:n nieuw feuilleton. K9sle JAARGANG VRIJDAG 30 NOVEMBER 1928 No. 21079 e Trommen van het Noodlot FFIC1EELE KENNISGEVING STADSNIEUWS. Het voornaamste nieuws van heden. EIDSCH DAGBLAD DAGBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN. PRIJS DER ADVERTENTIEN: 30 Cts. per regel voor advertenticn uit Leiden en plaatsen waar agentschappen van ons Blad gevestigd zijn Voor alle andere advertentiën 35 Cts. per regel. Kleine Advertentiën uitsluitend bij vooruitbetaling Woensdag? en Zaterdags 50 Cts. bij een maximum aantal woorden van 30. Incasso volgens postrecht Voor eventueele opzending van brieven 10 Cts porto te betalen. Bewijsnummer 5 Cts. Bureau Noordeindsplein Telefoonnummers voor Directie en Administratie 2500 Redactie 1507. Postcheque- en Girodienst No. 57055 - Postbus No. 54 PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden 2.35. per week 7 0.18 Builen Leiden, waar agenten gevestigd zijn, per week „018 Franco per post 2.35 4- portokosten. nummer bestaat uit VIER Bladen EERSTE BLAD. Morgen zullen wij een aanvang iken met een nieuw, zeer boeiend lilleton, getiteld: ar het Engelsch van Ottwell Binns DB DIRECTIE. HINDERWET. Burgemeester en Wethouders van Leiden engen ter algemeene kennis, dat door vergunning is verleend aan: a. C. C. in den Bosch en rechtverkrijgenden lot uitbreiden van de stoomwasscherij i.n t perceel Zoeterwoudsche Singel No. 11, bekend Gemeente Leiden, Sectie No. 1162, b. de N.V. Bonda's Veevoeder- jndel en rechtverkrijgenden tot het op- van een fabriek voor het bereiden n veevoeder in het perceel Oude Vest 3>71, kadastraal bekend Gemeente 'iden, Sectie H. No. 2-134 (ged.) A. VAN DE SANDE BAKHUYZEN, Burgemeester. VAN STRIJEN, Secretaris. Leiden, 30 November 1928. 2522 ONZE UNIVERSITEIT. de Memorie van Antwoord inzake VI (Onderwijs, Kunsten en Weten- ïappen) der rijksbegrooting wordt o.a. ge- ;d. plannen omtrent wijziging in de huis- van verschillende universitaire in- te Leiden staan nog niet vast. kan worden medegedeeld, dat. zoodra klinieken op het terrein van het Nieuw ademisch Ziekenhuis betrokken kunnen het alsdan vrijkomend tegenwoor- ziekenhuisgebouw bestemd is om benut worden voor de voorziening in beslaande hoeften. wordt e'en nieuwen hoofdas tent voor de anorganische chemie aan ts Hen aan het anorganisch-chemisch labo- ;orium. KAMER VAN KOOP HANDEL EN FABRIEKEN VOOR RIJNLAND. Nieuwe inschrijving: Maatschap Staats Ruijter. Haarlemmerweg, 70 Leiden. verkoopen en exploiteeren vai* roerende zaken in den ruimen zin des Kird. Eigenaar: Th. Ruijter te Amster- m: Mede-eigenaar: H. A. M. Staats te iden. Sigarenmagazijn „Moderne" Deutz- 5. Eigenaar F. J. Vossen te Oegstgeest. V. Alvana Cigar Manufacturing Company )ofdstraat 96, Noordwijk aan Zcc, sigaren- briek. VEREENIGING VOOR STAATKUNDE. Voordracht van prof. mr. C. W. van der Pot. Op uitnoodiging van de Vereeniging voor Staatkunde alhier heeft gisteravond in de leeszaal van de sociëteit Minerva" prof. mr. C. W. van der Pot uit Groningen, oud wethouder onzer gemeente, een voordracht gehouden over; „Overheidsbemoeiing met den stedebouw." Na met een enkel woord door den praeses bij zijn gehoor te zijn ingeleid en voorlezing der notulen van de vorige vergadering door den ab-actis, den heer H. E. A. Molhuysen, ving prof. Van der Pot zijn voordracht aan met op te merken, dat de overheidsbe moeiing met den stedebouw en wat daar mede verband houdt, niet eerst uit den allerjongsten tijd dateert. In de Middeleeuwen en daarna was er een ingrijpende bemoeiing op dit gebied. Bij uitbreiding van een stedelijke kom moest de overheid betrokken worden, alleen reeds met het oog op de versterkingen. In Hol land was het dan gewoonte, dat het octrooi, waarbij het rechtsgebied van de stad werd uitgezet, levens de onteigening beval van het betrokken territoir, zoodat de stedelijke overheid de gelegenheid kreeg daarop de nieuwe straten en grachten te rooien en het tusschenliggende terrein in bouwper- ccelen in te deelen. Voorts is, tot in het begin der 19de eeuw, de overheid van een stad als bijv. Leiden voortdurend bezig met haar verordeningen het bouwvraagstuk te beïnvloeden, zij het dan ook in verschillende perioden uit ver schillend motief. In het laatst van de 16de en de eerste helft van de 17de eeuw staat voorop de zorg, dat alle voor woning be schikbare ruimte wordt benut. In de tweede helft der 17de eeuw is het besef doorge drongen van de hygiënische gevaren, die de dichte opeenhooping der bevolking mee brengt. In de 18de en het begin der 19de eeuw gaat men het sloopen van huizen tegen uit fiscale beweegredenen. Dnn komt de periode, waarin de over heid zich geheel terugtrekt en deze duurt voort ook nadat in de tweede helft der 19de eeuw de uitbreiding van een aantal steden een groote vlucht neemt. Wanneer nog een enkele maal een gemeentebestuur tracht te waken voor het reserveeren van den noo- digen grond voor straten, komt niet zelden de regeering met het vernietigingsrecht tus- schen heide. De Woningwet (1901) brengt hierin ver andering. Terwijl in deze wet de zorg voor de volkshuisvesting voorop staat, bevat zij in haar 6 toch ook een stuk stedebouw regeling. De daarin aan de gemeentebestu ren gegeven middelen om het slelsellooze bouwen tegen te gaan, zijn het bouwverbod en het uitbreidingsplan. Bij de wetswijziging van 1921 heeft het uitbreidingsplan sanctie gekregen, doordat sindsdien een vergunning tot bouwen in strijd met het uitbreidingsplan moet worden geweigerd. Verder is toen uitdrukkelijk in de wet bepaald, dat het uitbreidingsplan niet enkel is een stratenplan, maar. veel ruimer, een bestemmingsplan. Daarmede is in de wet vastgelegd het resultaat van een ontwikkeling, die zich al te voren vollrok- ken had. Men was gaan inzien, dat het uitbreidingsplan deze ruimere strekking be hoorde (e hebben, zou de overheid haar laak, om de uitbreiding der sleden vol doende te beheerschen, op redelijke wijze kunnen vervullen. Zoodoende werd ook de mogelijkheid geschapen om al den in een uitbreidingsplan begrepen grond te ont eigenen in het belang der volkshuisvesting. Bij dezelfde wetswijziging van 1921 is ook dit nu buiten twijfel gesteld. De gemeentebesturen bezitten naast bouw verbod en uitbreidingsplan nog een middel tot het beïnvloeden van den stedebouw, in de Woningwet niet uitdrukkelijk genoemd, maar er wel uit voortvloeiend, n.l. het rooi- lijnbesluit. Dit leidt eveneens tot een bouw verbod en de gemeentebesturen plachten er de voorkeur aan te geven hoven een bouw verbod volgens art. 30 W.W. o.a. omdat het vlotter tot stand kan komen. Ook legde ge wicht in de schaal, dat men dan niet ge bonden was aan de bepaling van art. 30, tweede lid, volgens welke, als een bouw verbod meer dan één derde deel van den aan eenzelfden eigenaar behoorende grond betreft, in het raadsbesluit de redenen moe ten worden meegedeeld, waarom niet tot aankoop of onteigening wordt overgegaan. Een Kon besluit van 12 November 1923, Slbl. 516 (Tilburg), is nu echter komen uit maken. dat in rooilijnbesluiten op gelijke wijze met de belangen der eigenaren be hoorde rekening te worden gehouden. Dit heeft aanleiding gegeven tot een aandrang van verschillende kanten om schade voor eigenaren, die een gevolg is van stedebouw- maatregelen, als zij van eenige beteekenis is, te vergoeden. Heel sterk komt deze stroo ming tot uiting in een nog niet ingediend, maar wel reeds in de pers besproken wets ontwerp tot hernieuwde wijziging van de Woningwet. Deze groote bezorgdheid, dat de eige naars-belangen thans te veel in het gedrang zijn, is zonder grond Alleen zal er door wetswijziging voor moeten worden gezorgd, dat niet, zooals nu het geval is, eigenaren, die overigens in gelijke omstandigheden verkeeren, geheel ongelijk worden behan deld, alleen tengevolge van de verschillende bestemming, die de overheid heeft gegeven aan hun terreinen. Het arrest IT. R. 23 Augustus 1926. W. 11556. heeft de aandacht gevestigd op een leemte, die ons onteigé- ningsrecht in dit opzicht vertoont. Uit prak tisch oogpunt ware hierin het best te voor zien door een aanvulling van art 40 Ont eigeningswet, inhoudende, dat bij de vast stelling van de werkelijke waarde van het onteigende geen rekening wordt gehouden met de bestemming tot eenig doeleinde van openbaar nut van het onteigende, als ge- j volg van de vaststelling van een uitbrei dingsplan, enz. Tevens ware dan echter art. 41 van dezelfde wet zoodanig te wij zigen, dat voortaan niet alleen de waarde vermindering van het niet-onteigende maar ook de waarde-vermeerderirig bij de schade vergoeding in rekening wordt gebracht. Verder behoort men niet te gaan Reeds in het algemeen heeft de eigenaar geen na tuurlijk recht op meer genot van zijn eigen dom dan overblijft na de beperkingen, die de overheid in het algemeen belang voor schrijft. De beperkingen, voor den grond eigenaar voortvloeiend uit een verbod om te bouwen, zijn geen beperkingen die verder gaan dan geoorloofd is. De tegengestelde op vatting hangt ten deele samen met het feit, dat zulk een verbod nog uitzondering is, zoodat men enkele eigenaren in een na- deelige uitzonderingspositie acht gebracht. Dit zal veranderen, wanneer hetgeen bij voortgaand bevolkingsaccres dringend nood zakelijk wordt de vrijheid om te bouwen als regel niet bestaat, m.a.w. het bouwen alleen wordt toegelaten op terreinen, die de overheid daarvoor aanwijst. In den aller jongsten lijd dringen de groote nadeelen van de hand over hand toenemende „lint bebouwing" meer en meer de gedachte op, dat het dezen kant uit moet. Een bijkomend voordeel zal wezen, dat ook de speculatie in bouwterrein op die RECLAME. Folo W Bleuzé 2394 Heden had de ter-aarde-be9telling plaats van hel sloffciijk overschot van ds. G. II. Beekenkamp op Rhijnhof. De droeve s' voor den doodenakker. wijze belemmerd zal worden. Intusschen nu reeds verlangt het rechtsgevoel niet, dat wie terrein in de nabijheid van zich uit zettende steden aankocht of vasthield, de volle, buiten zijn toedoen ontstane meer waarde mettertijd kan incasseeren. Dat wij een belasting op waardevermeerdering niet kennen, is meer een gevolg van practische bezwaren dan van de ontkenning, dat daar voor een rechtsgrond is. Dit alles is een reden om niet te grif toe te geven aan den eisch, dat schade, ter wille van de hier besproken gemeenschaps belangen toegebracht aan den enkeling, dezen ten volle moet worden vergoed. Een tweede reden is, dat een hooge opvoering van de kosten de richtige behartiging van deze belangen ernstig dreigt te bemoei lijken. Zal op dit punt het geldend recht niet verder gewijzigd moeten worden dan is aan gegeven, zoo blijft de vraag over, in hoe verre het bestaande recht voldoende is voor de behartiging door de overheid van het stedebouw-belang in zijn vollen omvang. Het antwoord luidt, dat met de bestaande middelen heel veel kan worden bereikt, al zijn de gemeentebesturen zich over het algemeen nog niet ten volle bewust van hetgeen zij daarmede bereiken kunnen. Aanvulling van het recht is echter noodig in vierderlei opzicht Vooreerst is noodzakelijk, dat verzekerd wordt de aansluiting van de uitbreidings plannen aan elkaar, beter: het tot stand- komen van gewestelijke uitbreidingsplannen voor die streken, waar de toeneming der bevolking dwingt het vraagstuk te zien van een hooger dan bloot gemeentelijk stand- I punt. In de tweede plaats dient boven twijfel te worden gesteld de bevoegdheid der ge meentebesturen om de lintbebouwing tegen te gaan. Of daartegen buiten het bereik der uitbreidingsplannen, alleen dus met behulp van de bouwverordening, thans genoeg kan worden gedaan, is niet voldoende zeker. Ten derde moet een welslandsbepaling in de bouwverordeningen beter dan thans verzekerd zijn tegen wettelijke bedenkingen. Eindelijk behooren de monumenten van geschiedenis en kunst de bescherming te vinden, die zij nu nog slechts in 22 van onze 1079 gemeenten genieten, aldus be sloot prof. Van der Pot. Er volgde op deze voordracht een leven dig debat, waaraan o.m. werd deelgenomen door prof. Kranenburg, mr. Fockema An- dreae, mr. van der Feltz en mr. Wijtema, waarna ten slotte de volgende vraagpunten in stemming gebracht werden: lo. Behoort het geldende sledebouw-recht zooals dat is neergelegd in de Woningwet en de daaruit voortgevloeide bouwverorde ningen, aangevuld te worden: a. ter betere bescherming van de rechten dc-r grondeigenaren? b. tot het geven van meer bevoegdheid aan de overheid? 2o. Behoort, hij bevestigende beantwoor ding van lo. b. de meerdere bevoegdheid ge geven te worden ter wille van: a. betere aansluiting der gemeentelijke uitbreidingsplannen? b. het tegengaan van lintbebouwing? c. bevordering van den welstand bij nieuwbouw en verbouwingen? d. bescherming van monumenten van ge schiedenis en kunst? e. nog andere doeleinden? 3o. Behoort het onteigeningsrecht Ie wor den aangevuld met een bepaling, volgens welke bij de vaststelling van de waarde van het onteigende geen rekening wordt ge houden met de bestemming tot eenig doel- einde van openbaar nut van het onteigende, als gevolg van de vaststelling van een uit breidingsplan. enz.? Alle- vragen werden met napp-.oeg alge meene stemmen bevestigend beantwoord. 1 BINNENLAND. Ter-aarde-bestelling van het stoffelijk overschot van den Leidschen predikant ds. G. H. Beekenkamp. (Laatste Berichten, le Blad). De Tweede Kamer heeft de begrootingen voor Jnstitie en voor Binnenlandsche Zaken aangenomen. (Uit hei Parlement, 4e Blad). De behandeling der provinciale begroo ting. (Prov. Staten, 3e Blad). Een nienw physiologisch instituut aan de Utrechtsche Universiteit. (Laatste Berichten, le Blad). Hnldiging van prof. mr. Treub op zijn zeventigsten verjaardag. (Laatste Berichten, le Blad). Vereenvoudiging in de afgifte der traject- kaarten bij de Nederlandsche Spoorwegen. (Binnenland, 3e Blad). Verschenen is de memorie van antwoord op het voorloopig verslag der Tweede Kamer inzake Onderwijs, Knnsten en Wetenschap pen. (Kerk en School, 3e Blad). Leon Senf's gouden jnbileum bij „De Por- celeyne Fles" te Delft. (4e Blad). De daders van den roofoverval te Lisse zijn gearresteerd. (Gemengd, 2e Blad). Een roofmoord te Rotterdam. (Gemengd, 2e Blad). De tennisdemonstraties in Den Haag. (Sport, 4e Blad). BUITENLAND. De Fransche Kamer neemt de oorlogsbe- grooting aan. (Buitenland, le Blad). De amnestiewet in de Belgische Kamer. (Buitenland, le Blad). Het conflict in de Duitsche metaalnijver heid. (Buitenland en Tel., le Blad). Bulgarije's huitenlandsche politiek. (Bui tenland, le Blad). Te Praag wordt voor de rechtbank de moordenaar van den Albaneeschen gezant doodgeschoten. (Tel., le Blad). BE OUD-EGYFTISCHE BRONSFIGUREN. Gisteravond hield in 's Rijksmuseum van Oudheden alhier prof. dr. Günlher Roeder van Hildesheim zijn tweede lezing ever „Die alt-aegyptischen Bronzefiguren, ihre Modellierung in Wachs und Gips". In deze voordracht die een vervolg was op die van j.l. Dinsdag, behandelde spr. do technische zijde van het onderwerp. Spr. begon met op te merken, dat de vraag: welke kunstenaar een of ander kunstwerk heeft vervaardigd, voor de Egytische kunst bijna nooit kan beantwoord worden Hoogstens kan men den tijd, waar uit zulk een stuk dateert en het gebied van waaruit het afkomstig is, vaststellen en alzoo komen lot de bepaling der school waartoe het behoort, doch tot den persoon van den kunstenaar door te dringen is vrij wel in alle gevallen onmogelijk. Spr. zal dan ook slechts nagaan, in welke werkplaatsen de bronsfiguren ge- maakt zijn en volgens welke methoden dit geschiedde. Reeds op beeldhouwwerken van omstreeks 2500 v. Chr. ziet men, behalve velerlei andere ambachtslieden, ook menschen bezig met het slaan van een stuk 9teen op metaal teneinde dit te bewerken. Volgens kenners van metalen kunnen alleen goud of koper op een dergelijke manier bearbeid worden. Dit betreft echter slechts de bewerking van den buitenkant der bronsfiguren; een andere kwestie is, op welke wijze zij ge goten werden Een merkwaardigheid van de bronsfigu ren is, dat ze hol zijn. Dit is niet om mo tel te sparen, doch het is technisch niet mogelijk volle figuren te gieten omdat deze bij afkoeling in de meeste gevallen springen. De kern van de bronsfiguren die men goot, bestond uit klei of gips, beide stof- Tc-n die de hitte van vloeibaar metaal kun nen verdragen. Deze klei heeft men ont dekt aan een als kunstwerk mislukt beeldje dat in het Museum van New York wordt bewaard .doch dat ondanks deze misluk king, of liever juist daardoor, voor de oudheidkundige wetenschap van groote be- teekenis is. Het model bestond uit was. daarin averd dus het vloeiend metaal gegoten .Vu is het voorts ook een eigenaardig- neid van de bronsfigureei dat zij u.t vei», schillende deelen hebben beslaan waar van de verbindingen of naden nog min of meer duidelijk le zien zijn. gelijk spr bij een groote hoeveelheid dezer figuren aan toonde. Met het oog op het 9nelle smelten van het wasmodel konden slechts kleina

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1928 | | pagina 1