen.
In de grootste steden van ons land kan
men, indien de drenkeling onder Uw bereik
ligt reeds helpen door het toesteken van
den redddingshaak aap de bruggen bevestigd
of door het toewerpen van een boei met lijn
(Voor Amsterdam bovendien gebruik maken
van de ladderposten der A. R. B.)
Bovendien kunt ge zoo mogelijk ge-
bruik maken van die voorw€Tpen waarvan
bet drijfvermogen groot i9 zooalö: ladders,
stokken, planken, banken, tafelbladen etc.
alles steeds te verbinden door een touw of
lijn met den wal.
Gij kunt U ook met een dier voorwerpen op
het ijs begeven, doch moet dit dan doen in
liggende houding, om hel draagvlak voor Uw
lichaam zoo groot mogelijk te maken en op
het voorwerp, bij voorkeur een ladder, plank,
of tafelblad gaanliggen. of voor U uitschui
vend te duwen in de richting van hel wak
Waarin het slachtoffer ligt.
Gij roept den drenkeling toe zich kalm te
houden en met de armen op hel ijs te steu
nen met achterwaarts gebogen beenen.
Is de ladder of stok lang genoeg dan
flchuive men deze dwars over het wak en
kan de drenkeling hieraan gaan hangen en
mede worden opgetrokken.
Kunt ge hem een lijn al of niet voorzien
van een draaiende bal toewerpen en kan de
drenkeling deze grijpen, dan moet hij zich
deze op Uw aanwijzing om het
lichaam trekken, zoodat gij hem kunt vast
binden aan de lijn.
Is hiervoor geen gelegenheid en hebt gij
geen ander hulpmiddel dan een lijn of touw
tot Uw beschikking, dan bindt gij U deze
zelf om. na te voren deze aan een vast punt
van den wal te hebben bevestigd en gaat nu
in liggende houding met armen en beenen
zoo wijd mogelijk uitgespreid, schuifelend
over het ijs naar het slachtoffer.
Is deze in staat Uw beenen te pakken dan
laat gij dit doen en zult gii trachten op deze
wijze U beiden met de handen aan de lijn
op te trekken naar den kant.
Mist de drenkeling daartoe echter de
macht, dan zult ge hem aan 't touw moeten
vastbinden om met hem de moeilijke terug
tocht over het ijs, in liggende houding, te be
ginnen.
Is daarbij hulp aan den kant aanwezig
dan kunt gij in afspraak met die helpers Uw
taak lichter maken door hen te doen trekken
en begeeft gij U gerust bij den drenkeling
als het moet te water.
Bedenk daarbij steeds dat het niet laf is,
doch van weloverwogen voorzichtigheid ge
tuigt. indien gij U een lijn om het lichaam
bindt.
Ernstiger wordt Uw hulp als Uw drenke*-
ling wegzinkt.
Zijt gij met een louw aan den wal verbon
den dan begeeft gij U als geoefend zwemmer
RECLAME.
Haarlemmerstraat 130—136.
gerust te water en tracht hem od te duiken.
Gij zult waarschijnlijk bij het duiken in
dat koude water een korte hevige pijn in Uw
hals of achterhoofd gevoelen.
Dit is echter maar tijdelijk door de plot
selinge afkoeling, het mag geen reden zijn
om Uw reddingspogingen op te geven.
Hebt ge het geluk den drenkeling te vinden
dan keert ge met hem terug naar boven
langs de lijn die U met den wal verbindt,
zoodat ge altijd in open water zult boven
komen.
Is de verbinding met den wal echter ver
broken of waart ge genoodzaakt zonder lijn
te water te gaan. dan i9 het zaak omhoog
te komen langs den, door U in het wak ge
stoken stok. dien gij bii U hadt.
Is ook geen stok aanwezig dan moet gij
altijd naar boven komen aan de donkerste
plek van de oppervlakte, omdat hier open
water is: het lichter gekleurde oppervlak is
het gesloten iisvlak.
Tijdens het vervoer van den drenkeling
naar den kant roepl men den omstanders toe
een dokter of geneeskundige hulp te halen.
Om ten deele verzekerd te ziin van spoe
dige' hulp bij ijsongeval)en. verdient het aan
beveling dat de Gemeentebesturen aan alle
baanvegers de verplichting opleggen steeds
een sterke lijn of koord van 20 a 26 M. lengte
bij zich te dTagen, om deze in geval van
nood te' bevestigen aan het midden van den
bezemstok, die zij dan den drenkeling kun
nen toeschuiven of toewerpen als onmid
dellijke hulp.
Men houde er rekening mede dat bevroren,
stijve ledematen zeer broos zijn en gemak
kelijk breken.
Men brengt den drenkeling niet in een
warm vertrek, doch houdt deze in de koude,
terwijl men met sneeuw of koude doeken
de bevroren ledematen lenig wriift.
Voor meerdere inlichtingen wende men
zich tot het secretariaat van den Nederland-
schen Bnnd tot het Bedden van Drenkelin
gen: Ceintuurbaan 3G2, Amsterdam Z.
PORTRETTEN IN DE LAKENHAL.
II.
Wanneer men de eerste zaal binnen
treedt, bemerkt men onmiddellijk aan den
linkerwand een groot portret (128) van een
onbekenden man, geschilderd door een schiL
der, wiens naam eveneens onbekend is. Het
is blijkens de kleederdracht geheel uit het
begin der 19de eeuw. Een buitengewoon
sterk werk. De vorm van den kop met de
wilskrachtige Lijnen, de energieke bruine
oogen, alles getuigt van een sterk zelfbe
wustzijn. De stofuitdrukking van den witten
das fcn het bruine kleed treffen buitenge
meen. De handen zijn van een mooie plas
tiek. Wie mag de schilder geweest zijn, die
in dien tijd dezen stoeren nazaat van de
17de eeuw zoo voortreffelijk op het doek
bracht
Naast dezen sterice hangt een gevoelig
vrouwenkopje van De Bloeme, met een
droefgeestige uitdrukking over het gelaat.
Het geheel is in donkeren toon gehouden
en bekoort door zijd stemming.
Even verder hangt de bijna levensgroote
beeldteni3 van Mgr. Van Vree, de eerste
bisschop van Haarlem na het herstel der
Hiërarchie in 1853 Statig rijst de statuur
van den kerkvorst tegen het donkere fond.
De fijnt kop met besliste en toch goedige
trekken is prachtig doorgevoerd. De peil.
ture van het bisschopsgewaad is met krach
tige en toch gevoelige hand gedaan en
mooi van coloriet. De schilder van dit
werk is MgT. Broere, die tijdens de regee
ring van koning Willem I, president van
en professor in de Wijsbegeerte aan het
destijds nog te VelzeD gevestigde seminarie
Hageveld was. Broere was een veelzijdige
geest,- uitmuntend thuis in de klassieken,
de kerkvaders en de meer moderne litera
tuur, die zelf wijsgeerig-dogmatische wer
ken schreef. Ook op het gebied der dicht
kunst bewoog hij zich en schreef o.a, een
gevoelig gedicht „De Bedegang" ondanks
alle verschil van onderwerp in den trant
van Bellamy's dichterlijke vertellingen en
verder een Dithyrambe op het Allershei-
ligste", die voor onze moderne ooren wat
erg pompeus is. Voor de onderlinge opvoe
ringen vaD Vondel en andere klassieken
77. Het wordt tijd, dat we eens rondkijken waar de overige
leden der familie Oester blijven, die, zooals je je wel herinnert,
met een schuit ook op stap zijn gegaan om de twee kwajongens
te achterhalen. Ze maken het best en ze genieten volop. Oesje
en Oelie hadden nooit gedacht dat de wereld zóó groot wasl
78. Overal langs den weg informeerden ze naar de onderzee-»
auto met de twee Oesterjongens en zoo leerden ze het spoor
van Oscar en Otto kennen en volgen. Ze hoorden van hun
avontuur bij den telegraafkabel en daar hadden ze veel schik
om. Toen wilde het gelukkig toeval dat ze op een dag de oude
tante Zeekat ontmoetten. De oude dame, die een brave ziel
wa9, vond het echt gezellig de Oesterfamilie te leeren kennen
en ze noodigde hen allen uit om mee naar buis te gaan en
een paar dagen bij haar te logeeren.
door de 6tudenten van Hageveld schilderde
Broere zelf de decors en was meteen regis
seur. Dat bij een buitengewoon begaafd
schilder was, bewijst niet alleen het por
tret van Mgr. Van Vree, maar eveneens
een zelfportret, dat hem doet kennen als
een stoere persoonlijkheid van wilskracht
en intellect. Bijzondere vermelding ver
dient nog het portret dat hij op 18-jarigen
leeftijd teekende van een kindermeisje, een
kopje dat aan renaissance-invloeden doet
denken en eigen stijl verraadt. Moch men
nog altijd geneigd zijn, J W. Pieneman als
iemand te beschouwen, die met zijn „Slag
bij Waterloo" een machteloos gebaar maak
te, de vier werken, welke van hem zijn ge
ëxposeerd, kenmerken hem als uitmuntend
portrettist, een man vol temperament. Zie
b.v. 84, het portret vaD mevr Roselje, bijna
levensgroot, gezeten op een kanapée, een
mooie gesloten compositie. Er gaat van deze
beeltenis een groote bekoring uit. Het kopje
is gevoelig en met zorg bewerkt. En hoe fijn
van coloriet is de behandeling van het zij
den gewaad. Niet minder delicaat is een
ander damesportret in de achterste zaal,
83, waarbij de vleeschtonen van het gelaat
zoo zuiver zijn doorgevoerd, Hoe mooi zijn
de krullen van het kapsel en hoe fijn is de
behandeling van het kantwerk der muts.
Toch heeft Pieneman volstrekt niet gepeu
terd; dat lag allerminst in zijn aard. Men
lette ook op zijn van intelligentie getui
gend zelfportret, zoo krachtig van bouw.
Zijn zoon Nicolaas Pieneman stond als
schilder minder hoog dan de vader, al
deelde hij vorstengunst Zijn portret van
Anna Paulowna en van Prins Hendrik heb
ben een zekere verdienste maar missen
toch dat serieuze en geconcentreerde, waar
door J. W.'s portretten zoo sterk zijn.
Er zijn portretschilders, die zonder het
wezen van hun sujet opzettelijk mooier te
maken dan het is, de meeT ideale zijde
van de persoonlijkheid naar voren weten
te halen. Zoo een was de Hollandsch© En-
gelschman Charles Hovard Hodges. Hij
deed de uiterlijke gelijkenissen geen ge
weld aan, hij handhaafde het karakter van
de persoonlijkheid, maar hij zorgde bij
alles voor een stijlvolle voordracht, die
eenigszins herinnert aan de portretkunst
der Renaissance en tevens aaD den stijl van
de Engelsche portrettisten der 18de eeuw.
Mannenportretteü vol ernst en waardigheid,
vTouwenbeeldtenissen van gracieuze bemin
nelijkheid. Er valt altijd een elegante rij
zigheid en tevens een lenigheid van toets
en blankheid van coloriet te waardeeren.
Men lette b.v. op de edele voordracht in de
portretten van het echtpaar Gerlings, of
van het echtpaar Gevers van Endegeest.
In 't geheel zijn er 11 werken van Hodges
aanwezig.
Van Ary Scheffer is ex een klein paneel
tje, heel blank van toon, dat in zijn groen
en bruin iets zilverigs heeft. Een dame on
der een zwaren boom, met een doorkijkje
naar den verren horizon. Alles is zuiver
Romantisch opgevat. Een heel mooi portTet
is dat van de schilderes Henxiette Tem-
minck door W. H. O. Schmidt. De portret»,
ten van Cornelis Kruseman, in zijn dagen
zeer geroemd, reiken niet uit boven het
algemeene sentiment van den tijd. Het is
alles wat glad, wat flegmatisch, portretten
van tevreden menschen, die het goed had
den op deze wereld; althans dien indruk
maken zijn conterfeitsels. Het groote zelf
portret van den wijsgeerig aangelegden ar
chitect, beeldhouwer en schilder Koelman
is zuiver klassicistisch van opvatting.
Rechts een Grieksche vaas, op den voor
grond een gebeeldhouwde balustrade, links
naar achter een bank met karyatiden, op
den achtergrond een Italiaansch bergland
schap, waarboven een lucht die ook al ge
ïnspireerd is op den Zuidelijken hemel,
waartegen de kop uitkomt eveneens klassi-
cistisch opgevat. Door een en ander is het
werk een on-Hollandsche prent, terwijl het
ook niet den klaren toets van de gTOote
Italiaansche Renaissanceschilders bezit. On
danks de knapheid van techniek doet het
niet prettig aan.
Hollandscher en daardoor frisscher is het
damesponret van een onbekend kunste
naar, dat er naast hangt (126). Op het ge
laat iets zorgelijks en iets vriendelijks. Zoo
mooi is bier ook weer de stijlvolle kleeder
dracht geschilderd, de kanten muts met de
pijpkrullen In 't algemeen valt het op, hoe
mooi decoratief het vrouwenkapsel in de
eerste helft der 19de eeuw was voor een
schilder.
Er is zoo veel, dat we ons nu verder be
perken tot het noemen van P. C. Wonder's
mooie doorwerkte mannenkoppen, die ge
tuigen van een krachtige techniek en een
diepaanvoelende psychische belangstelling
in zijn sujetten Dan zijn er nog goede Dai-
wailles en een viertal Cornets. De catalo
gus telt 176 nummers en het is dus ondoen
lijk, om alles te noemen. Er is natuurlijk
veel onder, dat boven den tijd niet uitkomt
en louter historische waarde bezit. Deze
doen evenwel niets aan de algemeene
waarde der tentoonstelling. Afzonderlijk
dienen we nog even te wijzen op het groote
aantal miniaturen, waarvan een aantal heel
fraai en stijlvol in het medaillon uitkomen.
Het doet denken aan een sfeer van inti
miteit en toewijding, dat men zoo'n medail
lon bij zich droeg met aan de achterzijde
een haarlok eveneens achter glas. Meii
ziet, hoe deze miniatuurkunst zich uit de
18de eeuw in de 19de. voortzetten op niet!
minder fijne en gracieuze wijze de beeldte-
nissen verzorgt. En benevens deze wijden:
we onzen aandacht ook nog aan een groot
aantal silhouetjes, heel fijntjes van snit en
dikwijls verlevendigd door' dat ze opge
werkt zijn met gouache.
Wij kunnen het bezoek aan de-ze hoogrij
interessante tentoonstelling ten zeerste aan
bevelen. Het is een eerherstel van de mis
kende Hollandsche schilders uit het begin
der 19de eeuw.
MERLINTJE GIJZEN's JEUGD.
Zaterdag 5 Januari a.s. geeft het Ver. Rok
terdamsch-Hofsfad-Tooueel. Directeur Cor v.
d. Lugt Melsert in den Schouwburg de laatste
voorstelling te Leiden van Meriintie Gijzen's
Jeugd (Het Verraad) dat dien avond de 76e
vertooning bereikt.
De rolverdeeling blijft dezelfde al9 bij de
première met Nap de la Max (al9 de Kruik),
Siska Kremer (Merijntje), Henriette van
Kuyk (Jane'kee), Pierre Balledux (De Grens-
jager), Jacques Reule (Walter), Louis van
Gasteren (De Officier van Justitie), en Louis
Gimberg als De Spreker,
Regie: Nap de la Mar.
NEDERL. TENTOONSTELLING
TE LONDEN.
Ter gelegenheid van de opening der ten
toonstelling van Nederlandsche kunst op,
morgen in de Royal Academy, te Londen,
had een lunch plaats, welke gepresideerd
werd door graaf Albemarle. Deze uitte zijn
waardeering voor de bereidwilligheid waar
mede de eigenaars de schilderijen hebben
afgestaan. De Nederlandsche gezant jhr.
Van Swinderen zeide, dat het voor hem
een trots e"n voldoening was aanwezig te;
zijn bij de opening van „Holland in Piccar
dilly." De directeur van het Rijks Museum
Schmidt Degen er bracht een dronk uit op
de Royal Academy en memoreerde hoe ver
schillende schilderijen voor deze tentoon-1
stelling waren afgestaan, welke door del
eigenaars op tien vorige gelegenheden ge
weigerd waren. Sir FTanck Newness ver
klaarde dat deze tentoonstelling de schitte
rendste collectie bevatte welke ooit aan het
publiek was vertoond. Hij voorspelde een
record aantal bezoekers.
KALENDERS VOOR HET JAAR 1929.
De navolgende kalenders werden ons Ier
aankondiging aangeboden:
Stedelijke Lichtfabrieken, alhier, 'n fraaie
kalender getiteld „Het licht door alle eeuwen
Naar het Engelsch van
OTJWELL B1NNS.
25)
Wat ik zegl Ik heb me vergist. Ik ge
loof niet dat we samen gelukkig zouden
zijn en ik ben blij dat ik dat bijtijds ont
dekt heb.
Ze zei'het rustig, met beslistheid. Manne
ring verloor zijn zellbeheersching volko
men, tegenover deze onverwachte mede-
deeling.
Maar goeie hemel.... Honor.... wat
is er met je? Het was vastgesteld. En nu...
Zijn bleek mager gezicht begon zenuwach
tig te trekken; toen vloog opeens een hoog-
roode kleur over zijn wangen en hij riep
heftig: Het is die schurk van een Ri-
minglonl Je hebl naar hem geluisterd Hij
heelt meer gezegd dan jij mij verteld hebt.
Hij
Hij heeft niet9 gezegd. Het is absoluut
mijn eigen besluit en je zult je er in moeten
eehikken George. Het heeft niets met Mr.
Rimington te maken. Ik heb ontdekt dat ik
je niet liefheb, dal is het eerügi en het
is alles.
Zij wachtte zijn verdere protesten en
mogelijke tegenwerpingen niet af, maar
draaide zicb om en liep snel naar haar
eigen tent terug. Maar toen ze eenmaal vei
lig in hel donker van haar tent was ver
borg ze haar gezicht in de handpn en bleef
loo langen tijd zitten. Uit de hut van Fa-
tuma drong van^lijd tot tijd een flauw
geweeklaag tol haar door. Ze trachtte na te
denken en uit haar vage verdenkingen en
de enkele feiten die ze wist, de heele ge
heimzinnig geschiedenis te reconstrueeren,
maar tevergeefs. Het bleven losse, op zich
zelf staande gegevens en de schakels die
hen verbonden bleven verborgen.
Na een poos zag ze aan het lichter wor
den van de duisternis dat de maan opgeko
men was Het was heel stil. Ook het ge
kreun van Fatuma was opgehouden en Ho-
nor bedacht dat ze waarschijnlijk de
eenige in het kamp was, die niet sliep.
Ze had niet de minste behoefte aan slaap
en liep zacht naar de tentopening, maakte
de klep los en ging naar builen. De volle
maan stond als een bleeke schijf aan den
donkerblauwen nachthemel, en het meer, de
raftia-palmen er om heen. de groote boomen,
waarin enkel zachtgele bloemen glansden,
lagen voor haar al9 I een zilverig, vredig
sprookjesland Het was een wonderbare
tropennacht Een poos stond ze te luisteren
naar de volkomen stilte en was op het punt
om naar haar tent terug te ga^n, toen ze
uit de richting van bet woud een geluid
hoorde, dal haar deed blijven Het was een
heel licht maar regelmatig geluid en na een
oogenblik herkende ze het als hetzelfde ge-
luid, dat ze dien avond al eenmaal gehoord
had het zachte, doffe geklepper van
een paar hollende bloote voelen. Ze liet zich
op haar knieën vallen en legde haar oor te
gen den grond Ze hoorde het geluid nu dui
delijker. ze sprong weer op en staarde in
afwachting voor zich uit. Palmen en andere
boomen beletten haar ver te zien maar plot
seling kwam in een open ruimte tus9chen
twee boomen iéts te voorschijn, dat even
j snel weer verdween.
Haar hart begon heftig te kloppen. Het
was een inlander, die op weg was naar het
kampwaarschijnlijk een bode van Alec
Rimington, want wie anders zou een bood
schap naar het kamp sturen Er rees een
angstige vraag in haar hart. Was hem iets
overkomen? Stuurde hij om hulp. of had hij
nieuws voor Fatuma. Ze zag de bewegende
gestalte weer en nu duidelijker Nog bleef ze
wachten, zag hem voor den derden keer en
verloor hem toen uit het oog achter een
groep boomen op korten afstand van het
kamp.
Ze wachtte verwonderd en in scherp
luisteren. Een paar minuten gingen lang
zaam voorbij, toen hoorde ze plotseling aan
haar rechterkant een licht geritsel en toen
ze zich haastig in die richting omdraaide,
zag ze een man zich oprichten uit het lange
gras en spiedend in de richting van het
kamp kijkend Omzichtig deed ze een paar
etappen achteruit en sloeg hem gade, zeker
dat ze onzichtbaar was in de schaduw van
haar tent
Hij liep langzaam en omzichtig naar de
open ruimte voor hem. Wie was hij? wat
wilde hij ?Waarom naderde hij het kamp
zoo voorzichtig. al9 hij van Alec Rimington
kwam? Haar hart begon angstig te kloppen
en ze keek naar de plaggenhutten, waar de
dragers sliepen Moest ze hen niet waar
schuwen dat iemand het kamp naderde?
Of Mannering? Ze aarzelde en toen ze weer
in de richling van den man keek. zag ze dat
hij veel dichterbij was gekomen en dat hij
iets droeg dat glinsterde in hel maanlicht
een speer waarschijnlijk. Als ze zich nu
buiten de schaduw van de tent waagde,
moest hij daar onvermijdelijk zien en al9
hij vijandige bedoelingen had zou hij óf
vluchten óf haai aanvallen, als zij de ande
ren ging waarschuwen. Toen herinnerde ze
zich dat Mannenng's geweer in de tent ach
ter haar was en ze glipte terug, laadde het
wapen en wachtte met kloppend hart, hoe
wel haar hersens volkomen koel en helder
waren.
Toen, op nog geen tien meter afstand*
dook de man plotseling op, vlak voor haar
en duidelijk zichtbaar tn het maanlicht,
een krachtig gebouwde inboorling, wien9
eenige kleeding bestond in een lendendoek;
hij droeg een lange breedo speer in zijn
rechterhand.
Zwijgend hief ze haar geweer op, en de
man bleef plotseling stilstaan. Haar eerste
gedachte was, dat hij haar gezien had,
maar het volgende oogenblik begreep ze,
dat dat niet het geval wa9. want de man
bleef staan waar hij was, terwijl hij inge
spannen naar het kamp tuurde. Enkele
oogenblikken later plantte hij zijn speer met
een krachtige beweging in de grond, en
haalde uit zijn lendendoek iet9 te voorschijn,
dat op een brief teek Honor voelde een ge
voel van groote verlichting bij zich opko
men. Haar eerete vermoeden was dus juist
geweest, de man was een bode. Ze zag hem
naar het briefje in zijn hand kijken, toen be
sluiteloos van haar eigen tent naar de
andere die van Mannering staren Ten
slotte nam hij de grootste, omdat die waar
schijnlijk de belangrijkste was een
typisch inlandsche wl)2e van redeneeren
Ze wachtte haar oor ving een zacht gerof
fel op. alsóf iemand op het linnen van de
tent klopte, toen hoorde ze Mannering op
geërgerde loon tets vragen, en een andere
stem zacht antwoorden Een korte stilte
volgde, daorne klonk toen het geritsel van
papier. Ze leed een stap naar voren en
tuurde vomzichlig dour de tentopening.
De nachtelijke bezoeker stond buiten de
andere tent te wachten en naast hem stond
Mannering, met een vel papier in zijn han
den, zóó, dat hel licht van de maan er op
viel. Een minuut scheen voldoende om het
te lezen, toen draaide hij zich om en Honor
kon zijn gezicht duidelijk zien. Er was een
uitdrukking van opgewonden vreugde op.
Hij zei Iets tot de inboorling, haastig en
fluisterend,, toen ging hij zijn tent binnen.
De inboorling bleef waar hij was, een
zwart standbeeld in het zilveren licht. Na
een paar minuten kwam Mannering weer te
voorschijn en duwde den man een kroes in
zijn handen. De zwarte slaakte een korben
uitroep en terwijl Mannering weer ver
dween, bracht hij de kroes aan zijn lippen
en dronk gretig, terwijl de wind een (lauwe
geur van whiskey naar hot meisje toe
voerde.
Nog bleef ze wachten; Mannering kwam
weer te voorschijn, hij gaf den boode iets
waarschijnlijk hel antwoord op den brief en
toen de man het in zijn lendendoek verbor
gen had, maakte hij een kort gebaar, liep
naar de plek waar zijn speer was en ver
dween haastig in de richling van het woud.
Het meisje bleef nóg wachten Zou Man-
nering haar niet komen vertellen waarvoor
de bode gekomen was? Ze hoopte het want
er was iets geheimzinnig in het omzichlige
komen en gaan van den nachtelijken bezoe
ker. Minuten gingen voorbij, maar er be
woog zich niets Opeens hoorde ze een zwak
grinnikend gelach Ze schrok en alle voor
zichtigheid vergetend, stak ze haar hoofd
buiten de tent.
(Wordt vervolgd).