De gevolgen van den storm.
DE OOLIJKE OESTERFAMILIE.
LANGS GLIBBERIGE WEGEN
69sfe Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Maandag 26 November 1928
Derde Blad
No. 21075
FEUILLETON.
De belangstelling voor het Buckinghampaleis te Londen, waaT kondng George ziek ligt.
Een scheepsramp bij Hoek van Holland - Drie personen verdronken
Daitsch schip gestrand tusschen Noordwijk en Zandvoort -
De bemanning aan land gebracht - Tal van succes
volle reddingspogingen langs onze kast.
De storm heeft opnieuw eenige slacht
offers geëischt. Zaterdag maakten wij reeds
melding dat te Klazienaveen een man met
zijn dochtertje in het water waren gewaaid
en verdronken, thans moet worden gewe
zen op het verdrinken van drie leden van
de bemanning van het gisternamiddag bij
Hoek van Holland gestrande Noorsche
stoomschip „Christian Michelsen". Tegen
halfzes werden aan den Hoek de vuurpij
len gezien van het schip, dat op den derden
strekdam was geslagen en direct werd de
reddingboot „President van Meel" onder
bevel van kapitein Slis, in gereedheid ge
bracht. Het heeft ontzettende moeite gekost
om het schip te bereiken, maar het gelukte
ten slotte, en 24 man werden gered. Kapi
tein en tweede machinist bleven aan boord.
Voor hen is geen gevaar meer te duchten.
Drie personen, waaronder een loods uit
Vlissingen, zijn verdronken.
Een correspondent van „De Courant" had
nog een onderhoud met kapitein Slis van
de reddingboot. Het is mij een raadsel, zoo
zeide deze, dat er niet meer slachtoffers te
betreuren zijn. Nog nooit heb ik zulk vuil
weer meegemaakt als vanavond," zoo ver
volgde hij, „en nog nooit heb ik onder zoo
moeilijke omstandigheden menschen van
een schip moeten halen." En Slis ver
vol gd»i
„Alvorens te vertrekken heb ik eerst die
geweldige bui van 6 uur afgewacht, maar
omdat ze vuurpijl op vuurpijl afschoten,
zijn wij er maar uitgegaan. Het was bar
slecht weer, maar je zat er nu eenmaal in
en moest er door. Wij hebben alles op alles
gezet, maar het kon niet slechter zijn dan
het was. Wij zijn wel drie maal terugge
slagen, voor wij de pieren uit waren en
toen wij eenmaal buiten de pieren zaten,
dacht ik, dat wij niet terug zouden komen.
RECLAME.
y\OB.ST
2009
De boot stampte en slingerde zoo geweldig,
dat onze tweede machinist, Van der Ster,
op een gegeven oogenblik tegen den ketel
sloeg en bewusteloos bleef liggen. De man
is nu wel beter, maar hij is er naar aan
toe geweest en heeft een groot gat in zijn
hoofd.
Het ergste was, dat wij dien Noor maar
ijiet te pakken konden krijgen. Als hij vast
had gelegen, was het zoo moeilijk niet ge
weest, maar nu eens waren wij er vlak bij,
dan weer werden wij wel honderd meter
weggeslagen. Je kon eenvoudig niet op
draaien. Ik kroop toen maar weer zoo dicht
mogelijk bij de boot, maar dat is mij slecht
bekomen, want wij dreigden zelf stuk te
slaan tegen den Noor. Het berghout sloeg
eenmaal tegen de verschansing. Onze „Pre
sident van Heel" moet dan ook op de hel
ling. Nu en dan stond ons schip rechtover
eind en telkens weer kregen wij ontzettend
veel water over.
,De redding van de menschen ging onder
die omstandigheden erg bezwaarlijk. Ze
hadden touwen van het schip laten vieren
en daar hingen ze aan. Als wij dichtbij
kwamen, was het: „Laat je maar vallen
op goed geluk". Als we eenigszins konden,
haalden we zelf de mannen van de touwen.
Zeven zijn er langs de stormleer naar be
neden gekomen. Er hebben er echter ver
scheidene in het water gelegen, die de man
nen en ik er uit gehaald hebben. Een van
hen heeft zich in het net laten vallen en
kwam goed terecht.
Op een gegeven oogenblik zag ik er vier
in het water liggen. Ik greep er een van en
trok hem aan boord. Een van onze matro
zen, de Groot, een kranige kerel, zooals er
maar weinig zijn, greep den tweede, dien
hij ook aan boord trok, maar toen hij den
derde te pakken had, moest hij hem weer
loslaten, omdat hij anders zelf bekneld zou
zijn geraakt tusschen onze boot en het
schip. Het is hard, maar wij moesten hem
laten gaan." En de robuste zeeman, die
zooeven nog met mannenmoed de kokende
golven had bestreden, kreeg bij deze woor
den tranen in de oogen. „De vierde", zoo
vervolgde hij. „raakte achter onze boot
onder de reeling. Er was geen bijkomen
aan en ik mocht mijn mannen en de schip
breukelingen, die ik al aan boord had. niet
wagen voor dien eene, want wij dreigden
stuk te slaan tegen den Noor.
De kapitein van den Noor, een kranige
19. Totdat een groole kabeljauw, met wicn ze in een en
dezelfde bun gestort werden, hen eindelijk vraagt, waarom ze
hier eigenlijk beland zijn. Oesters hoeven toch niet met een
vischnet opgehaald te wordenI Ze zijn zeker weer onvoor
zichtig geweest? Huilend geven ze toe dat ze dat waren. „Ja,
ja," zegt de kabeljauw, „en nu is berouw te laat. Wie eenmaal,
als visch, in handen der menschen valt, moet er maar op
rekenen opgegeten te zullen worden. Daar zorgt de schipper
wel voor."
20. En de kabeljauw wijst de ontstelde Oesterkinderen op
den stoeren zeeman, die juist glimlachend over den rand van
de bun naar de vangst staat te kijken. Dat is de schipper.
Heer en meester is hij aan boord van zijn schuit en alle
visschen, zoo vertelt de kabeljauw, hebben geleerd hem te
vreezen, want hij doet altijd heel goede vangsten.
kerel, was nog tot onder aan de touwlad
der geklommen om zijn hond te redden. Wij
zagen hem weer naar boven klauteren, toen
wij afvoeren.
De thuisreis was ook lang geen pretje.
Het was weer vechten om vooruit te ko
men. Toen wij eenmaal binnen waren, heb
ben we elkaar de hand gegeven, want er
zijn ditmaal oogenblikken geweest, dat wij
gedacht hadden, er niet'uit te zullen ko
men."
De eerste officier van de „Christian
Michel-sen" vertelde, dat ziin schip onder
kapitein Olaf W. Holck Zaterdagavond on
geladen van Antwerpen was vertrokken
met bestemming Roterdam. Het schip werd
in 1906 gebouw. Men had met een hevigen
storm te kampen. Om vier uur was men te
Vlissingen voor anker gegaan om den loods
aan boord te nemen. Om 6 uur 's morgens
is men opgestoomd naar den Hoek, doch
reeds aanstonds na het vertrek bleek, dat
het leege vaartuig moeilijke bestuurbaar
was en tegen halfzes in den namiddag, on
geveer 3 mijl van Den Hoek. was het vaar
tuig een speelbal der golven en bleek het
stuurloos in den ontzettenden storm te zijn.
Men heeft toen noodseinen gegeven, daar
men elk oogenblik vreesde op de pieren te
slaan. Steeds is men verder afgedreven en
dichter naar het strand gezet, toen tegen 7
uur het vaartuig den wal naderde en her
haaldelijk op den strekdam was gesmakt
Toen was het lot bezegeld; zoo eindigde de
stuurman zijn verhaal.
De „Heinrich Podeus" op het strand
tusschen Zandvoort en Noordwijk.
Het Duitsche stoomschip „Heinrich Podeus"
dat tevergeefs gepoogd had de haven van
IJmuiden binnen te komen, is 4 K.M. ten
Zuiden van Zandvoort vastgeloopen. Zee en
storm hebben het schip tot bijna tegen de
duinen geslagen. Het schip meet 4-300 ton.
De reddingboot uit Noordwijk is over het
overstroomde strand ter assistentie uitgere
den, maar ter hoogte van paal 6, dus 6 K M.
Noord van Noordwijk, is men teruggekeerd
op het bericht dat de reddingboot uit Zand
voort het schip had bereikt. Deze wist 23
opvarenden op te nemen en behouden aan
wal te brengen. De kapitein en de stuurman
bleven aan boord. Het schip heeft zich diep
in het zand vastgewerkt. Bij lager water
kan men er omheen loopen.
Er is een kustwacht uitgezet om hulp te
bieden aan de beide zeelieden die nog op
het schip zijn achtergebleven.
Het schip is ongeveer zes jaar geleden ge
bouwd en was vroeger een Nederlandsch
schip, en behoorde toen aan de reederij Van
Driel te Rotterdam. Het heette toen Witte
Zee.
De bemanning was vol lof over de wijze
waarop het radiostation Scheveningen bij
stand in den nood had verleend en over de
energie van de Zandvoortsche reddingsbri
gade, welke zich bijzonder heeft onderschei
den. Ongeveer 40 burgers hebben aan het
reddingswerk medegeholpen.
Bij het overstappen in de reddingboot
is de kok van de Heinrich Podeus te water
geraakt. Men heeft hém evenwel spoedig we
ten te redden.
Natuurlijk zijn duizenden menschen gis
teren op het strand komen kijken.
Zaterdagavond is de reddingsboot Dorus
Rijkers, te Den Helder uitgevaren naar de
Eierlandsche gronden in verband met nood
signalen van de 2500 ton groote Zweedsche
houtboot Garm, kapitein H. Persson, dat met
een lading hout op weg was naar Antwer
pen.
Het schip lag voor twee ankers en met
werkende motoren, slechts 300 M. boven de
gronden en had zware slagzijde en de schip
per van de Dorus Rijkers meende dan ook
zeker te kunnen voorspellen, dat het schip
in de Eierlandsche gronden terecht zou ko
men. Hij oordeelde het ook hoog noodig, dat
de bemanning het schip zou verlaten.
Na vijf pogingen gelukte het langszij te
komen, doch de kapitein wenschle het schip
niet te verlaten en verzocht sleepboothulp.
Een lid van de bemanning, de 20-jarige licht
matroos Kappelin, sprong in het net van de
Dorus Rijkers De overige 16 leden der be
manning gingen niet van boord, zoodat de
reddingsboot weder naar Den Helder terug
keerde r
Later werd eemeld <tat de „Garm" door de
sleepboot „Oceaan" van de firma Doecksen
in de haven van Terschelling zwaar ge
havend is binnengebracht.
Kranige Hollandsche redders.
In de haven v. Nieuwediep is Zaterdag binnen
gekomen de Duitsche sleepboot Fair Play 14,
afkomstig uit hamburg, welke onderwe'g was
met den lichter Peter-Shopp, die een deklast
hout vervoerde van Cuxhaven naar Zaan
dam. De beide schepen werden bij Callands-
oog door het noodweer overvallen, tenge
volge waarvan de sleeptros is gebroken. De
Fair Play 14 is toen naar Nieuwediep ge
stoomd; de Peter Shopp is voor anker ge
gaan. Aan boord van dit vaartuig werden
hngevolge van de zware stortzeeën en het
slingeren van het schip drie der opvarenden
gewond, n.l. de stuurman, de kok en een
lichtmatroos. De kok werd tamelijk ernstig
aan hoofd en beenen gewond. Aan boord van
de sleépboot werden de stuurman en de
eerste machinist gewond. De gewonden zijn
bij aankomst te Nieuwediep naar het zieken
huis vervoerd.
Aan boord van den lichter bevonden zich
nog drie personen, die later noodseinen uit-
jzonden. De „Dorus Rijkers" is er toen op
uitgegaan en heeft de bemanning gered 1
Meerdere schepen in nood.
De positie van op den zeedijk te Den Hel
der gestrandde Grieksche stoomschip Eugenia,
is eenigszins veranderd. Door den sterken
vloed en den golfslag is het achterschip om
gezet, zoodat de Eugenia thans vrijwel over
de geheele lengte op de steenglooine van den
dijk geboeid zit. De geheele bemanning is
naar boord teruggekeerd.
Do IJmuider stoomtrawler „Johanna"
heeft ten N. van Terschelling twaalt mam
gered van een Noorschen schoener, die in
zinkenden toestand verkeert.
De „Crt." meldt dat het Italiaanscha
stoomschip Secundo, dat zich buiten IJmui
den bevindt, dringend om hulp heeft ge
vraagd.
Uit IJmuiden wordt ons verder gemeld:
Gisteravond te ongeveer 9 uur seinde het
stoomschip „Roedelsheim", op ruim 3 mijl
afsland Noord-Westeliik van IJmuiden, om
assistentie. De „Roedelsheim" is vermoe
delijk van Duitsche nationaliteit. Ook do
„Salinto", op 52 gr. 30 min. N.B., 4.10 gr.
W.L. voor IJmuiden, vroeg om hulp.
Hollandsch
in gevaar.
bergingspereoneel
Het bergingspersemeel. dat zich aan boord
van het Zweedsche stoomschip „Malmoe''
bevond, kon dit Zaterdag wegens de hooge
zeeën niet verlaten, zoodat om hulp geseind
werd naar de „Brandaris" van Terschelling,
die direct op weg ging naar de schipbreuke
lingen. De reddingboot uit Nes kon geen
hulp verleenen. Aan boord van de .Malmoe"
bevonden zich 14 personen, deels Amelan
ders, deels Terschellingers.
Later werd ons geseind:
De „Brandaris" is Zondagmiddag om 12
uur te Terschelling teruggekeerd.
Den geheelen nacht is „De Brandaris" in
de "nabijheid van de „Malmö" geweest, doch
heeft het schip niet kunnen bereiken. Da
geheele bemanning is echter door een red
dingboot .van Ameland van boord gehaald.
Alles is wel. De „Malmö" is thans geheel
verlaten.
Omtrent de redding kunnen wij nog mee-
deelen. dat, nadat „De Brandaris" er niet in
geslaagd was het schip te bereiken, de Red-
dingscommissie van Hollura besloot de be
manning van de Hollummerreddingboot ta
alarmeeren en aangevuld met drie leden der
bemanning van de Nesser reddingboot, wer
den de pogingen aangewend het schip ta
Door R. L. de W.
46
„Jiu, sir, met de rheumatiek gaat het te
genwoordig nog al en...." Van uit zijn
hroelzak haalde hij een handvol zilvergeld
en slak ze aarzelend uit.
Beresford zocht er een zes pennies stukje
nil, dat hij heel bedaard in zijn zak stak.
„Ei nu nog een potlood en een stukje
Papier." zeide hij. „Maar gauw een beetje
*anl ik heb haast
Pavne verdween in het keukendeparle-
"Hit en kwam een oogenblik later met de
verlangde voorwerpen terug.
Beresford schreef: „Goed voor de som van
Z!B pennies, Richard Beresford."
f.Dat is," zeide hij, aan Payne hel papier
overhandigend, „evengoed als een bankbil-
kt Ie kunt beslag laten leggen op mijn
l'idgoederen. of je vordering indienen bij
mfn zaakwaarnemers, beheerders of gevol-
mjchhgden. Dank je wel Payne."
luist toen Beresford naar de deur ging.
Payne voor hem opende, zag hij lady
Diewith uil de zitkamer komen. Natuurlijk
zij zijn laatste opmerking gehoord.
Op den hoek van Curzon Street aarzelde
Btfesford Lola had hem gezegd, dat ze
PK laat in Bellevue terug zou zijn. Daarom
"•(loot hij even de sociëteit in te loopen, in
ophoop er zijn neef te vinden. De rookka-
binnenkomend zag hij Drewith in be-
Jk? genomen door sir Redman Bight, die
•v® heel uitvoerig uitlegde waarom vrou-
Jjji nooit ran overwegend belang in de po-
konden worden.
Drewith ontdekte in zijn neef den stroo-
halm, waaraan een drenkeling verondersteld
wordt zich vast te grijpen. Met een vrijwel
onverstaanbaar excuus aan sir Redman
ging hij naar Beresford toe.
„Richard," zeide hij, bij hem gekomen,
„als je ooit iets van me hebben wilt, tot
zelfs mijn halve bezit, „herinner me dan
aan dit oogenblik."
Beresford verleide vluchtig alles wat voor
gevallen was. Toen hij klaar was met zijn
relaas, bracht de kellner de beide whiskies
and soda's die Drewith besteld had.
„Zeg, tusschen twee haakjes," zeide Be
resford, zijn glas weer op het tafeltje naast
hem zettend, waarom ben je niet komen
opdagen aan de lunch?"
„Och Richard," zalfde Drewith, „soms
ben je even naïef als.
„Nu ja, goed," knikte Beresford, „als je
maar weet, dat I-ola de lunch betalen kon."
„Is het zoo erg met je?"
„Ik bezit geen sous."
„Het is nooit goed om te trachten een
jong paartje te helpen." zeide Drewith met
berusting
„Ik heb van Payne zes pennies geleend
om hier Ie komen," zeide Beresford.
„Maar Richard," vol belangstelling boog
Drewith zich voorover, „nu zou ik toch bij
zonder graag eens willen weten hoe jij het
hem leverl hier voor zes pennies te komen.
Het lukt me nooit ergens voor zes pennies
heen te gaan. toch heb ik het dikwijls ge
probeerd. Eens trachtte ik met een bus van
Piccadilly naar Victoria te komen; ik kwam
in Hampslead voor 5 pennies. Maar waar
het me 4 shillings kostte voor een taxi om
terug te komen .kon ik er het groote voor
deel niet van inzien."
Op dat oogenblik kwam een piccolo op
hen toe, die aan Drewith zeide. dat iemand
hem aan de telefoon riep.
„Maar piccolo," verweet hij den jongen,
„heb ik je niet bij herhaling gezegd, dat ik
nooit hier ben?"
„Jawel, mylord," piepte angstig de pic
colo, Drewith met een paar onschuldige
blauwe oogen aan kijkend, „maar de dame
zei me. dat ik naar u toe moest gaan en
zeggen, dal zij lady Drewith was."
„Zooveel oprechtheid komt in de „Diplo
matic Club" niet te pas." Met een verwij
tenden blik naar Beresford liep hij naar de
deur, gevolgd door den grinnekenden piccolo.
Een kwartiertje zat Beresford rustig te
rooken. peinzend over de nieuwe phase van
zijn omstandigheden. Toen eindelijk Drewith
terug kwam. zat hij Beresford wel vijf mi
nuien lang aan fe siaren.
„Zeg, Richard," zeide hij eindelijk, „jij
hebt datgene bereikt, waar ik al jaTen naar
gestreefd heb."
Beresford keek hem aan met opgetrokken
wenkbrauwen.
„Voor het eerst van haar leven verkeert
tante Caroline in doodsangsi en jij bent 'er
de oorzaak van. Ik wensch je geluk."
Beresford glimlachte, maar zeide niets.
„Ze vertelde me zoo terloops, dat jij op
het punt stond van een verbintenis met een
Zigeunerin aan te gaan. Ik heb haar verze
kerd, dat. waar ik al het materiaal, bezems
en rieten stoelen, bezit, die ik begeer, ik me
beijveren zou het je af te raden, hoe gaarne
ik je ook zou willen helpen in ie nieuwe
roeping?"
„Wat zei ze?" informeerde Beresford on
verschillig.
„Och, Richard, ze heeft dingen beweerd,
die zelfs verboden moeten zijn ie zeggen,
over een eigen lijn tusschen een Vrouwen J
Club en het hooldkwartier der suffragettes.
Zij zei ronduit, dat ik verantwoordelijk was
voor je besluit en heel duidelijk en ondub
belzinnig verkondigde ze, dat ik een slech
ten invloed op je uitoefen. Zij vond, dal
iemand die mij kende niet anders kon doen
dan den wensch koesteren een landloopster,
een vagebond of iets van dien aard te trou
wen."
Drewith hield even op om een slok van
de whisky and soda te nemen. Met een
zucht van verveling ging hij door:
„Zij informeerde of er van haar verwacht
werd, dat zij jou en je aanstaande vrouw',
samen met mogelijke spruiten, die uit de
vereeniging zouden kunnen ontslaan, zou
onderhouden. Ik heb haar de verzekering
gegeven, dal ik op dat punt niet in je ver
trouwen was. Toen, met een stem waarvan
de draad begon te trillen, vroeg ze wie dan
jou en je Zigeunervrouw de uitdrukking
is van haar moest onderhouden. Ik voor
mij verklaarde er geen plan op te hebben,
er den nadruk op leggend, dat het voor
zichtig noch welvoegelijk voor een Pair van
het Britsche Rijk zou zijn om do vrouw van
iemand anders te onderhouden. We waren
op dat punt gekomen, toen ze mij beschul
digde van onkieschheid en gebrek aan die
verfijning, welke, als ik het goed begreep,
het grootste lokaas is voor onbedorven rijke
erfgenamen."
Drewith hield op om een sigaret aan te
steken en nog eens van zijn whisky and
soda te drinken.
„Eindelijk, ging hij door, „heb ik haar
moeien herinneren dat we hier in de „Di
plomatic Club" waren, waar iemand nooit
zegt wal hij meent, of de feilen zoo aan
kleedt, dat ze onherkenbaar vermomd zijn.
Ten slotte commandeerde ze me om jou nil
te vinden en er je vanaf te brengen. En nu
Richard, als man tegen man, als vrienden-
om van neven niet te spreken, hoe vindt jij,
dat ik 't het beste aanleg om je er vanaf te
brengen?" Zijn monocle nog wat vaster in
zijn rechteroog zettend, leunde Drewith
achterover in zijn 9toel en keek naar Be
resford.
„Nu Drew, ik ga er vandoor," zei hij
lachend, terwijl hij opslond. „Wat ik zeg
gen wilde ik eet vanavond bij Lola in Belle
vue, kom je ook?"
„Mij is bevolen in Curzon Street te komen
eten; maar na afloop, voor ik naar de so
ciëteit ga, kom ik wel even aan," antwoord
de hij. „Ik geloof, dat ik nu maar met je
mee ga.
Bij den uilgang van de sociëteit namen
ze afscheid; Drewith ging in Westelijke
richting en Beresford liep Piccadilly in naai
Jermyn Street toe.
HOOFDSTUK XXI.
Lord Drewith: afgezant.
1.
„Jerry, ik vind dat je erg wreed geweest
bent" Lola keek Beresford verwijtend aan,
maar opeens draaide ze haar hoofd om,
toen ze voelde, dat haar mondhoeken be
gonnen te trillen.
Ze zaten na hel diner in den wintertuin
van Bellevue en Beresford had haar juist
het verhaal gedaan van zijn bezoek bij lady
Drewith
„Wreedl" herhaalde hij zonder begrijpen.
„Waarom wreed?"
„Begrijp je niet. wat het voor haar zou
zijn alszij hield op.
„Maar zij behoeft niet met me te leven,''
protesteerde hij, J
fWordt vervolgd).